auteurs classiques françois et latins’. De aantekening op het titelblad ‘imprimé par ordre du Roi pour l'éducation de Monseigneur le Dauphin’ verwees naar een onder Lodewijk xiv bestaande aanduiding ‘ad usum Delphini’ (= Dauphin), waarmee uitgaven van Latijnse klassieken bedoeld werden die officieel ten dienste stonden van de opvoeding van de kroonprins, maar die door hun didactische kwaliteiten een wijdere betekenis kregen. Overigens ontbraken didactische elementen in de nieuwe reeks: Didot geeft alleen een (zorgvuldig geëditeerde) tekst. Uiteraard ging overleg met het Hof aan de uitgave vooraf, en Didot mocht een door de koning ondertekend ‘Brevet’ voorin elk deel afdrukken. Alles was nieuw aan deze uitgaven: nieuwe door Didot ontworpen heldere drukletters (voorlopers van de modern face-letters), een nieuwe lay-out (waarin ornamenten zijn teruggebracht tot een enkel lijntje), perfectie in zet- en drukwerk, hetzelfde werk gedrukt in drie formaten (kwarto, octavo en in-18) in kleine oplagen op glad papier (velijn). Het geheel zal men later het neoclassicisme in de typografie gaan noemen. Didot ging ook tegen de smaak van zijn tijd in door af te zien van gravures - dat men toch exemplaren van de ‘Collection’ aan kan treffen die voorzien zijn van gravures, heeft te maken met het verschijnsel dat boekenverzamelaars hun exemplaren graag achteraf daarmee ‘truffeerden’.
Uit het ‘Brevet’ blijkt dat Didot met het Hof ook overlegd had over het werk dat de reeks in 1783 zou openen. Hij had natuurlijk aan de bijbel de prioriteit kunnen geven; dit werk zal enkele jaren later in twee formaten in de reeks worden gedrukt. Hij zal ongetwijfeld gedacht hebben aan dé dichter waarmee Aldus Manutius in 1501 zijn reeks klassiekenuitgaven opende; Vergilius zal bij Didot in 1791 verschijnen maar niet in de reeks, die immers op dat moment door de Revolutie haar naam en betekenis had verloren (wanneer de zonen van Didot in 1798 een nieuwe reeks klassieken gedrukt via het stereotypieprocedé uitbrengen, krijgt Vergilius de ereplaats van het eerste deel, de Télémaque komt een jaar later). De keuze voor Les aventures de Télémaque als openingswerk van de ‘Collection’ sluit aan bij de belangstelling van Lodewijk xvi voor deze vorstenspiegel (zoals het ‘Brevet’ duidelijk maakt), en in zijn opdracht aan de koning verwijst Didot naar de standbeelden in het Louvre en naar de richtlijnen voor een verlicht vorst die Fénelon en anderen op schrift stelden. Als enkele jaren later, in 1787, het eerste deel van Fénelons Oeuvres verschijnt, uiteraard bij Didot, wordt in de opdracht aan de koning opnieuw verwezen naar het standbeeld van Fénelon. Onder de beelden die de muren op de binnenplaats van het Louvre sieren, bevindt zich er ook een van Fénelon, maar deze zijn onder Napoleon iii geplaatst.
Konden monarchisten ‘de Télémaque’ als vorstenspiegel accepteren, aanhangers van de Revolutie bewonderden de kritische toon, met het gevolg dat herdrukken ook in de revolutieperiode bleven verschijnen, zelfs in grotere frequentie: tussen 1790 en 1796 verschenen circa 25 drukken. In dit verband is het tekenend dat het eerste deel uit 1787 van de zojuist genoemde editie van de Oeuvres van Fénelon een fraaie opdracht aan de koning bevat, maar dat de Didots in 1790 subsidie van het revolutionaire bewind kregen om de uitgave te voltooien (1791-92). Men zou kunnen zeggen dat de door Lodewijk xvi zo vereerde Télémaque één van de geschriften is geweest die er mede toe geleid hebben dat hij in 1793 op het schavot eindigde.
Standaardeditie van Les aventures de Télémaque in Fénelon, Oeuvres, Jacques Le Brun (red.), deel 2, Parijs 1997, Bibliothèque de la Pléiade; paperbackuitgaven van de Télémaque bij Folio en bij Garnier-Flammarion. Er zijn enkele Nederlandse vertalingen en bewerkingen uit de achttiende en negentiende eeuw. Voor de receptie zie behalve de commentaren in de Pléiade-editie: Albert Cherel, Fénelon au XVIIe siècle en France, Parijs, 1917, met primaire bibliografie (reprint 1970); de meest recente publicatie is F.-X. Cuche en J. Le Brun (red.), Fénelon. Mystique et politique (1699-1999), Parijs 2004.