Letterspijs
Een voorwoord van Bodoni
Frans A. Janssen
Voortgedreven door een tomeloze eerzucht, door de wens grote daden te verrichten in de wereld van de typografie - deze karakteristiek geldt zowel voor Bodoni als voor zijn concurrenten vader en zonen Didot. Voor een belangrijk deel van hun productie bevonden ze zich in dezelfde niche van het vak: bijzondere, kostbare, bibliofiele uitgaven van grote teksten uit de Europese cultuur, niet zozeer bedoeld om te lezen als wel om te tonen dat men tot de culturele elite behoorde. Zij ontwierpen een nieuw type drukletter die in een nieuwe lay-out werd toegepast. Het werd de typografische versie van het neoclassicisme: letters met een scherp contrast tussen dik en dun en met rechte, dunne schreven, in een monumentale lay-out met een overdaad aan wit in marges, in interlinies, in woord- en letterspatie, terwijl versieringen werden teruggebracht tot een enkel lijntje.
Zowel de Didots als Bodoni hebben hun typografische inzichten op schrift gesteld: zoon Pierre Didot meet de typografische prestaties van zijn vader François-Ambroise breed uit in zijn Epître sur les progrès de l'imprimerie (1784, herziene uitgave 1786), Bodoni zingt de lof van zijn eigen letterontwerpen in de voorrede tot zijn grote, twee delen omvattende letterproef uit 1818, het Manuale tipografico, zijn levenswerk, dat hij echter nooit gezien heeft: hij overleed in 1813. De weduwe en zijn bedrijfsleider voltooiden het werk, de instructies van de meester volgend. Deze teksten waren van een andere aard dan het meesterwerk van die andere grote letterontwerper, Fournier, die zijn letterproef uit 1764-1768, het Manuel typoraphique, vooraf liet gaan door een technisch handboek over het lettersnijden en lettergieten: Didot en Bodoni spraken alleen over de eisen die zij stelden aan goede typografie.
Het typografisch neoclassicisme heeft veel kritiek ondervonden, ook bij lateren; in het bijzonder werden verwijten aan Bodoni gericht: ‘the most illegible type that was ever cut’ (William Morris), ‘een ware bederver der ogen’ (Sjoerd de Roos), en ‘unleserlich’ (Jan Tschichold) werd over zijn letterontwerpen geoordeeld. Aan de andere kant getuigde grafisch ontwerper en uitgever Franco Maria Ricci in woord en daad van zijn bewondering voor Bodoni en ontstond er een grote kring van verzamelaars van drukwerken van de meester uit Parma. In 1994 bracht een niet eens perfect exemplaar van het Manuale tipografico op een veiling (omgerekend] circa €37.000 op; voor een perfect exemplaar werd in 2005 op de antiquarenbeurs in Milaan €55.000 verlangd. In een in 1964 opgericht Museo Bodoniano laat Parma de stempels, matrijzen, letters en de drukken van zijn beroemde inwoner in een prachtige ambiance zien. Ik was er enkele malen, en telkens was ik de enige bezoeker: het slot werd van de deur gehaald en het licht werd voor me aangedaan.
In de jaren zestig, als student, las ik Bodoni's voorwoord tot zijn meer dan 550 pagina's tellende letterproef voor het eerst, in de Nederlandse vertaling van F. Kerdijk: Voorrede uit het Manuale tipografico, in 1943 eerst als artikel in Tété en daarop als klein boekje zelfstandig verschenen als onderdeel van de Halcyon-reeks, gedeeltelijk herdrukt in 1946. Ik was teleurgesteld: ik begreep weinig van de lastige woordenbrij. Zelfs als Bodoni historische zaken besprak, zoals de ontwikkeling van de drukletter in de Italiaanse renaissance, kon ik zijn betoog niet volgen. Was dit nu het belangrijkste geschrift van de grootmeester van de typografie uit de periode van het neoclassicisme?