De Boekenwereld. Jaargang 23
(2006-2007)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Het feuilleton in de Duitse traditie van Bildung
| |
[pagina 12]
| |
de achttiende eeuw kunnen wat de voorgeschiedenis van het feuilleton betreft echter niet geheel buiten beschouwing blijven. Het jaar 1800 blijkt een scharnierpunt in de evolutie van het Franse feuilleton te zijn, maar voor de Duitse variant is dit niet het geval. Bovendien heeft het feuilleton in Frankrijk een langere voorgeschiedenis gekend, zodat daaraan eerst enige aandacht zal worden besteed. De situatie in Oostenrijk wordt eveneens beknopt behandeld. Een verkenning van de oorsprong van het feuilleton in zijn verschillende verschijningsvormen brengt mij allereerst bij de achtste en de negende druk van de Grote Winkler Prins Encyclopedie. Het betreffende lemma heb ik in respectievelijk 1980 en 1991 bijgewerkt. Omdat ik nu andere accenten leg is er wat mijzelf betreft sprake van voortschrijdend inzicht.Ga naar eind3 Méér dan destijds zie ik de wenselijkheid in om in de ontwikkelingsgeschiedenis van het feuilleton twee varianten te onderscheiden, namelijk de Franse en de Duitse variant. De Nederlandse journalistiek heeft van beide varianten invloed ondergaan. Wat de weerslag per invloedssfeer precies is geweest blijft onduidelijk, zolang geen grootschalig empirisch onderzoek in de leggers is gedaan.
The Penny Magazine (2 maart 1833). (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Opmerkelijk genoeg ontwikkelde zich in de Angelsaksische pers geen feuilleton met een gemengde inhoud, al of niet ‘onder de streep’. In 1841 experimenteerde het conservatieve zondagsblad The Sunday Times, opgericht in 1822 in Londen, met een geïllustreerd verhaal in afleveringen. Al gauw werden de houtgravures achterwege gelaten en na twee jaar werd | |
[pagina 13]
| |
een punt gezet achter de als riskant ervaren vernieuwing. Fictie was voor een krant als The Sunday Times niet ‘respectable’, zo was de gedachte die aan het besluit om ermee te stoppen ten grondslag lag. Liefhebbers van fictie konden echter volop aan hun trekken komen, bijvoorbeeld door voor slechts één pennyGa naar eind4 krantjes van het type The Novel Newspaper (circa 1838-1848) te kopen. De uitgevers ervan kozen voor een klein formaat om te ontkomen aan de grijpgrage fiscus: de ‘newspaper tax’ ofwel ‘taxes on knowledge’. Goedkope periodieke literatuur of lectuur hield, ongeacht de inhoud, lange tijd de verschijningsvorm van een krant(je), maar de transformatie in een magazine, gedrukt in het handiger te hanteren quartoformaat, bleef niet uit. Een voorbode was The Family Herald (ondertitel: ‘A Domestic Magazine of Useful Information and Amusement’), opgericht in 1843, gevolgd door The London Journal (ondertitel: ‘and Weekly Record of Literature, Science, and Art’), opgericht in 1845 en Reynold's Miscellany, voor het eerst verschenen in 1847. Deze magazines waren bedoeld voor minder deftige lezers, onder wie ook ambachtslieden, in de grote steden. Het aanbod van fictie ging samen met het verspreiden van ‘useful knowledge’. Tegelijkertijd waren deze tijdschriften sleutelpublicaties van de linkse populaire journalistiek, niet zelden met een min of meer radicalistische inslag. Juist deze eigenschap weerhield de meer gegoede burger ervan ze te lezen. Arbeiders ontbrak het echter vaak aan leesvaardigheid en motivatie om zich te verdiepen in politieke vertogen. Ondanks de afkeurende houding vanuit de middle-class tegenover producten van de populaire pers gingen de burgerlijke kranten in het Victoriaanse tijdperk (1837-1901) toch aarzelend over tot het publiceren van vervolgverhalen. Mede dankzij Charles Dickens, die zijn stempel zou drukken op het in 1846 opgerichte liberale dagblad Daily News, werd fictie ook voor de gegoede burgerij ‘respectable’.Ga naar eind5 The Posthumous Papers of the Pickwick Club verscheen tussen april 1836 en november 1837 in maandelijkse, los verkochte, afleveringen. Deze werden, na een trage start, uiteindelijk een groot succes. In 1837 kwam de Pickwick Club-roman in boekvorm uit.Ga naar eind6 In Nederland zou het uitgeven van losse afleveringen van romans later in de negentiende eeuw navolging vinden.Ga naar eind7 Ook abonnees van een krant konden op die manier gratis of goedkoop een hele roman bij elkaar sparen. | |
De Franse variant tijdens het ancien régime en onder de streepWat betreft de woordafleiding van ‘feuilleton’ vanuit het Frans komt men op ‘feuille’ (blad) en ‘feuillet’ (blaadje). In het drukkersbedrijf was ‘feuillet’ een technische term voor een vel papier dat tot een klein katern van acht pagina's gevouwen kon worden. Met ‘feuilleton’ werd in het Frankrijk van het ancien régime een gedrukte advertentiebijlage bij een krant of tijdschrift aangeduid. Het formaat varieerde van een kwart tot eenderde van een heel vel papier. De zo populaire advertentiebijlagen van vóór de Franse Revolutie danken hun opkomst aan initiatieven van de eerste ‘gazettier’ in Frankrijk. De tot medicus opgeleide Théophraste Renaudot, een protegé van de invloedrijke Richelieu, liet op 30 mei 1631 het eerste nummer van de Gazette in Parijs verschijnen.Ga naar eind8 Haar officieuze karakter zou in 1762 tot de naam Gazette de France leiden. Twee jaar na de oprichting van de Gazette, dus in 1633, kreeg Renaudot bovendien toestemming om een politiek gezien eveneens ongevaarlijk advertentieblaadje uit te geven: het Feuille du Bureau d'Adresses. De inventieve Renaudot had zich na zijn vestiging in Parijs in 1625 als een soort informatiemakelaar ontpopt. Een zieke die op zoek was naar een arts, een werkloze die een werkgever zocht, een pas getrouwd paar dat tweedehands meubels nodig had, iemand die gezelschap zocht voor een reis naar Italië, kortom: iedereen die op iets of iemand uit was en iets | |
[pagina 14]
| |
of zichzelf had aan te bieden kon bij Renaudot tegen een geringe vergoeding terecht. In plaats van mondelinge inlichtingen te geven en in of bij het Bureau d'Adresses handgeschreven briefjes op te hangen was het praktischer en effectiever een niet te duur gedrukt advertentieblaadje te verspreiden. In verband met de roots van het Franse feuilleton is waarschijnlijk ook een ander drukwerk van belang. Tussen 1672 en 1676 werden de Lettres en vers et en prose, dédiées au Roy van Lagrète de Mayolas in een afzonderlijke uitgave van vier pagina's gepubliceerd. Drie pagina's waren gereserveerd voor gedichten en de vierde pagina bevatte een briefwisseling tussen twee geliefden. Alexandre Dumas, Le Chevalier de Sainte-Hermine. (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Op 28 januari 1800 plaatste het Parijse dagblad Journal des Débats in de niet voor advertenties benutte ruimte in zijn advertentiebijlage een theaterkritiek van de hand van abbé Julien Louis de Geoffroy. Diens kunst- en theaterkritieken werden spoedig uitgebreid met beschouwingen en varia, die voor het hoofdblad niet belangrijk genoeg werden geacht. Na Geoffroy zou Jules Janin de theaterkritiek in het Journal des Débats verfijnen. Bij de aanpassing van het formaat van het Journal des Débats in 1801 verdween het als advertentieblad bedoelde bijvoegsel en werd het feuilletongedeelte naar de eigenlijke krant overgeheveld. Daarbij deed zich iets merkwaardigs voor. Het feuilleton kwam op de tweede pagina terecht, en wel ruim onder de middenvouw. Het besloeg eenderde van de pagina. De makers van de krant beseften kennelijk, dat het om een fremdkörper ging. Het nieuws- en het feuilletongedeelte werden door een niet meer als haarlijn te typeren streep van elkaar gescheiden. Deze feuilletonstreep gaf aanleiding tot de in journalistenkring | |
[pagina 15]
| |
gebruikelijk geworden uitdrukking ‘onder de streep’ ter aanduiding van de feuilletonrubriek. Na verloop van tijd ruimden sommige kranten op de voor het belangrijkste binnen- en buitenlandse nieuws bestemde voorpagina een nog prominenter plaats in voor het feuilleton. Parijs wordt vrij algemeen als de bakermat van de journalistieke vernieuwing van de tweedeling van een pagina in een ‘premier étage’ en een ‘rez-de-chaussée’ - met een streep als scheiding tussen beide - beschouwd. Het is echter niet uitgesloten, dat de Franse gewoonte is overgenomen uit andere Europese perscentra, zoals Wenen, omdat de streep daar al eerder bestond. Een volgende fase in de ontwikkeling van het Franse feuilleton speelt zich af in de tweede helft van de jaren dertig van de negentiende eeuw. Toen werd de ‘feuilleton-roman’, de roman in afleveringen, - al of niet als onderdeel van een uit verschillende bijdragen bestaande feuilletonrubriek - in Parijs ontdekt als een middel om de dagbladjournalistiek van dag tot dag te verrijken met een niet op politieke gebeurtenissen en discussies gerichte inhoud. De uitbreiding van het lezerspubliek diende in de visie van uitgevers gepaard te gaan met een uitbreiding in de zin van een aanpassing van de inhoud van de elkaar in de Parijse hoofdstad meedogenloos beconcurrerende nieuwe en al bestaande titels. Er was sprake van een behoefte aan literaire bijdragen en verstrooiende lectuur als tegenwicht tegen de politiserende, opiniërende, op een maatschappelijke elite met politieke belangstelling of financiële belangen gerichte rubrieken in de krant. In het standaardwerk van de Franse persgeschiedenis wordt de doorbraak van de nieuwe vorm van journalistiek als volgt getypeerd: ‘Symbole envahissant: dernier-né des feuilletons consacrés au théâtre, aux beaux-arts, à la critique des livres, aux sciences, etc., le “feuilleton-roman” ne tarde pas à prendre, au rez-de-chaussée des quotidiens, une place aussi... quotidienne que massive.’ Eugène Sue, Mathilde. Gedenkschriften eener jonge vrouw, Amsterdam, 1844. (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
| |
[pagina 16]
| |
Het jaar 1836 werd een keerpunt in de Franse dagbladpers. Émile de Girardin richtte La Presse en Armand Dutacq Le Siècle op. Beide kranten onderscheidden zich van de bestaande door een frisse, vernieuwende redactionele formule. Grote namen uit de wereld van de letterkunde werden door beide krantenavonturiers geëngageerd. Een harde concurrentiestrijd ontbrandde om de gunst van de lezers te winnen. La Presse begon eind oktober 1836 met de publicatie van La veille fille van Honoré de Balzac. Eugène Sue werd de onbetwiste ‘koning van het genre’ van het vervolgverhaal in de krant. Aan La Presse leverde hij Arthur en vervolgens Mathilde. Van juni 1842 tot oktober 1843 raakten de lezers van Les Débats in de ban van zijn Mystères de Paris. Voor het enorme bedrag van honderdduizend francs gunde Sue Le juif errant aan het dagblad Le Constitutionnel; de afleveringen verschenen van juni 1844 tot juli 1845.Ga naar eind9 De ‘feuilleton-roman’ was in tien jaar tijd één van de meest succesvolle middelen geworden om een onder druk geraakte oplage op te krikken.Ga naar eind10 | |
De oorsprong van het feuilleton in het Duitse taalgebiedDe Duitse variant van het feuilleton is op een andere manier dan de Franse tot stand gekomen. Bepaalde inhoudelijke elementen van het feuilleton zouden teruggaan op de satires waarin de standen in de Middeleeuwen op de korrel werden genomen. Andere onderdelen werden in verbinding gebracht met de polemieken van Desiderius Erasmus en weer andere bestanddelen zouden een voortzetting zijn van teksten van Abraham a Santa Clara, de predikant die in de tijd van de barok in Wenen zo'n grote indruk had gemaakt. De verleiding is altijd groot een cultuurhistorisch verschijnsel dat men belangrijk vindt, te voorzien van oude brieven. Duidelijk is echter, dat kranten in de achttiende eeuw in het Duitse taalgebied ertoe overgingen boekrecensies en berichten uit de wetenschappelijke en literaire wereld af te drukken. De toename van het aantal nieuwe boektitels ging gepaard met de uitbreiding van het aantal recensenten en hun activiteiten. Ze stegen in achting en droegen in belangrijke mate bij aan het constitueren van een burgerlijke openbaarheid.Ga naar eind11 De kanselier van de universiteit van Halle, Johann Peter von Ludewig, begon in 1729 met de uitgave van de Wöchentliche Hallische Präge- und Anzeigungs-Nachrichten [Präge is te lezen als synoniem voor ‘Presse’]. Dit nieuws- en aankondigingsblad dat in de boezem van een universiteit werd geredigeerd, legde zich voornamelijk toe op het afdrukken van voor een geïnteresseerd publiek geschikte artikelen van geleerden en op boekaankondigingen.Ga naar eind12 Het ‘geleerde artikel’ werd een vast bestanddeel van kranten en tijdschriften voor de hoger opgeleide, verlichte burgers. Moralische Wochenschriften waren tijdschriften van een nieuw type met een zelfgekozen zendingsopdracht, namelijk het leveren van een bijdrage aan het realiseren van het ideaal van de welopgevoede burger in een welgeordende maatschappij, een civil society avant la lettre. Vanwege het opvoedingsideaal en de cultuurkritische inhoud worden de eerste Duitstalige publieksbladen van de vroege achttiende eeuw genoemd als wegbereiders van het feuilleton van het Duitse type. Moralische Wochenschriften zijn in Nederland als spectatoriale tijdschriften bekend geworden, zij het dat de invloed vanuit Engeland (The Spectator) op de relevante titels in de Republiek groter was.De Hollandsche Spectator (1731-1735) van Justus van Effen en andere quasi-moraliserende bladen in het midden van de achttiende eeuw waren er overigens meer op uit de geest van de Verlichting te bestrijden dan haar te propageren. De vroege representant van de Aufklärung, Johann Christoph Gottsched (1700-1766), probeerde met behulp van literatuur lezers tot moreel betere mensen op te voeden. Hetzelfde verwachtte | |
[pagina 17]
| |
hij van zijn collegae-schrijvers. Daarin lag voor Gottsched de kern van het begrip ‘goede smaak’ dat hij als maatstaf voor de beoordeling van literatuur propageerde.
De Hollandsche Spectator. (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Bij de Vossische Zeitung was Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781) van 1751 tot 1760 verantwoordelijk voor het gelehrter Artikel. Onder zijn supervisie werd de rubriek samengesteld uit wetenswaardigheden uit de wereld van de literatuur, de wetenschap, het muziekleven en het theater, aangevuld met een verzameling van de meest uiteenlopende bijzonderheden en merkwaardigheden. Lessing bekende zich tot de opvatting van de late Verlichting dat de auteur als scheppend kunstenaar zelf zijn eigen maatstaven kiest, die zijn af te leiden uit diens teksten. Ze zouden zich niet van buitenaf laten opdringen, zoals Gottsched nog probeerde.Ga naar eind13 Tot de succesvolste feuilletonisten avant la lettre behoorde de door zijn sceptische aforismen tot op de dag van vandaag bekende Georg Christoph Lichtenberg.Ga naar eind14 Opmerkelijk genoeg dateert het gebruik van de zo sterk met het feuilleton verbonden typografische kunstgreep van de ‘streep’ ook al uit de achttiende eeuw. Het Wienerisches Diarium voerde in 1767 de ‘Strich’ in om het feuilletongedeelte van de rest van de inhoud te scheiden. Het als propagandablad van het politieke regime te beschouwen Diarium had vanaf 1703 een faam opgebouwd vanwege de berichtgeving over muziek - met speciale aandacht voor de Weense Opera.Ga naar eind15 De toneelschrijver Heinrich von Kleist (1777-1811) richtte in 1810 in Berlijn Berliner Abendblätter op. Om de nieuwe krant onder de aandacht van het publiek te brengen werd een voor die tijd hoogst ongebruikelijke reclamecampagne met aanplakbiljetten en advertenties in andere bladen gevoerd. De straatverkoop in de vroege avond stelde de lezers in staat de politieberichten van de middag en sensationele verhalen van de dag nog dezelfde avond te lezen. Na twee maanden liep de belangstelling terug: de politiecommissaris die | |
[pagina 18]
| |
Von Kleist berichten had toegespeeld was ontslagen. En met alleen kritische theaterberichten, verhalen en feuilletons liet het lezerspubliek zich niet tot de aankoop verleiden. De politieke woelingen en het oorlogstoneel waarin Europa was veranderd vroegen kennelijk om een ander soort journalistiek. In 1811 moest Von Kleist de verschijning van Berliner Abendblätter, straatarm als voorheen, beëindigen, maar zijn bladformule zou later in de negentiende eeuw navolging vinden. Spoedig na het verschijnen van het laatste nummer van zijn krant pleegde Von Kleist zelfmoord.Ga naar eind16 | |
August Lewald als feuilleton-pionier in DuitslandAl ver vóór het einde van de negentiende eeuw bevatte het klassieke feuilleton in de Duitse dagbladjournalistiek ‘Berichte aus dem Kultur- und Geistesleben, Theater-, Kunst-, Filmkritiken, Buchbesprechungen, populärwissenschaftliche Abhandlungen, Reiseberichte, Plaudereien, Glossen zum Zeitgeschehen und Fortsetzungsromane’, zoals de Brockhaus-encyclopedie uit 1968 constateert. Als nadere uitleg volgt: ‘Regelmäßige Sparten für den Kulturteil, durch eine fette Linie von übrigen Inhalt getrennt, wurden in Dtl. erstmals 1835 in Nürnberger und Kölner Zeitungen eingerichtet. Mit der Entfaltung der Tagespresse und der Gründung von Familien-, Frauen- und Kulturzeitschriften seit der Mitte des 19. Jahrh. verbreitete sich das F. dann im gesamten europ. Zeitungswesen.’Ga naar eind17 Met de verwijzing in de Brockhaus naar Nürnberg in 1835 wordt ongetwijfeld gezinspeeld op August Lewald als de pionier bij uitstek van het feuilleton in de betekenis van het ‘gesamte kulturelle und meist literarisch gestaltete Teil einer Zeitung, der vor allem nichtpolitische Stoffe verschiedenster Art (belehrende Aufsätze, Kritiken, Romane, Plaudereien) in einer unterhaltenden Darstellungsweise behandelt. (...) Gegenüber der ursprünglichen Aufgabe der Zeitung, zu berichten, soll der Schreiber des Feuilletons (Feuilletonist) seine Leser dadurch anziehen, daß er ihnen die Dinge, die er behandelt, nach persönlichen Anschauung und Empfindung vorführt, oft in freier Gedankenfolge und geistvoller Ausdrucksform (Feuilletonstil).’ Aldus een grotendeels op Haacke en Dovifat terug te voeren typering van het klassieke Duitse feuilleton.Ga naar eind18 Lewald bezorgde de Nürnberger Korrespondenten vanaf 1835 het eerste regelmatige feuilleton in de geciteerde betekenis. Het feuilleton beleefde in Duitsland met de dichters van het Jonge Duitsland en de romantiek van de Vormärz een eerste bloeiperiode. In dit verband wordt steevast Heinrich Heine als voorloper genoemd. In de laatste drie decennia van de negentiende eeuw werden Berlijn, Hamburg en Wenen de krantensteden bij uitstek in de zich snel industrialiserende samenlevingen van het Duitse en het Oostenrijks-Hongaarse keizerrijk. In de koffiehuizen verwierven de feuilletonisten hun vaste plaats. Niet alleen in de dagbladen, maar spoedig ook in geïllustreerde tijdschriften werd het feuilleton gehegt en gepflegt als een innovatie in de journalistiek die bij het publiek in de smaak viel. Johann Jakob Weber richtte in 1843 in Leipzig de Illustrirte Zeitung op. De Illustrated London News (Londen, 1842) en L'Illustration (Parijs, 1842) bestonden toen al. Dit zal geen toeval zijn geweest, want in 1833 had hij als verantwoordelijke voor het Leipziger filiaal van de Franse uitgeverij M. Bossange het Pfennig-Magazin leren kennen. Het verscheen sinds genoemd jaar op initiatief van de ‘Gesellschaft zur Verbreitung gemeinnütziger Kenntnisse’.Ga naar eind19 De Duitse uitgave had de bladformule van het Londense Penny Magazine dat van 1832 tot 1842 werd uitgegeven door de ‘Society for the Diffusion of Useful Knowledge’, een op initiatief van Charles L. Knight opgericht genootschap dat een educatief doel probeerde te realiseren door nuttige kennis onder de mensen te verspreiden. In de genoemde | |
[pagina 19]
| |
Messe-stad bracht Ernst Keil in 1853 Die Gartenlaube uit. De Berliner Illustrirte Zeitung (1891), Die Woche (1899) en het eerste in koperdiepdruk vervaardigde Illustrierte Blatt (1905) zouden volgen. Het bijvoeglijk naamwoord ‘feuilletonistisch’ werd tegelijkertijd steeds meer een synoniem voor ‘unterhaltend’, ‘leicht’, maar niet zelden ook voor ‘seicht’ [onbenullig, J.H.], ‘oberflächlich’ en ‘blendend’ [kortzichtig, J.H.].Ga naar eind20 | |
Het Weense feuilleton als apolitieke vluchtheuvelIn Wenen schiep de censuur van na 1815 een klimaat waarin het feuilleton al vroeg kon gedijen. Van kritische politieke beschouwingen kon geen sprake zijn, maar voor het schrijven over theater en literatuur gold geen beperking. Zo kwam Adolf Bauerle tot de uitgave van de Allgemeine Theaterzeitung.Ga naar eind21 Bauerle was een schrijver van romans en voor het volkstheater bedoelde stukken, met typisch Weense figuren als paraplumaker Staberl.Ga naar eind22 Na een kort intermezzo in het revolutiejaar 1848 zouden pas in de jaren zestig van de negentiende eeuw betere tijden voor een liberale politieke pers aanbreken. De politisering van de richtingbladen, bedoeld voor een politiek actief of politiek bewust lezerspubliek, riep ook een tegenbeweging op. In de tijd van het Neuabsolutismus, van 1849 tot 1862, kwam in Wenen namelijk een nieuw type dagbladpers met een apolitiek karakter tot ontwikkeling. Ze ontstond uit persorganen die hoogstens twee keer per week verschenen en op een verschijningsfrequentie van iedere dag of zelfs twee keer per dag overgingen. De populaire inhoud bestond uit lokale nieuwtjes, gezellige verhaaltjes en vooral geen zware politieke beschouwingen. Een stad als Wenen bood veel lokaal nieuws: van feesten en jubilea tot ongevallen en misdaadverslaggeving. Nieuws uit het buitenland, dat dankzij de telegrafie sneller werd ontvangen, kwam bij sommige kranten terecht in de rubriek ‘Vermischtes’ (mengelwerk) of werd merkwaardig genoeg onder het kopje ‘Kleines Feuilleton’ afgedrukt. In het lokale gedeelte van de krant kwamen bovendien typisch feuilletonistische bijdragen, zoals ‘Glossen’ (puntige columns naar aanleiding van het dagelijks leven in de stad), maar ook schetsen uit de gerechtszalen terecht. De Oostenrijkse pershistoricus Kurt Paupié, aan wie we een en ander ontlenen, noemt de ‘Feuilletonisierung’ van de pers een ‘Erbe der preßgesetzlichen Bestimmungen’ (...) ‘da die politische Berichterstattung zurückgedrängt war’. Het gevolg ervan was wel dat de redacteuren leerden redigeren: ‘Das gesamte anfallende Nachrichtenmaterial wurde redaktionell bearbeitet, dem Charakter der jeweiligen Zeitung angepaßt und dem Leser in gefälliger und verständlicher Form serviert.’ Deze bewerking kan men als een vingeroefening voor feuilletonjournalistiek zien. Met een verwijzing naar de rol van de fiscus noemt Paupié nog een tweede reden waarom het politieke karakter van sommige Oostenrijkse kranten de gehele negentiende eeuw door niet sterk naar voren kwam. Hij stelt namelijk vast ‘daß sich viele Blätter bis zur Aufhebung des Zeitungsstempels für unpolitisch erklärten, da sie hierdurch von der Stempelpflicht ausgenommen wurden’.Ga naar eind23 De afschaffing van het dagbladzegel zou pas in 1900 een feit zijn.Ga naar eind24 Hoe het feuilleton in Oostenrijk vorm en inhoud kreeg beschrijft Paupié als volgt: ‘Der Kulturteil setzte sich im allgemeinen aus dem Feuilleton und seinen vielen Untergliederungen zusammen. Vor allem waren es die Theater-, Kunst-, Musik- und Literaturrubriken, die den Kulturteil bildeten, da das Feuilleton als eigene Leistung und Gattung gegenüber dem übrigen Kulturteil nicht scharf abgegrenzt wurde. Das Feuilleton selbst ist ein Charakteristikum der Großpresse geworden und hat seinen Platz in der Kultur- und Literaturgeschichte gefunden. Die Lokalpresse pflegte das Feuilleton nicht oder nur in sehr eigenwilliger Art. Ursprünglich erschien das | |
[pagina 20]
| |
Feuilleton auf der ersten Seite unter dem Strich und fand, wenn nötig, auf den nächsten Seiten seine Fortsetzung’.Ga naar eind25 Niet alleen in dagbladen, maar spoedig ook in familiebladen werd het feuilleton gehegt en gepflegt. Wenen volgde daarmee op afstand de ontwikkelingen in Leipzig en Berlijn. Daar had de Biedermeiertijd (1825 tot 1850) al eerder een klimaat geschapen, waarin het lezen in de vredige sfeer van het huisgezin in plaats van in leesgezelschappen en koffiehuizen een hoge vlucht kon nemen. Schilderijen getuigen van huiselijkheid en ‘gezelligheid’ die binnenshuis of - in de zomer - in het tuinhuis annex theekoepeltje werd gezocht en gevonden. Het feuilleton paste perfect in de burgerlijke levensstijl en bood ook de vrouw leesstof om in haar eigen vertrouwde omgeving van te genieten. De in sobere biedermeierstijl vormgegeven meubels nodigden kennelijk uit om thuis een boek, krant of tijdschrift te lezen. | |
Kritiek op het feuilletonismus in de twintigste eeuwIn geen ander land dan in Duitsland is zo intensief onderzoek gedaan naar het ontstaan en de ontwikkeling van het (Duitse) feuilleton sinds circa 1850. De oudste thans nog levende beoefenaar van de Publizistikwissenschaft, Wilmont Haacke, geboren in 1911, wijdde er zijn hele werkzame leven aan, steeds met de klemtoon op de klassieke verschijningsvormen(en).Ga naar eind26 Hij verrichtte grondig historisch bronnenonderzoek, maar zijn tijdens de periode van het nationaal-socialisme gepubliceerde vroegste werk dient men met de nodige voorzichtigheid en reserve te lezen, omdat bepaalde interpretaties en invalshoeken meer dan zestig jaar later vragen oproepen. Haacke spande zich begin jaren veertig van de vorige eeuw vergeefs in om ‘Feuilletonkunde’ als specialisme van de Zeitungswissenschaft erkend te krijgen. Een collega van Haacke, Emil Dovifat, omschreef feuilletonisme vanuit een normatieve benadering, namelijk niet zozeer als een (op zich neutrale) journalistieke stijlvorm, maar vooral als een journalistieke attitude en opstelling van uitgesproken ‘publizistische Persönlichkeiten’ die hun eigen stempel drukten op de bijdragen die zij als medewerkers aan kranten en tijdschriften leverden. In deze zeer persoonlijke vorm van journalistiek-met-literaire-trekken zouden de toevalligheden en losse eindjes van de actualiteit zodanig worden verwoord en met elkaar in verband worden gebracht, dat de vaste lezerskring zicht kreeg op het wezenlijke en algemeen geldige - voorbij de waan van de dag. De lezer zou gaan delen in een bepaald denkpatroon en vatbaar zijn voor de opinies en visies die de feuilletonist in zijn (richting)blad uitdroeg. Bij dit als een proces van zingeving op te vatten communicatieproces zouden levensbeschouwelijke, politieke en/of godsdienstige overtuigingen van zowel de feuilletonist als de lezers een belangrijke rol kunnen spelen.Ga naar eind27 Bij het bestuderen van het Duitse feuilleton ontkomt men juist door de ideologische gedrevenheid van sommige feuilletonisten niet aan een bepaalde beeldvorming waarmee men als onderzoeker rekening dient te houden.
Onderzoek zou verricht dienen te worden naar de beweegredenen om het ‘Feuilletonismus’ zo te verfoeien als het geval is geweest. Kan men wat betreft de negentiende eeuw dit begrip - taalkundig vergelijkbaar met ‘Journalismus’ - nog opvatten als een min of meer neutrale aanduiding voor een journalistieke stijl- en uitingsvorm die typerend is voor het feuilleton, in de twintigste eeuw krijgt het (ook) een pejoratieve klank. Anders dan de redacteur die belast was met de selectie en bewerking van zakelijk en feitelijk te brengen nieuwsberichten of de schrijver van politieke commentaren, konden de Duitse en Oostenrijkse feuilletonisten van de negentiende eeuw zich meer vrijheid veroorloven. Zij konden | |
[pagina 21]
| |
Die Fackel (1900). (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
Hermann Hesse, Das Glasperlenspiel, Zürich, 1943. (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag)
hun subjectief gekleurde visie op gebeurtenissen geven en hoefden niet terug te schrikken voor een geestige formulering, compleet met woordspelingen, het gebruik van antithesen, climaxen en paradoxen. Dit leidde ertoe, dat de Weense criticus en satiricus Karl Kraus in zijn tijdschrift Die Fackel (1899-1936) het feuilletonisme van zijn tijd op de korrel nam. Ook Hermann Hesse droeg bij aan een negatieve connotatie van het Duitse feuilletonisme. In de inleiding van zijn cultuurkritische, utopische roman Das Glasperlenspiel uit 1943 karakteriseert hij de twintigste eeuw als ‘het feuilletonistische tijdperk’.Ga naar eind28 Het ook daarna nog te lezen verwijt dat formuleringen van feuilletonisten getuigen van stilistisch maniërisme kan niet uitsluitend met een verwijzing naar verschil van (literaire) smaak worden afgedaan. Het succes van het feuilleton oefende namelijk ook een grote aantrekkingskracht uit op mindere goden met aanvechtbare ideeën en dat deed het genre in de eerste decennia van de twintigste eeuw geen goed. Het begrip feuilleton had toen al betrekking op zowel de journalistieke stijl- en uitingsvorm als op de rubriek in de krant of het tijdschrift. | |
Herleving van het feuilleton na de tweede wereldoorlogNa de Tweede Wereldoorlog onderging het feuilleton in de Bondsrepubliek nogal wat wijzigingen. Zo werden actuele berichten, muziek- en theaterrecensies, alsmede op het culturele leven betrekking hebbende agenda's vaak in een actueel gedeelte van het feuilleton bij elkaar geplaatst. Analyses en beschouwingen met betrekking tot gebeurtenissen en ont- | |
[pagina 22]
| |
wikkelingen op het gebied van kunst, literatuur en wetenschap werden soms in een algemeen gedeelte ondergebracht. Ook kwamen de afleveringen van de vervolgroman, voorzover deze nog gehandhaafd werd, meestal buiten het feuilleton terecht. Slechts in kleinere kranten treft men het feuilleton nog aan de voet van een pagina aan. De feuilletonrubriek voor kunst en cultuur is zodanig in omvang toegenomen, dat er hele pagina's en katernen aan worden gewijd. Uit recent onderzoek van Gunter Reus en Lars Harden naar het ‘Zeitungsfeuilleton’ tussen 1983 en 2003Ga naar eind29 blijkt dat in deze periode sprake was van een gestage uitbreiding van deze rubriek. De toegenomen aandacht voor film en andere media - in het bijzonder televisie - heeft echter geleid tot het ontstaan van specifieke rubrieken voor deze aandachtsgebieden. Ze zijn als het ware ‘losgezongen’ van het feuilleton. Theater, muziek, beeldende kunst en literatuur blijven de inhoud van het feuilleton als een journalistiek cultuurproduct van de eerste orde bepalen. Recensies, commentaren, essays en achtergrondinformatie houden de voor het Duitse feuilleton zo typerende kritische inslag in stand. Opmerkelijk genoeg hebben de onderzoekers wat betreft de onderzochte landelijke dagbladen Süddeutsche Zeitung en Frankfurter Allgemeine Zeitung een politiseringstendens van het feuilleton kunnen vaststellen. De verklaring zoeken zij in het einde van een langdurige fase van depolitisering die weer een reactie was op de tijd van het nationaal-socialisme. Van 1933 tot 1945 was kunstkritiek verboden en was de pers misbruikt voor een ‘volkse’ cultuurpolitiek. De redacties zagen er volgens Reus en Harden in de eerste decennia van het bestaan van de Bondsrepubliek op toe, dat cultuur en politiek niet (opnieuw) werden vermengd. Ze zouden er op bedacht zijn geweest, dat het feuilleton niet in de greep van een ideologische vooringenomenheid kwam. Intussen blijkt politieke cultuur als bestanddeel van de niet-artistieke, alledaagse cultuur steeds meer speelruimte in het feuilleton te krijgen. Daarmee wordt de traditie van vóór de ‘Machtübernahme’ hernomen en worden de verschillen met de feuilletongedeelten in de Amerikaanse en Franse prestigieuze kranten geringer. Met het oog op de commercialiseringstendens in de sfeer van de media constateren Reus en Harden dat het feuilleton in de onderzochte periode weliswaar een veranderingsproces heeft ondergaan, maar dat dit niet tot een radicale ommekeer in het redactionele beleid heeft geleid. Het beeld van ‘Bewahren durch punktuellen Wandel’ zou overheersen. Voor de toekomst zien Reus en Harden echter wel een nieuwe uitdaging voor de rubriek ‘in seiner publizistischen Sonderstellung als Deuter, Räsoneur und Gutachter’. Als mogelijke ontwikkeling schetsen zij het volgen van een minder uitgesproken, voorzichtiger politieke koers in het algemene gedeelte van de krant, terwijl tegelijkertijd in het feuilleton de gelegenheid benut zou kunnen worden om in alle vrijheid te discussiëren en te polemiseren. Zo'n verschuiving binnen een titel zou dus ten koste van de politieke stellingname gaan. In tegenstelling tot wat in Nederland het geval is bleef het feuilleton als vervolgverhaal in de Duitse journalistiek een vertrouwd fenomeen, zij het niet meer zo prominent als vroeger. Men kan dus spreken van een zekere marginalisering. Klaus Böhle heeft in 1988 een karikatuur getekend van een oudere dame met een bril op haar neus en een krant in broadsheet-formaat in de hand.Ga naar eind30 Onderaan de voorpagina staat te lezen: ‘Der beliebte Fortsetzungsroman, fesselnd wie immer! Siehe Rückseite’. Hoe boeiend de vervolgroman is blijkt niet alleen uit het tevreden gezicht van de lezeres; ze is van onder tot boven vastgetaped aan haar stoel met een tape die in stukjes uit de krant komt en telkens bedrukt is met de mededeling ‘Forts, [etzung] folgt’. |
|