| |
| |
| |
In gesprek met dr. Adri K. Offenberg
Albert van der Heide
Kenners van de joodse cultuur plachten altijd als een zinvol weetje door te geven dat het oudste in het Hebreeuws gedrukte boek uitgerekend het immens populaire commentaar van Rasjie (Salomo ben Isaak, 1040-1105) op de Pentateuch was. Eén exemplaar is ervan overgebleven en het vermeldt dat het in 1475 in Reggio di Calabria (Zuid-Italië) gedrukt is. Intussen is het onder kenners van het Hebreeuwse boek allang bekend dat dat niet waar is. Het boek in kwestie is wel het oudst gedateerde Hebreeuwse boek, maar er is een setje andere boeken dat daarvoor al gedrukt moet zijn, en wel in Rome. Maar daar staan geen data in, en de eerste plaats is daarom lange tijd vacant gebleven.
Vandaag ontmoeten wij de onderzoeker die heeft kunnen vaststellen welke van deze ongedateerde Romeinse drukken het eerst geproduceerd werd. Dat is een hele opluchting, want hoe wetenschappelijk we allemaal ook zijn, de wedstrijd om ‘het oudste Hebreeuwse boek’ blijft een aantrekkelijke match.
Na een studie neerlandistiek, Hebreeuws en Scandinavische talen, en een training in de boekwetenschap bij prof. W. Gs. Hellinga, trad Adri K. Offenberg in 1965 in dienst van de ub van de Universiteit van Amsterdam als assistent van dr. L. Fuks, conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana. Hij kreeg daar meteen al te maken met een recente aanwinst van deze beroemde bibliotheek van judaïca en hebraïca: een vierdelige joodse wetscodex die zelf vermeldt dat hij in 1493 in Constantinopel is verschenen, maar waarover de bibliografen vrijwel unaniem eigenwijzer wilden zijn door te poneren dat dat wel tien jaar later geweest zal zijn. Zo kort na de dramatische verdrijving van de joden uit Spanje zou zo'n groot commercieel en ambachtelijk project ‘niet goed denkbaar’ zijn, temeer daar het dan nog tien jaar zou moeten duren voordat het volgende Hebreeuwse boek in Constantinopel zou verschijnen (de Pentateuch met commentaren van 1505/1506). Alle kenners en liefhebbers van boeken weten welke belangen hier op het spel staan. In één woord: incunabel of geen incunabel? Na een lange periode waarin hij nauwkeurig technisch onderzoek combineerde met de historische feiten, wist Offenberg te bewijzen dat de Arba'a Toerim van de gebroeders David en Samuel Ibn Nachmias wel degelijk al op 13 december 1493 verschenen moet zijn en dat er een hele Mediterranean Voyage (zoals hij het in een latere publicatie zou noemen) aan vooraf moet zijn gegaan. In het bezit van lettermateriaal uit de Noord-Spaanse stad Híjar moeten de gebroeders Ibn Nachmias koers gezet hebben naar Napels. Daar kochten zij nog meer letters en sloegen zij een grote partij Noord-Italiaans papier in. Maar in Napels heerste een pestepidemie en omdat het bekend was geworden dat de Turkse sultan wel prijs stelde op joodse immigranten - zeker als ze wat aan de economie konden bijdragen - zetten zij koers naar Istanbul,
waar zij hun zakelijke onderneming ten uitvoer konden brengen.
Om tot een dergelijk relaas te komen, is veel gedetailleerde studie nodig. Maar niet het verhaal, dat toch zijn speculatieve kantjes behoudt, is het waar het hier om gaat. Van groter belang zijn de ontwikkeling en toepassing van betrouwbare onderzoeksmethoden. Door
| |
| |
Adri K. Offenberg
zich te specialiseren in watermerken- en typenonderzoek - waarvan hij zelf als eerste toegeeft dat het droge kost is - kon Offenberg op tal van punten de Hebreeuwse boekwetenschap verder helpen en het isolement ervan wat doorbreken - niet zelden met smeuïge details uit het zware leven van de vijftiende-eeuwse drukker als nevenresultaat. Hij stelde een bibliografisch overzicht samen, leerde daarvan wat er allemaal nog moest gebeuren, en ging aan het werk. Bij de pensionering van dr. Fuks volgde Offenberg hem op als conservator en in 1991 promoveerde hij op een bundeling van Hebreeuwse boekwetenschappelijke publicaties.
De aanleiding om nu met Offenberg over zijn werk te praten, is niet gering. Eind 2004 verscheen van zijn hand een wel bijzonder kloeke uitgave: de catalogus van Hebreeuwse incunabelen in het bezit van de British Library. Deze bibliotheek, eertijds onderdeel van het British Museum, heeft een van de grootste collecties incunabelen ter wereld. Reeds aan het begin van de vorige eeuw werd begonnen met de beschrijving van deze collectie en in 1908 verscheen het eerste deel van de Catalogue of Books Printed in the XVth Century now in the British Library (kortweg bmc, de M is nog van ‘Museum’). Dat het wat langer duurde voordat het belangrijke Hebreeuwse bezit aan de beurt kwam, is wel begrijpelijk. De joodse boeken vertegenwoordigen een geheel eigen cultuur, waar men goed in thuis moet zijn om ze recht te kunnen doen. De Hebreeuwse boekwetenschap opereert nogal zelfstandig en de gemiddelde boekwetenschapper schrikt er, terecht, voor terug om zich daar zomaar in te begeven. Aan de andere kant zijn deze boeken wel, bij wijze van spreken, in dezelfde straat, soms zelfs in dezelfde werkplaats gedrukt als de incunabelen in het Latijn, Grieks of een van de volkstalen. Deze spagaat heeft het oudere incunabelenonderzoek geen goed gedaan en voor grote achterstanden in de beschrijving en determinering gezorgd. Maar nu zijn dan in ieder geval, als deel xiii van de bmc, de ‘Hebraica’ verschenen, evenals de voorafgaande delen in ‘true imperial style’. (Terzijde mag hierbij opgemerkt worden dat de serie nu bijna af is. Opmerkelijkerwijs moet nu alleen de beschrijving van de Engelse incunabe- | |
| |
len nog uitkomen; deze is de Nederlandse geleerde dr. Lotte Hellinga al zeer geruime tijd aan het voorbereiden.)
Adri Offenberg en uitgever Bas Hesselink bij de overhandiging van het eerste exemplaar van bmc deel xiii
De auteur van de Hebraica vertelt graag, maar met gemengde gevoelens, over de twaalf jaar dat hij met dit werk bezig is geweest. Het uiterst vererende verzoek om twee keer per jaar zes weken in Londen aan de beschrijving van de Hebreeuwse incunabelen te komen werken, bereikte hem in 1992. Toen de vreugdevuren wat waren getemperd, bleken de omstandigheden waaronder moest worden gewerkt niet ideaal. Zijn werkgever was wel blij, maar niet echt gelukkig, en liet de gewaardeerde medewerker zeer schoorvoetend gaan, zonder de toegezegde medewerking ook feitelijk te realiseren. In Londen bleken de Hebreeuwse boeken op een ander adres te staan (Orbit House), waar de voorzieningen voor boekwetenschappelijk werk ontbraken, terwijl tot overmaat van ramp een verhuizing van de gehele bibliotheek naar een nieuw gebouw voor de deur stond. De pompeuze vormgeving van de voorafgaande delen van de catalogus legde ook een zware hypotheek op de totstandkoming van het nieuwe deel, maar enige ondersteuning bij de publicatie werd niet in het vooruitzicht gesteld. De broodnodige fondsen moesten uit alle hoeken en gaten bijeengesprokkeld worden.
Bij sommige mensen halen tegenslagen en hindernissen het beste naar boven. Offenberg vermoedt dat hij in totaal wel ruim acht jaar thuis, buiten werktijd, heeft geploeterd aan de vormgeving van het in Londen verzamelde materiaal en aan het schrijven van de inleidingen, terwijl de perioden van het eigenlijke spitwerk in totaal ‘maar’ zo'n tweeënhalf jaar bedragen. Toen hij zijn zelf op de computer vervaardigde camera ready-kopij in de lay-out van de voorafgaande foliodelen bij de uitgever Hes & De Graafkon inleveren, volgden nog vijf tot zes moeizame ronden van drukproeven. Het werd hem duidelijk dat de computer wel heel veel mogelijk maakt, maar dat je die mogelijkheden bepaald niet cadeau krijgt, en dat tegelijkertijd veel ambachtelijke kundigheden verdwenen zijn. Vind tegenwoordig bij een drukker of uitgever maar eens iemand die iets van Hebreeuwse typografie begrijpt, toch een eenvoudig alfabet met maar 27 letters. Overigens, ook de computerindustrie kan maar nauwelijks interesse opbrengen voor zoiets marginaals, world-wide, als het Hebreeuwse alfabet. In vergelijking met de pijlsnelle ontwikkelingen in de bussiness- en vermaaksferen, duurt het verbijsterend lang voordat de andere schrijfrichting van het Hebreeuws (van rechts naar links) en de gevocaliseerde variant (‘Hebreeuws met punten’, zoals de zetter vroeger zei) probleemloos
| |
| |
Koning George iv schonk in 1823 de King's Library aan het British Museum. Detail van een portret door Sir Thomas Lawrence, 1815 (National Portrait Gallery)
De huidige bewaarplaats van de King's Library in het nieuwe gebouw van de British Library. In de King's Library bevindt zich één Hebreeuwse incunabel, namelijk een Pentateuch met Aramese parafrase en commentaar van Salomo ben Izak (Rasjie), Lissabon: Eliezer Toledano, 8 juli-6 augustus 1491. 2o. Gedrukt op perkament en in twee delen gebonden in blauw schapenleer met het monogram van George iii in goud
functioneren. Kan men het woord ‘probleemloos’ in computerverband ooit zomaar gebruiken? Offenbergs ervaringen met een zeer ongelegen crash zijn tamelijk ontluisterend en wie zelf ooit bezig is geweest Hebreeuwse en niet-Hebreeuwse teksten te combineren, in de wetenschap dat Offenberg zich twaalf jaar heeft moeten behelpen met de stand van zaken van het midden van de jaren negentig, kan het alleen maar heel benauwd krijgen. Maar nu kan Offenberg wel ontspannen praten over het pas- en meetwerk dat nodig was voor de invoeging van de talrijke lange Hebreeuwse citaten, want, hoe dan ook, het boek is er, lxxi + 288 pagina's dik, 28 bij 38 cm groot, bijna vier kilogram in gewicht, op zwaar papier gedrukt en in een fraaie donkergroene linnen band gebonden.
Over de inhoud wil hij graag wat meer vertellen. De kern van het boek bestaat uit de gedetailleerde beschrijving van de precies honderd Hebreeuwse incunabelen die de British Library rijk is, en is geheel volgens de voor niet-ingewijden onnavolgbare regels van de kunst ingericht: in chronologische volgorde Italië, Iberisch Schiereiland, Turkije (boven de Alpen zijn geen Hebreeuwse incunabelen verschenen), daarbinnen de steden: Rome, Mantua, Piove di Sacco, enzovoort, en die, indien van toepassing, weer onderverdeeld in verschillende werkplaatsen, nauwkeurige incipits, colofons, katernindeling, foliëring, gebruikte lettertypen, illustraties, enzovoort. Voorts is er een aantal extra's dat het boek een grote meerwaarde verleent. Zo eindigt de ‘Inleiding’ met een ‘List of editions not represen-
| |
| |
Bibliografische beschrijving uit: Adri K. Offenberg, Catalogue of Books Printed in the XVth Century now in the British Library (BMC Part XIII): Hebraica. 't Goy-Houten 2004, p. 82
ted in the collections of the British Library’, precies vijftig in getal. Offenberg herinnert zich de aarzeling van de opdrachtgevers om deze rubriek op te nemen en weet niet wat hij denken moet van het feit dat hij in een van de laatste drukproeven ontdekte dat het woord ‘not’ in het opschrift ontbrak. Toch is deze rubriek, waar Offenberg zijn eerder verschenen Hebrew incunabula in public collections. A first international census (1990) goed voor kon gebruiken, geen overbodige luxe en een uitstekend middel om wat meer eenheid in de Hebreeuwse incunabulistiek te brengen.
Offenberg verklaart niet zonder voldoening dat hij op nog twee andere onderdelen de ‘tradities’ van de bmc heeft verrijkt. Zo heeft hij veel aandacht besteed aan de herkomst van de boeken en aan het aanschafbeleid van de bibliotheek, iets wat in de voorafgaande delen feitelijk ontbrak, en heeft hij verrassend veel gevonden over prijzen, over de boekhandel en de leveranciers, de verzamelaars en de geschiedenis van de studie van het Hebreeuws in Engeland. Dat begint al met het oudste item van de collectie, een (incomplete) Hebreeuwse bijbel (Soncino 1488), die heeft toebehoord aan aartsbisschop Thomas Cranmer (1489-1556). Cranmer, raadgever van Hendrik viii, was in de eerste jaren van het bestaan van de Anglicaanse kerk betrokken bij plannen voor een nieuwe Engelse vertaling van de bijbel op basis van de grondteksten. We bevinden ons dan in de vroegste stadia van het verschijnsel van de nationale vertalingen naar humanistische principes. Het zal niet alleen om dit revolutionaire standpunt geweest zijn dat Cranmer onder Maria Tudor zijn leven op de brandstapel eindigde, maar zijn grote betrokkenheid bij de bijbelstudie blijkt uit het interessante feit dat zijn Hebreeuwse bijbel doorschoten was met een handgeschreven Latijnse vertaling, die afwijkt van alle andere. Cranmers boeken werden geconfisqueerd en kwamen, via de Old Royal Library, uiteindelijk in de British Library terecht.
Zeer tekenend is ook de manier waarop de Britten er in de negentiende eeuw in slaagden, ook wat betreft de hebraïca, de schatten van het continent hun kant op te krijgen door een aantal beroemde bibliotheken in te kopen. Een voorbeeld is die van Heimann Joseph
| |
[pagina 296-297]
[p. 296-297] | |
A. Het bijbelboek Spreuken met commentaar, [Lissabon: Eliezer Toledano, ca. 1492]. 2o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, Thesaurus typographiae hebraicae saeculi XV, Berlin-Wilmersdorf 1924-1931)
B. Het eerste in Portugal gedrukte boek, Pentateuch, Faro: Samuel Giacon, 30 Juni 1487. Unicum in de British Library, gedrukt op perkament. 2o Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a)
C. Pentateuch met Profetenlezingen en Vijf rollen, [Híjar:] Eliezer Alantansi, [1487/88?]. Met sierlijst in metaalsnede. 4o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a)
D. De eerste volledige uitgave van de Hebreeuwse bijbel, Soncino: Josua Soncino, 22 april 1488. Met sierlijst in houtsnede. 2o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a) E. Het eerste geïllustreerde Hebreeuwse boek. Izak Ibn Sahoela's Fabel der ouden, [Brescia: Gersjom Soncino, ca. 1491]. 4o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A.M. Habermann (inl.), Yitzchak ben Sjlomoh Ibn Sahoela, Mesjal hakadmoni, Jeruzalem 1977)
F. Het eerste gedrukte Hebreeuwse bock. David Kimchi's Woordenboek, [Rome: Obadja, Menasseh en Benjamin, ca. 1469-1473]. 2o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a)
G. Jacob Landau, Woorden van Aqur en Boek van het visioen, Napels: [Azriel Asjkenazi Gunzenhauser, eind 1491-1492.] Met sierlijst in houtsnede. 4o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a)
H. Het eerste in het huidige Turkije gedrukte boek. Jacob ben Asjers vierdelige Wetscodex, Constantinopel: David en Sameul Ibn Nachmias, 13 december 1493. 2o (Een exemplaar bevindt zich in de British Library. Reproductie: A. Freimann en M. Marx, op. cit. bijschrift a
| |
| |
Aartsbisschop Thomas Cranmer (1482-1556). Anoniem portret van na 1547 (Lambeth Palace, London, The Bridgeman Art Library)
Handgeschreven Latijnse vertaling in de met papier van ca. 1533 doorschoten Hebreeuwse bijbel (Soncino 1488) van aartsbisschop Thomas Cranmer. Dit exemplaar is de eerste Hebreeuwse incunabel die in de collectie van de huidige British Library werd opgenomen
Michael (1792-1846) uit Hamburg, wiens beroemde bibliotheek in 1848 werd aangekocht en die zestien, weliswaar niet heel bijzondere, incunabelen binnenbracht. Een ander geval is de aankoop van de bibliotheek van Giuseppe Almanzi (1801-1860) uit Padua, waardoor in 1865 het Verenigd Koninkrijk met veertien zeer zeldzame, vaak op perkament gedrukte exemplaren werd verrijkt. Als conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana is Offenberg maar al te goed vertrouwd met het verschijnsel dat befaamde joodse bibliotheken in die tijd van de hand gingen: de gigantische, wereldberoemde bibliotheek van David Oppenheim (1664-1736) ging in 1829 voor een spotprijs van Hannover naar Oxford, en Amsterdam kreeg die van Leeser Rosenthal (1794-1868) praktisch in de handen gedrukt.
In samenhang met de studie van de herkomst en geschiedenis van de boeken besteedde Offenberg ook veel aandacht aan een ander feit dat zo kenmerkend is voor oude Hebreeuwse drukken: de kerkelijke censuur. In de tijd van de Contrareformatie was de kerkelijke overheid er zeker van dat alle joodse boeken per definitie beledigende passages over het christendom en deszelfs Stichter bevatten. Het gevolg was het instituut van de censuur en de daaruit voortkomende reacties van ontduiking en zelfcensuur van de kant van de joodse producenten. Door bij te houden welke persoon, waar en op welk moment zijn ‘goedkeuring’ in de boeken noteerde, heeft Offenberg bijgedragen aan het inzicht in het merkwaardige bedrijf van de censor.
Een andere verbetering ten opzichte van de voorgaande delen van de bmc is de gedetail- | |
| |
leerde verantwoording en illustratie van de strikt typografische feiten in een aparte, alleen aan de typografie gewijde rubriek. De inventarisatie van alle gebruikte drukletters neemt (met de illustraties) 138 pagina's van de catalogus in beslag en zal van nu af moeten dienen als het referentiekader voor de Hebreeuwse drukletters van de vijftiende eeuw. Hoewel de illustraties in facsimile er soms wel aardig uitzien, is het daar niet om begonnen. Als geen ander is Offenberg ervan overtuigd dat de werkelijke geschiedenis van de Hebreeuwse boekdrukkunst uit de details van de gebruikte materialen gehaald moet worden. En wie dit uitgangspunt - waar ieder het natuurlijk in principe wel mee eens is - echt serieus neemt, kan scoren, zoals hem al bleek bij zijn onderzoek van de wetscodex uit Constantinopel, en zoals hij in de stimulerende omgeving van de British Library keer op keer kon vaststellen. Hier kon Offenberg eindelijk de Guinness-Book-of-Records-vraag beantwoorden die de kenners van het Hebreeuwse boek al zo lang kwelt: wie was het eerst? Zorgvuldige vergelijking van de typen van de complete, reeds eerder geïdentificeerde, groep van zes vroege Romeinse drukken kon hier gecombineerd worden met studie van de producten van het beroemde drukkersduo Conrad Sweynheym en Arnold Pannartz, die ook in ruime mate in de British Library aanwezig zijn. Dit alles leverde als resultaat op dat het op folioformaat gedrukte Hebreeuwse woordenboek van David Kimchi (Sefer ha-Shorashim) het eerst geweest moet zijn, circa 1469 of iets later. In samenhang hiermee bepaalde Offenberg ook een volgorde van de overige vijf, die afwijkt van hetgeen vorige onderzoekers meenden te weten. Rasjies beroemde commentaar op de Pentateuch bezet hier nu een mooie derde plaats. Pas in hun laatste boek, het Pentateuchcommentaar van Nachmanides (1473?), onthulden
de Romeinse drukkers hun namen: Obadja, Menasse en Benjamin.
Op vergelijkbare wijze stelde Offenberg de chronologische volgorde van de ongedateerde drukken van de drukker Abraham Conat uit Mantua vast, en wist hij de vier verschillende producenten van de Soncino-familie (Jozua, Salomo, Gersjom en de ‘zonen Soncino’) uit elkaar te houden op grond van minieme verschillen in de houtsnede-initialen die zij gebruikten. We weten nu ook welke Hebreeuwse bijbeltekst het eerst in druk verscheen (een klein psalmboekje in 16o uit Noord-Italië, circa 1476) en we kunnen een aantal nooit eerder beschreven unica, met name uit Spanje en Portugal, inboeken.
En, dr. Offenberg, klaar? ‘Eerlijk gezegd’, vertelt hij, ‘heb ik het nu drukker dan ooit en moet ik interessante aanbiedingen afslaan. Ik rond nu dan wel mijn werkzaamheden aan de Bibliotheca Rosenthaliana af, maar er ligt daar nog authentiek Hebreeuws lettermateriaal op beschrijving en inventarisatie te wachten, in het zogenoemde “Athias-kastje”. Het Museum Plantin-Moretus in Antwerpen, waar men in verband met een komende tentoonstelling graag wat aan zijn Hebreeuwse bezit wil doen, trekt aan me, en in Parijs ligt de mooist denkbare kluif in de vorm van de originele aantekeningen en proeven van Hebreeuwse letters van niemand minder dan Guillaume Le Bé op me te wachten. Le Bé is de “vader” van de Europese, academische Hebreeuwse letter en zulk oud materiaal is bijzonder aantrekkelijk. Verder lopen er nog allerlei lijntjes van mijn jarenlange betrokkenheid bij de Amsterdamse boekproductie van de zeventiende en achttiende eeuw. Ik ga geloof ik nog even door, maar ik zal wel proberen de uiterlijke rust die ik schijn uit te stralen wat meer te verinnerlijken.’
Catalogue of Books Printed in the XVth Century now in the British Library (BMC Part XIII): Hebraica. Hes & De Graaf Publishers, 't Goy-Houten 2004. lxxi, 288 p. isbn 9061942594 €1325
|
|