Letterspijs
Dé bibliotheek
Frans A. Janssen
Een verademing: eindelijk een fotoboek over bibliotheekarchitectuur zonder stemmingsvolle plaatjes van oude banden in een bibliotheekinterieur in rococostijl en zonder de uitstraling van eerbied voor de getoonde schatkamers van ons geschreven en gedrukte verleden. De foto's zijn schitterend en de teksten, van de hand van De Poli, lange tijd assistent van Aldo Rossi, thans hoogleraar architectuur, herhalen gelukkig niet allang bekende zaken maar zijn ter zake en instructief. Dit fotoboek is oorspronkelijk in het Italiaans verschenen; ik gebruik de Franse editie: Bibliothèques: architectures 1295-2005.
In zijn inleiding zoekt De Poli in de geschiedenis van de bibliotheekbouw naar modellen voor de ideale bibliotheek die nog steeds hun invloed doen gelden. De Poli wijst op de mythische achtergrond van de bibliotheek als tempel, op de aristocratische achtergrond van de bibliotheek als toonzaal (bijvoorbeeld de Biblioteca Laurenziana, ontworpen door Michelangelo, geopend in 1571 en nog steeds te bewonderen in Florence), op de in de achttiende eeuw opgekomen rotondevorm (bijvoorbeeld in de Radcliffe Camera, in 1748 door Gibb gebouwd en nog steeds als onderdeel van de Bodleian Library in Oxford te zien). Die laatste bouwwijze, in de cirkelvorm de verzamelde kennis van de mensheid symboliserend, werkte door in de grote negentiende-eeuwse nationale bibliotheken als de British Library (ontworpen door Smirke, voltooid in 1856) en de Bibliothèque Nationale (van Labrouste, gereedgekomen in 1867), beide als gebouw nog aanwezig, maar de bibliotheekfunctie is (grotendeels) voortgezet in nieuwe onlangs gereedgekomen bouwwerken. In de twintigste eeuw (vooral na circa 1980) kijken de architecten van bibliotheken nog wel naar deze modellen, maar de visie op de bibliotheek wordt anders: niet meer een zaal of een gebouw waar boeken getoond worden maar een complex geheel van functies: de vorm wordt die van een stad met straten en pleinen, met ruimten voor ontmoetingen. Voorbeelden hiervan vinden we in de Staatsbibliothek in Berlijn, in 1978 gebouwd door Scharoun (met de mooiste leeszaal die ik ken), en in de nieuwe nationale bibliotheken in Parijs (1995, door Perrault) en Londen (1997, door St John Wilson).
Vervolgens krijgt de lezer foto's en beschrijvingen van twintig bibliotheken, gebouwd in de tien jaren na 1995 (het is merkwaardig dat de nieuwe British Library ontbreekt). De Poli verdeelt deze bibliotheken in drie groepen: nationale bibliotheken, universitaire en stadsbibliotheken en verbouwde bibliotheken. Dit onderscheid berust op meer dan één criterium. Duidelijker zou een indeling zijn in algemene bibliotheken, die alle terreinen van schrift en druk bestrijken (onder meer nationale bibliotheken, openbare bibliotheken, universiteitsbibliotheken), en speciale bibliotheken, die zich op één of enkele van die terreinen richten (onder meer speciale wetenschappelijke bibliotheken). Deze onduidelijkheid wordt veroorzaakt doordat De Poli geen oog heeft voor de verscheidenheid van bibliotheken en in feite nog uitgaat van de notie ‘ideale bibliotheek’ waarin de menselijke kennis verzameld aanwezig is, van dé bibliotheek dus. In zijn boek worden nationale bibliotheken op dezelfde wijze behandeld als openbare (stadsbibliotheken) of als speciale wetenschappelijke bibliotheken.
Openbare bibliotheken, zoals die in Amsterdam, die thans naar het ontwerp van Coenen gebouwd wordt, moeten de gebruiker (in het bijzonder scholieren) een doorsnede aanbie-