De Boekenwereld. Jaargang 22
(2005-2006)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 171]
| |
Anonieme indrukken
| |
[pagina 172]
| |
Opvallend is dat fictief aangemerkte ondernemers veelal voor slechts één jaar als boekdrukker/boekverkoper genoteerd staan.Ga naar eind3 Er zijn boekproducenten bij die naast hun eigennaam, kortstondig - want telkens voor slechts één publicatie - diverse schuilnamen gebruiken. De Haagse Jan Veely is zo iemand; aan hem wordt een vijftal pseudoniemen toegeschreven, waaronder Johannes van der Ast (1647), Jacob Verworen (1647)Ga naar eind4, en Jacob Nes (1648)Ga naar eind5. Een enkele ondernemer handhaaft zijn schuilnaam voor langere tijd. Bijvoorbeeld Anthony Michel (1658-1692), die met 34 jaar wel zo ongeveer de kroon spant. Ook wordt een schuilnaam wel door verschillende ondernemers gebruikt. Het fenomeen van schuilnamen is intrigerend: wie of wat gaat er achter zo'n pseudoniem verborgen? Van Eeghen sprak van ‘een vaste code van bedrog’ waarmee uitgevers plachten te werken. Zonder enige noodzaak werden schuilnamen toegepast, soms ook om zo juist aandacht op het werk te vestigen.Ga naar eind6 De plek voor een schuilnaam is in het impressum op het titelblad. Impressa bieden informatie omtrent de productie en verkoop van het gedrukte boek of pamflet: daarin staat vermeld wie de drukker is, waar hij woont of werkt, wie het boek verkoopt of heeft uitgegeven, hoe de winkel heet; ook jaar en plaats worden gegeven. Niets echter is zo onbetrouwbaar als die impressa. Toch is het niet ondenkbaar dat in bepaalde gevallen juist strikte informatie wordt verschaft, bijvoorbeeld waar heel summier wordt aangegeven met wie of wat we te maken hebben. En zulke impressa zijn er genoeg, zoals verderop zal blijken waar het gaat om Pieter de Traister en H. de Jonge. In hun geval wordt het beroep niet genoemd en betreft het misschien personen die op een andere manier aan de uitgave gerelateerd zijn. Het gaat er dan niet om fictie van werkelijkheid te onderscheiden, maar om erachter te komen wat die werkelijkheid inhoudt. Had het impressum uitsluitend tot doel klanten te informeren en reclame te maken voor eigen product en zaak, of zijn er ook andere functies aan het impressum te verbinden? Dat is onder meer een vraag die moet worden gesteld. Juist omdat blijkt dat de geboden informatie soms vaag en deels of zelfs volkomen fictief kan zijn en er dus van serieuze informatie sowieso geen sprake is. | |
Echt of onecht, werkelijkheid of fictie?Het gaat om drukken uit de zeventiende eeuw. In een tijd waarin de wereld als speeltoneel wordt voorgesteld, hoeft het niet te verbazen dat men zich wenst te verschuilen achter een aanduiding van soms ingenieus verdraaide initialen of een geheel verzonnen naam, waar het de publieke ruimte betreft. Soms lijkt het zelfs alsof ook boekondernemers een complete vertoning opvoeren. Alsof binnen de wereld van de druk niets is wat het is, het zakenleven een spel van metamorfosen, illusies oproepen, onthullen en verhullen, jezelf vermommen en schijnwerelden creëren. Kortom, een en al lust om toneel te spelen. Die vermomming beperkt zich bij boekondernemers dan meestal tot de gegevens in het impressum, maar daarmee wordt wel het enige zakelijke houvast ondermijnd. Natuurlijk moet aangaande die impressa ook worden bedacht, dat wat wij nu in onze tijd als vage of verhullende informatie ervaren, misschien niet zo werd beleefd door het koperspubliek in die tijd. Een man als De Traister of De Jonge kan een reputatie hebben gehad binnen een kring van belangstellenden voor wie nadere aanduiding niet noodzakelijk was. Iets dergelijks kan eveneens het geval zijn bij afkortingen van namen. Ook daar hoeft anonimiteit niet altijd het beoogde doel te zijn. Wanneer in 1652 Ian Barendtsz Westerdijk de Stichtelyke Rymen van Dirck Raphael Camphuysen uitgeeft, staan zijn initialen I.B.W. op het titelblad. Maar in het ‘Extract uyt de Previlegie’ op de versozijde wordt zijn naam voluit in de tekst genoemd en | |
[pagina 173]
| |
blijkt er van mystificatie dus in het geheel geen sprake. Afgezien hiervan is het niet onzinnig om eens te kijken of er bij het gebruik van schuilnamen, naast serieuze redenen als censuur, inderdaad aanwijzingen zijn voor dit vermoede spel van vermomming. Vervolgens rijst de vraag wat daarvan de reden was, welk doel het diende - zo dit er was? Naar aanleiding van Jan Veely en zijn talrijke kortlopende pseudoniemen past de vraag of niet veel meer namen, door Gruys en De Wolf bijeengebracht, fictief zullen zijn. In dit artikel wordt aan de hand van verscheidene impressa een aantal gevallen besproken. Impressum op titelpagina van Den Fransen Luypaert syn bedrogh al de wereldt ten toon gestelt. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl Lq 17). De aantekening naast het jaartal is van 17e-eeuwse hand en betekent: 16 juni
| |
De jonge en de traisterHoe weet je nu of de naam die in een impressum vermeld staat serieus genomen kan worden? Bij Pieter de Traister verschijnt in 1652 een druk. Het impressum vermeldt weliswaar zijn naam, adres en uithangbord: aan de Merkt in de Leeuw, maar zonder nadere aanduiding van wat hij is: boekdrukker, boekverkoper? Iets dergelijks geldt ook voor het impressum van H. de Jonge te Amsterdam, bij wie in 1689 een pamflet verschijnt. Als adres wordt ‘de nieuwe Mart’ genoemd.Ga naar eind7 In datzelfde jaar verschijnt een editie van deze druk ‘Tot Delft’ met het adres ‘Groote Mart’. Deze editie is van hetzelfde zetsel; alleen het impressum is aangepast. Waarschijnlijk werd de ene uitgave in Amsterdam, de andere in Delft te koop aangeboden. Het adres ‘markt’ kan overal zijn, het is een vrij algemene aanduiding. De markt was bij uitstek de plek voor het nieuws, een publieke ruimte, ook in figuurlijke zin. De adressering hoeft natuurlijk niet gefingeerd te zijn, toch is de kans groot dat ze niet serieus te nemen valt. Dit zullen niet de eerste impressa zijn waarin het lezerspubliek iets wordt ‘voorgehouden’. En waarom wordt niet vermeld wat Pieter de Traister is, of voor wie H. de Jonge staat? Gebeurt dit om de eenvoudige reden dat zij noch drukkers noch boekverkopers zijn en deze aanduiding dus niet op hen van toepassing is, zoals ook bij joodse ondernemers geen adresaanduiding staat vermeld omdat zij vanaf een zeker jaar geen winkel (mochten) | |
[pagina 174]
| |
hebben? Dat zou dan inhouden dat zo'n impressum strikte informatie verstrekt en dat is mooi in tegenspraak met de ervaring die leert dat impressa niet te vertrouwen zijn. Hoe exact is die informatie? Wat is hun relatie tot de uitgave? In de stcn is eenmaal sprake van een zekere H. Ie Jeune te Brussel werkzaam, met als aantekening de vraag of de druk mogelijk in Nederland gemaakt werd. Bij hem verscheen in 1709 Lettres memoires et negociations van Comte d'Estrades. De naam van deze schrijver komt voor in een titel van 1757 Het karakter van den raad-pensionaris Jan de Wit [...] beschreeven door den graaf d'Estrades om te dienen tot ophelderinge der Vaderlandsche historie, voor de jaaren 1663-1672. De tekst wordt toegeschreven aan Pieter le Clerq - wat wellicht ook geen serieuze naam is - en is naar notities van de graaf, die zo te zien in de psyche van bewindslieden geïnteresseerd was. Mogelijk blijkt H. le Jeune een verfransing van H. de Jonge en is het dezelfde persoon. In elk geval wordt in die uitgave van 1689 - getiteld Den Fransen Luypaert sijn bedrogh by al de wereldt ten toon gestelt - in de tekst de handel en wandel van Lodewijk xiv bekritiseerd, waarmee evenals in de uitgave van Le Jeune de politiek in het persoonlijke vlak wordt getrokken. Was H. de Jonge dan de schrijver van deze ontluisterende uiteenzetting over de Franse koning? Waarschijnlijk niet: de bron van deze tekst kon wel eens d'Estrades zijn en mogelijk was het ook hier Pieter le Clerq die de tekst uit het Frans vertaalde.Ga naar eind8 Dit is echter niet meer dan een slordige veronderstelling. Eerst moeten voor zowel De Traister als De Jonge waar mogelijk de archieven geraadpleegd worden, hun levens nageplozen op eventuele relaties en verbanden. Waar het mij vooral om gaat, is onderscheid te maken tussen ‘volledige impressa’, met naam, beroep, adres (eventueel uithangbord) en jaar van uitgave, en de meer summiere impressa waarin bijvoorbeeld over het beroep niet gerept wordt, als bij De Traister en De Jonge. Namen van personen van wie niet duidelijk is, wat en hoe de relatie tot de uitgave is. In de Thesaurus van Gruys en De Wolf staan tal van namen die slechts één jaar binnen het boekbedrijf werkzaam zijn geweest. Dat zullen geen drukkers zijn. Van lang niet allemaal is zelfs gezegd of zij boekverkoper waren. Het zou goed zijn eens te kijken welke informatie hun impressa geven, misschien zal blijken dat ook bij hen de gegevens summier zijn. Impressum op titelpagina van 's Lands-Welvaren In salvo, Om te Singhen voor de Palen van Amsterdam. (Exemplaar. Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl. Port. Folio 1650-8)
| |
De merkwaardige naam van colom atheistColom Atheist is volgens het impressum drukker van een gedicht dat te Amsterdam werd uitgegeven. In de Thesaurus van Gruys en De Wolf staat voor zijn naam slechts het jaar 1650 en dit houdt in dat hij alleen in dat jaar werkzaam was. Het vers ‘'s Lands-Welvaren om te singhen voor de palen van Amsterdam’ looft de prins om zijn welslagen de ‘seven Pijlen’ ofwel de Zeven Provinciën uit handen van Spanje én de paus te houden. Hoewel de vrede met Spanje getekend is, moet een sterke man samen met God de Republiek blijvend beschermen tegen deze rooms-katholieke vijand, die men ‘nooit en te nimmer vertrouwen mag’. De tekst van het lied moet haast wel van een voorstander van Oranje zijn. De dichter | |
[pagina 175]
| |
maakt zich niet bekend. De drukker wordt weliswaar genoemd, maar de intrigerende toevoeging ‘Atheist’ maakt zijn naam en drukkersactiviteit hoogst merkwaardig. Het impressum lijkt eerder een provocatie dan dat daarin sprake is van een schuilnaam. Colom is geen onbekende in drukkersland, maar deze variant wordt slechts eenmaal gebezigd en dat is in dit geval. Welke Colom wordt hier bedoeld? De stcn geeft 74 treffers op naam van Jacob Aertsz. Colom, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen Jacob A. (i) en (ii). Colom (i) is de vader van Johannes en Arnold Colom. Colom (ii) is de zoon van Arnold. Voorts worden 17 treffers gegeven voor Johannes, die tussen 1647 en 1650 een tiental uitgaven verzorgt, waarna de weduwe nog eens publiceert in 1656. Van Arnold worden 3 treffers opgegeven. De fictieve naam van Colom Atheist staat niet in het rijtje. De drukkerij van Jacob Aertsz. Colom (i) droeg de naam ‘in de Vyerige Colom’, dit naar aanleiding van het bijbelverhaal in Exodus over het volk Israël dat, dolend in de woestijn, 's nachts wegwijs gemaakt wordt door een vuurkolom. De uitgever was sterk religieus, doopsgezind om precies te zijn, maar hij stond ook open voor vrijzinniger geloofsopvattingen. Zoals blijkt uit het fonds waarin zich sociniaanse lectuur bevindt, een religieuze richting die niet getolereerd werd. Ook verschenen bij hem, naast zee- en landatlassen, werken van Vondel, Jan Hermansz Krul en Coornhert. En hij gaf Camphuysens Stichtelyke Rijmen uit. Voor deze dichter koesterde de uitgever een wel heel bizarre bewondering, getuige het in het bezit hebben van diens schedel, die hij van een doodgraver had bemachtigd.Ga naar eind9 Zelf schreef Colom ook gedichten. Onder de koperen platen waarmee hij Camphuysens rijmen illustreerde, staan gedichtjes van zijn hand. Het is daarom niet onmogelijk dat het gedicht ‘'s Lands-Welvaren om te singhen voor de palen van Amsterdam’ ook van Jacob A. Colom is. Wel is dan - gezien zijn gelovige achtergrond - de toevoeging ‘Atheist’ wat verwonderlijk.Ga naar eind10 Het pand van zoon Arnold werd opgesierd door een uithangbord ‘in de Lichtende colom’. Misschien was die naam exemplarisch, want was Arnold Colom een nog ‘verlichter’ persoon dan zijn vader, een ongodist? Hij staat met maar drie publicaties in de stcn, twee daarvan verschenen in 1651 en 1652. Het eerste boekje, gedrukt in octavo, was door Colom zelf uit het Frans vertaald, het tweede in duodecimo was Franstalig en in 1658 gaf hij Zeeatlas ofte Water-wereldt in folio uit. Binnen dit afwisselend repertoire van formaten past een in plano uitgegeven vers. Mogelijk verscheen bij hem dit lied van een anonieme dichter en is de toevoeging ‘Atheist’ een gewaagde toespeling op zijn voornaam, die tevens met een A begint. Mogelijk ook maakt hij gebruik van een bijnaam, die hij - wie weet, ter onderscheiding van de andere Coloms - in de volksmond kreeg toebedeeld. Het is allemaal wat gezocht, maar niet ondenkbaar.
Hiermee is nog niet verklaard wat het verband is tussen het gedicht - dat een ware loftuiting lijkt op de prins van Oranje - en de fictieve naam van de drukker? Juist het feit dat dit impressum maar één keer voorkomt en de combinatie van vers en impressum opmerkelijk lijkt, maakt die vraag naar een verband zinnig. De bijval van een zich openlijk ongelovig afficherende drukker - een ongodist - moet haast wel iets betekenen in een samenleving waarin het christendom nog volop werd beleden, zij het in de meest uiteenlopende richtingen. En dan, een Oranjetelg moest het toch kwalijk hebben van een atheïst? Hofpredikant Johannes Goethals, maar ook een gereformeerde Amsterdamse predikant zagen in de regenten arminianen (remonstranten, vrijzinnigen), die de religie wilden veranderen en tegen het vaderland waren, want voor de Spanjaarden. Daarover waarschuwden zij de prins, die als het erop aankwam altijd de zijde van de gereformeerden koos.Ga naar eind11 Volgens dit | |
[pagina 176]
| |
Illustratie van plano gedrukte liedtekst 's Lands-Welvaren In salvo, Om te Singhen voor de Palen van Amsterdam. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl. Port. Folio 1650-8)
planovel komt zijn aanhang uit onverwachte hoek. Voorlopig blijft het impressum intrigerend, al bestaat natuurlijk ook de mogelijkheid dat het helemaal niets met een der Coloms te maken heeft. Wil hierover helderheid komen, dan dient eerst het gedicht nog eens nader te worden bezien. Bijvoorbeeld hoe de toon moet worden opgevat? Of deze wel zo lovend is, of dat er sprake is van verhulde hoon? Mogelijk kan de inhoud iets bijdragen aan de gekozen vorm van de tenaamstelling. Ook zal het in verband moeten worden gebracht met andere pamfletten die rond de aanvankelijk mislukte, maar uiteindelijk geslaagde actie van Willem ii (om Amsterdam voor zich te winnen) verschenen zijn. Het vers staat vast niet op zichzelf. Knuttel geeft een goed overzicht van de pamfletten die rond de aanval op Amsterdam verschenen zijn. Daaronder bevinden zich zo al twee eveneens in plano uitgegeven verzen, die wat betreft formaat, lay-out en lettertype verwant zijn aan dat van Colom Atheist. Het gaat allereerst om een verboden, op naam van Vondel uitgebracht vers ‘Blydschap, over de verlossing van Amsterdam’ (Knuttel 6785). De tekst werd in 1650 aangetroffen in de drukkerij van de gebroeders Breeckevelt te Den Haag, nadat Willem Breeckevelt in Amsterdam was aangehouden en onder pijniging bekende dat hij en zijn broers vertrouwelijke resoluties van de Staten Generaal uit handen van corrupte klerken hadden ontvangen en gedrukt.Ga naar eind12 Het andere gedicht ‘Aen de Dieffsche Laster-Poëten, Op Haer Blydschap over de Verlossinge van Amsterdam. Valschelijk op de Naem van J. v. Vondel uytgegeven’ en ondertekend met ‘je oy beaucoup parle peu G.S.’ (Knuttel 6787), maakt duidelijk dat Vondel geen blaam treft, want niet de schrijver was. | |
[pagina 177]
| |
Het is de vraag of er een relatie is tussen deze pamfletten en dat van Colom Atheist. Door het typografisch materiaal van de Coloms (of van drukker(s) die voor hen werkten) met elkaar te vergelijken, kan hopelijk de ware toedracht rond dit wonderlijke impressum worden ontrafeld en aangetoond worden welke Colom eventueel bedoeld is, of wie er anders schuilgaat achter de fictieve naam. De mogelijke relatie tussen Colom en Breeckevelt verdient daarbij directe aandacht! | |
Meer dan één pseudoniem: jan veelyEr zijn boekproducenten die niet alleen onder hun eigen naam publiceren maar ook nog eens verschillende pseudoniemen hanteren. Zo iemand is Jan Veely.Ga naar eind13 Van hem verschijnen in Amsterdam drukken onder de naam Johannes van der Ast (1647), Niclaes Faeck (1648), Jacob Nes (1648) en Johannes Verny (1648) en in 1647 komt te Deventer ook nog een druk op naam van Jacob Verworen uit. Volgens Gruys en De Wolf, in navolging van Knuttel, zijn dit allemaal pseudoniemen voor de Haagse Jan Veely. Impressum op titelpagina van Vercheyde Stvcken raeckende de Vredehandelinghe Door A.P. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl E l 5)
Impressum op titelpagina van Lenityf Op een seecker Fransch Correctyf Onlangs tegen de Vrede uytgegeven. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl E 0 10)
Impressum op titelpagina van De Penitentie Gegeven aen den Franschen Drucker Op syn Paes-Biecht. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl E p 18a)
Impressum op titelpagina van Ingredienten ende Ampliatien Van antwoort te geven Aen den Heer Ambassadeur van Vranckryck.. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl E 0 7)
Impressum op titelpagina van Observatien Op de Brief van A. De Bruyn. (Afbeelding in de stcn, treffer 3)
De diverse pamfletten staan met elkaar in verband. Alle hebben ze betrekking op de vredesonderhandelingen te Munster. In de Republiek staan aanhangers van Spanje fel tegenover liefhebbers van Frankrijk. Het gaat tussen de geliefde bondgenoot en de vijand van oudsher, | |
[pagina 178]
| |
om wie voor- en tegenstanders van de vrede elkaar over en weer met standpunten betwisten waarbij het er niet zachtzinnig aan toegaat. Vandaar ook waarschijnlijk dat de schrijver meestal summier - met slechts zijn initialen - of onder gefingeerde naam genoemd wordt, soms helemaal niet. Uit de vijf hier te behandelen impressa valt bij een aantal niet op te maken wat er achter de aangegeven naam schuilgaat, of het een drukker of een boekverkoper is. Niclaes Faeck is volgens het impressum boekverkoper en heeft zijn winkel op't Water, Jacob Verworen is boekverkoper te Deventer en van de Amsterdamse boekverkoper Verny wordt vermeld dat de uitgave bij hem gedrukt is. Van de overige namen wordt het beroep niet genoemd. Of we met gefingeerde namen te maken hebben, is niet aan de impressa af te lezen. Knuttel en Tiele gaan daarvan uit; zij zien in de genoemde namen pseudoniemen van Jan Veely, overigens zonder daar ook maar iets over toe te lichten. Van Veely wordt vermoed dat hij niet in het bezit was van een eigen drukkerij - in 1639 wendt hij zich voor een druk tot Isaac Burchoorn - hoewel de stcn aan de hand van een enkele uitgave het daartoe onderscheidende pr. (printer) noteert.Ga naar eind14 Maar meestal staat hij als bsr. (bookseller) vermeld, een aantal keer in samenwerking met Anthony Jansz. Tongerloo, een eveneens Haagse boekhandelaar die net als Veely de politieke actualiteit op de voet volgt. Achter de als pseudoniemen van Veely bestempelde uitgevers in Amsterdam staat bij vier ondernemers een adres. Johannes Verny drukt en verkoopt by de Nieuwekerck; Johannes van der Ast huist op de Lauweriers-gracht; Jacob Nes zit op de Vyge-dam en Niclaes Faeck verkoopt zoals gezegd boeken op 't Water. Het zijn zo te zien bestaande adressen, wat niet wil zeggen dat zij niet gefingeerd kunnen zijn. Enkel van de Deventer boekverkoper Jacob Verworen wordt het adres niet genoemd. Veely zelf was werkzaam van 1639-1685 en had zijn bedrijf in 's-Gravenhage waar hij, in elk geval tot 1665, in de Gortstraet verbleef. Er staan 48 treffers op zijn naam, waaronder zes drukken van de genoemde pseudoniemen. Dat Veely met pseudoniemen gewerkt zal hebben, hoeft niet te verwonderen. Wekelijks voorzag hij bestuurlijk Den Haag van het laatste nieuws. De magistraat had bij hem een abonnement op de courant, die tweemaal verscheen, op woensdag en zondag. In die positie kon hij moeilijk openlijk met voor de overheid compromitterende pamfletten en vlugschriften komen. Angst voor censuur was een geldige reden voor het voeren van een schuilnaam, want de overheid ging niet zachtzinnig om met ondernemers in het boekbedrijf als hun publicaties aanstootgevend waren. Daarvan kunnen de in die tijd in de hofstad opererende gebroeders Breeckevelt een woordje meespreken.Ga naar eind15 Het is lang niet duidelijk hoe dit uitgeven onder pseudoniem moet worden opgevat. De plaatsaanduiding is waarschijnlijk van belang, die kon het best elders zijn. Dat is bij Veely in elk geval zo. Geen van de pseudo's is in de hofstad gevestigd. Maar verkocht Veely de pamfletten wel in zijn winkel aan de Gortstraat? Uit de rekeningen van aankopen die Lieuwe van Aitzema bij hem liet opmaken, valt af te lezen dat dit niet het geval is. Aitzema was chroniqueur, diplomaat en vooral binnen- en buitenlandse nieuwsvoorziener, en kocht daarom alles wat met de actualiteit te maken had. Dagelijks was hij bij Veely en Tongerloo te vinden, maar onder de bij Veely gekochte pamfletten bevindt zich geen van de pseudo's. Veely leverde ze kennelijk niet. Boekhandelaar Tongerloo daarentegen verkoopt Aitzema op 17 mei Lenityf Op een seecker Fransch Correctyf Onlangs tegen de Vrede uytgegeven (Knuttel 5705) van boekverkoper Niclaes Faeck. Iets eerder die maand, op 6 mei kocht Aitzema maar liefst twaalf pamfletten van Des Druckers Belydenisse, waarna op 26 en 29 mei Antwoort op Druckers Belydenisse en Wedercaets volgen. Het zijn pamfletten die stuk voor stuk in verband staan met De Penitentie Gegeven aen den Franschen Drucker op sijn Paes-Biecht dat bij | |
[pagina 179]
| |
Jacob Nes verscheen. En waar Nederlantsche Absolutie Op de Fransche Belydenis eveneens het licht zag. Die twee pamfletten vinden we niet tussen de aankopen van Aitzema en dat is vreemd, aangezien hij voor zijn werk nogmaals vrijwel alle nieuws rondom een bepaald onderwerp heet te verzamelen.Ga naar eind16 Het feit dat Veely zijn eigen werk onder pseudoniem niet in de winkel heeft, maar dat ook Tongerloo blijkbaar niet in het bezit is van alle pamfletten roept vragen op. Vooral daar bij de boekhandelaren wel geschriften van de hand van Abel Servient verkocht worden en juist diens pamfletten deze reeks van reacties ontlokten. Maar misschien staan zij toch op de lijst, maar worden zij niet allemaal volledig of herkenbaar weergegeven? In bijlage v van Keblusek (1997), waar zij een overzicht geeft van de genoemde rekeningen, wordt inderdaad onder de in 1648 aan Aitzema verkochte geschriften bij Tongerloo op 26 mei een exemplaar van ‘nederl. absolutie tegen vranckryc’ aangetroffen.Ga naar eind17 Hiermee kan eventueel de bovenstaande uitgave van Jacob Nes bedoeld zijn. Waarom verkoopt Veely de pamfletten onder pseudoniem niet in zijn winkel? Is dit te gevaarlijk? Zijn de geschriften zo belastend dat zij verboden kunnen worden en is Veely bang dat men in de drukken zijn bemoeienis zal herkennen? En is het logisch dat ook Tongerloo niet alle pamfletten verkoopt? Of is Aitzema er al op een andere manier aan gekomen en wil dit niets zeggen over pamfletten die wel of niet bij Veely en Tongerloo te koop zijn? Tal van vragen waarmee we op dit moment niet verder komen. | |
Eenjarige (fictieve) boekondernemersMet één blik in de Thesaurus van Gruys en De Wolf is te constateren dat nogal wat boekdrukkers/boekverkopers slechts één jaar werkzaam zijn. Onder hen bevinden zich veelal fictieve (met een sterretje aangeduide) namen, maar de meeste hebben die aanduiding toch niet. Een jaar werkzaam zijn, is bijzonder kort en voor een drukker - met al zijn investeringen - ongeloofwaardig, maar ook voor iemand met een boekenzaak niet echt aannemelijk. Het is dan ook zeer de vraag of die geregistreerde ondernemers wel serieus te nemen zijn. Mogelijk blijken het allemaal gefingeerde namen. Van buiten is dat verschil niet te zien, daarom moeten die ondernemers, aan de hand van hun uitgaven en wat er in de archieven van ze bekend is, nader worden bekeken. Voor informatie over wie pseudoniem is en wie niet kan men bij Knuttel terecht. Zijn catalogus vormt echter maar een richtlijn, want zegt lang niet alles. Neem bijvoorbeeld Pieter Vermeulen, bij hem verscheen: Copye Autentyck van sekeren brief, Geschreven by den Heere Grave Servient, Ambassadeur Extraordinaris van Vranckrijck. Aen De Receptive Heeren Staten der Vereenighde Deze boekverkoper behoort tot de reeks namen van boekproducenten die met één enkel jaar bij Gruys en De Wolf staan vermeld. Er is, behalve dat hij te Amsterdam werkzaam is, niets over hem bekend. Het onderwerp van zijn uitgave past prima binnen de commotie rond de Franse ambassadeur Abel Servient, die zich in tal van pamfletten openbaart. Wie zal zeggen of het hier niet een fictieve boekverkoper betreft, mogelijk weer een pseudoniem van Jan Veely? Er zijn meer namen te noemen van eenjarige ondernemers wier uitgaven een polemisch cluster (kunnen) vormen in een maatschappelijk of politiek debat, waarbij volstrekt niet te zeggen valt of het om bestaande of gefingeerde boekverkopers gaat.Ga naar eind18 | |
[pagina 180]
| |
Wat drukken die eenjarige ondernemers zoal? Die in Amsterdam laten over het algemeen slechts één uitgave verschijnen. Ook blijken eenjarige ondernemers in bepaalde jaren veelvuldig voor te komen. Meestal zijn dat jaren waarin op maatschappelijk en politiek vlak van alles aan de hand is. Het is niet ondenkbaar dat die uitgaven, als bij de pseudo's van Veely, alle met elkaar in verband staan. De relatie tussen de pamfletten van diens pseudoniemen en andere is puzzelachtig, want een bonte verzameling van uitspraken, insinuaties en scheldpartijen gericht tot en afkomstig van vooraanstaande lieden binnen politieke kringen, die ‘undercover’ met elkaar bakkeleien over een niet onbelangrijk onderwerp als de vrede. Eén ding valt daarbij op. Hoe serieus het onderwerp ook is, de indruk wordt gewekt dat men genoegen beleeft aan het spel van vermommen dat onderling wordt gespeeld en waarin ook de boekondernemer wordt betrokken. Impressum op titelpagina van Propositie gedaen by Syne Hoocheyt Inde Vergaderinghe vande Ed Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt. (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl EV-1)
| |
Echt of onecht: Symon de VriesBij Symon de Vries verscheen in 1650 Propositie gedaen by Syne Hoocheyt inde vergaderinghe vande Ed. Mog. Heeren Staten van Hollandt ende West-Vrieslandt. Van deze propositie zijn diverse edities uitgebracht, getuige de stcn-fingerprint die telkens anders is.Ga naar eind19 Maar ook de impressa verschillen waar het de plaats van handeling betreft; zowel Amsterdam als 's-Gravenhage wordt genoemd, respectievelijk drie- en tweemaal. Voor allemaal geldt als adres: de Nieuwen-dijck. Knuttel (6651) noemt nog een exemplaar waarvan de titel iets afwijkt: Propositie gedaen by syn Hoogheyt, den 30 Iunius. 1650 Op zijn wedervaren in de naeste besendinge gedaen aen de Hollantse Steden. Tot Amsterdam, by Simen [!] de Vries.Ga naar eind20 De prins van Oranje en het gewest Holland hadden een ernstig conflict, waarvan deze en nog talrijke pamfletten meer getuigen. Maar even de inhoud van het pamflet daargelaten, voor de boekwetenschap is meer van belang te achterhalen waarom de druk niet van de Utrechtse Simon de Vries afkomstig zou zijn. Knuttel noemt de drukken - op naam van De Vries, maar elders gesitueerd - fictief en zo staan zij ook in de stcn vermeld. Hij licht dit niet nader toe. Een klein detail is het steeds iets anders gespeld worden van de voornaam: Symon en Simen. De ‘ware’ Simon werd geboren in 1628 en overleed in 1708. In de bntl staat heel in het kort samengevat wie en wat hij is: ‘boekhandelaar, uitgever, vertaler, religieus dichter en auteur van “encyclopedische” romans (compilatieve naslagwerken in een fictief jasje) en een zoon van de onderwijzer, boekhandelaar en uitgever Lucas de Vries’.Ga naar eind21 Simon was tussen 1646-1671 boekverkoper te Utrecht. Van drukwerk tussen 1646-1650 luidt het impressum: ‘Boeckverkooper onder de Laken-Snijders’ en van 1650 is het uithangbord ‘int Paradijs’ bekend. Indien Simon de Vries niet de uitgever van bovengenoemde propositie was, wie dan wel? | |
[pagina 181]
| |
Er zijn meer boekondernemers die met een enkele publicatie in een andere plaats verschijnen.Ga naar eind22 Maar er zijn ook heel wat boekproducenten die tussentijds of in hetzelfde jaar op verschillende plaatsen geschriften of boekwerken uitbrengen. Sommige van die ondernemers heten fictief, maar lang niet allemaal worden ze als zodanig aangeduid. Symon Veselaer bijvoorbeeld werkt in 1645 te Amsterdam, maar in 1644-1645 ook in Gouda. Pieter Rombouts idem dito; van hem verschijnt in 1650 zowel werk in Amsterdam als Den Haag. Tevens opereren Claes Haenen, Loth de Haes, Jean le Blanc, Jaques le Noir en Pierre Delaulne allen op twee plaatsen tegelijk. De laatste drie Franstalige namen zijn als voorbeeld misschien niet zo sterk, omdat zij ook in hun eigen taalgebied werkzaam kunnen zijn, maar in geval van Veselaer, Rombouts, Haenen en De Haes kan men zich afvragen of het hier ook niet om fictieve impressa zou gaan. Men verhuist in de 17e eeuw volop, maar het is niet reëel aan te nemen dat deze ondernemers voor korte tijd van plaats veranderen. Ook bij het rijtje bovengenoemde ondernemers blijft - net als bij Symon de Vries - in een aantal gevallen het adres identiek, terwijl de plaats van handeling verschilt. Omdat dit vaker voorkomt, lijkt het enigszins verdacht.Ga naar eind23 Het wekt tevens de indruk dat zo'n impressum pro forma was en helemaal niet de bedoeling had serieuze informatie te verstrekken, want misschien slechts als waarmerk diende voor goede kwaliteit of ‘bonafide praktijk’, zoiets als in onze tijd het ‘appellation controlé’ bij wijn. Intrigerend blijft waarom de naam van een bestaande, waarschijnlijk niet onbekende - zij het in die tijd uitheemse, want in een ander gewest wonende en werkzame - uitgever zou worden gebruikt. In Heldinnenbrieven van Olga van Marion (2005) behandelt zij onder andere de ‘briefwisseling’ tussen Amalia van Solms en haar echtgenoot Frederik Hendrik.Ga naar eind24 Het is Barlaeus die - geïnspireerd op Ovidius' Heroides - de pen hanteert. De correspondentie had de schijn van werkelijkheid en maakte toentertijd veel pennen los. Het ging om een literair genre waaraan de dichter een vernieuwende draai gaf door een bekende, in leven zijnde persoon als personage in zijn verzen te laten fungeren. Ingenieus werden feiten met fictie vermengd. Van Marion concludeert dat deze vorm van fictie duidelijk een retorisch doel had en daarmee een nieuwe functie. Het droeg bij aan de publieke bewondering voor Frederik Hendrik, aan wie bij monde van diens eega - naast beklag - alle lof werd toegezongen.Ga naar eind25 Maar in het geval van de propositie van prins Willem ii van Oranje ligt de zaak anders. Het fictieve impressum van de uitgever op de titelpagina van dit pamflet valt niet te rijmen met de verzen van Barlaeus, waarin feiten en fictie elkaar kruisen. Hoewel, op één punt is er enige overeenkomst: in beide drukken wordt de feitelijke hoedanigheid van tijdgenoten fictief voor een publiek doel ingezet. In het geval van uitgever Simon de Vries kwam diens naam en beroep op het titelblad van een zeker pamflet, dat niet bij hem verschenen zou zijn. Nu rijst de vraag of dit niet nadelig was voor zijn ‘goede naam’. Of was het juist die goede naam die het pamflet overtuigingskracht moest geven en die gebruikt of geleend werd als aanzet tot verkoop? Misschien gebeurde dit alles zelfs met goedvinden van de uitgever, want wist die daar ook nog enig profijt (geldelijk gewin) uit te halen? De plaatsaanduidingen in een ander gewest en de kleine verandering in zijn naam op de titelpagina waren misschien voldoende om de uitgever te vrijwaren van betrokkenheid. De koper van het pamflet werd al met al een beetje om de tuin geleid. Los van het aanvoeren van ernstiger redenen als angst voor maatregelen van hogerhand, of zonder iets af te doen aan de opvatting dat uitgevers tal van schurkenstreken uithaalden, kortom niet te vertrouwen waren, kan men zich in het algemeen afvragen of het geven van fictieve informatie op het titelblad en in het bijzonder het impressum, niet voortkomt uit de behoefte de werkelijkheid naar de hand te willen zetten, een spel te spelen? Een uitge- | |
[pagina 182]
| |
ver/schrijver die zich bezighoudt met ‘encyclopedische’ romans zal dat geenszins bezwaren, mits het hem iets oplevert. Toch is ook de inhoud van het pamflet van invloed op de vragen die zo'n druk oproepen. De naam van de prins (Guillaume Prince d'Orange) staat niet voluit, maar duidelijk henkenbaar onder aan de propositie afgedrukt: G.P.d'Orange. De uitgave heeft niets van een officiële ordonnantie.Ga naar eind26 Is hier sprake van ‘misleiding’, want zijn het eenvoudigweg prinsgezinde bestuurders die met dit pamflet de publieke mening wensen te beïnvloeden? Een propaganda-actie waar de prins geen bezwaar tegen zal maken, zolang zijn positie er maar beter van wordt? In Noodige aenmerckingen op seeckere propositie in Iunio 1650 gedaen inde Hollantsche steden wordt vanuit een tegenpartij korzelig gereageerd:Ga naar eind27 Het was niet genough te doen eene propositie aen de vroetschappen; maer men heeftse laten drucken, waer deur de selve inderdaet is ghedaen aen de gheheele Gemeente, ja aen al de weereldt: Wat dan alsoo aen yder is ghesproocken, mach by yder een werden beantwoort; [...]. Waarop de nodige aanmerkingen volgen. Waarschijnlijk ging het bij de Propositie inderdaad om een propaganda-actie, waar Willem ii alleen maar baat bij had. Ongeveer als bij zijn vader, die publiek gediend werd met een fictieve brief van zijn ‘bezorgde geliefde’ uit de pen van Barlaeus. Propaganda en vrijheid van mening lijken mogelijk bij de gratie van een gespeelde werkelijkheid. | |
Johannes van der Ast: wie of wat?Tot nu toe is dit alles nogal speculatief. Zijn er ook aanwijzingen in de drukken aanwezig die iets van dat spelen met de werkelijkheid zichtbaar maken? Dat is inderdaad het geval. We moeten daarvoor weer terug naar enkele pseudoniemen van Jan Veely. Allereerst Johannes van der Ast, volgens het impressum woonachtig op de Lauriergracht te Amsterdam. Impressum op titelpagina van Verscheyde Stvcken Raeckende De Vrede-handelinghe. Door A.P. Amsterdam (Exemplaar: Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Pfl E l 5)
Bij hem verscheen Verscheyde Stucken Raeckende De Vrede-handelinghe. Op folio G4V (pagina 59) wordt afgedrukt de ‘Wederleggingh Van de brief der heer Servient, Fransch Ambassadeur, onder de naem van een Fransch Edelman’. Servient heeft zich in een of ander pamflet als ‘Fransch Edelman’ voorgedaan, waarop reactie komt. Puntsgewijs wordt de brief van Servient doorgelopen; eerst wordt wat hij schreef geciteerd en vervolgens van commentaar voorzien. Op folio H2V (pagina 60) luidt het commentaar: ‘Alhier vergeet de Heer Servient de persoon die hy speelt, ende trecktet Momaensicht af, ontdeckende mysterien aen hem alleen gereserveert’. Maar niet alleen Servient speelt een spel, dat doet ook de schrijver die hem attaqueert. In de titel wordt hij met A.P. aangeduid.Ga naar eind28 Het is echter de drukker die zich aansprakelijk stelt | |
[pagina 183]
| |
en die steeds het woord neemt. De eerste pagina [folio A] vangt aan met: ‘Aenspraeck Van den Drucker, tot Alle goede ende ghetrouwe Magistraten, Officieren ende Onderdanen der Staten Generael van de Vereenichde Nederlanden’. Twaalf bladzijden verder [folio B3] is weer de drukker aan het woord, getuige het door mij gecursiveerde: ‘Daer hebje in 't gros een ghedeeldte der Discourssen van die Heeren, dickwils in mijn Winckel komende, aengaende de principale quaestie’. Steeds tussendoor is het de drukker die de tekst publiek maakt. Pagina 73 [folio K] bevat tot slot een uitgebreide vermaning van de drukker aan de lezer: Myn Persse schijnt een Bal van sneeuw, die al rollende grooter wordt: hopende dat de ghene, die de materie daer toe fourneren, sullen eer moe wesen van componeren, als ick van drucken. Hier zijn noch twee nieuwe stucken; ‘teene van den ordinaris Aggresseur, 't ander van een sijn Confident, die niet ghelooft en heeft, dat sijn Secreten souden aen den dagh komen. Maer Godt heeft het toe-ghelaten, tot confusie van den eersten, die daerom te grooter sal zijn, om dat hy sal sien de selve gheblameert door een van sijn eyghen vrienden; ende tot correctie van den laetsten, die leeren sal sich niet meer te betrouwen op de Fransche, om dat sy niet konnen verberghen, oock selfs niet 'tghene haer kan schaden; gheljck(!) sy ghenoegh hebben betoont door de communicatie van des Antwoordt van den Confident, daer van ick u deelachtigh maecke op een tijdt, als ickse ontfangh. Het is weliswaar de drukker die zich bijna sensatiebelust uitlaat over de papieren commotie rond de vredesonderhandeling, maar uit zijn betrokken, haast belerende toon valt op te maken dat hier ook een zakendeskundige schrijver/polemist aan het woord is. Achter de drukker gaat de schrijver schuil, mogelijk is het dezelfde persoon. Met ‘drukker’ wordt waarschijnlijk de uitgever bedoeld. Dat zou Johannes van der Ast kunnen zijn, maar het impressum vermeldt niet wat Van der Ast is! Het is een fictieve naam waarachter Jan Veely schuil heet te gaan. Met fictieve middelen wordt naar waarheid gezocht. We zijn getuige van het spel van verhullen en ontmaskeren. | |
Jacob Nes: wie of wat?Nog duidelijker is dit spel zichtbaar in de druk op naam van Jacob Nes. Het pamflet De Penitentie Gegeven aen den Franschen Drucker op sijn Paes-Biecht is een reactie op Des Druckers Belydenisse dat zonder nadere aanduiding in 1648 anoniem op de markt werd gebracht en waarin vooraanstaande bewindslieden gekritiseerd worden. In De Penitentie Gegeven aen den Franschen Drucker op sijn Paes-Biecht wordt de ‘drukker’ terechtgewezen, nadat hij is geafficheerd als iemand die zich steeds anders voordoet, om in die hoedanigheden teksten in het licht te brengen. Op pagina 3 [folio A2] worden de diverse vermommingen genoemd, zo zou hij zich nu eens als ‘Correcteur’, of als ‘Onpartijdighen’, dan weer als ‘een Hoogduytsch Edelman’, soms als ‘Gazettier’, een goet Patriot, een vrijmoedige Zeeuw of een Fransch Cavalier hebben bekend gemaakt. En tegenwoordig dan als drukker. Dit wordt hem ten zeerste kwalijk genomen, getuige de volgende citaten, waarin hij door zijn tegenstander/polemist aangesproken wordt op zijn lafheid: in plaets van sodanige schuit op u selven te leggen, gy beswaerter, in uwe biecht, een ander medeGa naar eind29, ende wilt er verbeteringe van hebben. [...]. Want in uwe biecht, besteelt gy den selven Drucker, door wiens hulpe, gy se uyt-gesproken ende in 't licht gebracht | |
[pagina 184]
| |
hebt: niet alleenlijck hem beroovende van syn naemGa naar eind30, om hem op te leggen de misdaden die gy selfs doet, maer oock, overdragende in dit werck, alle de vonden en listige practijcken, die hy, over omtrent een jaar heeft gebruyct, in 't geven van 't Advys van de waerachtige interesten van ons Provinçien: so vruchtbarich is uwen geest. Op pagina 5 [folio A3] wordt onomwonden gezegd wat men van die ‘drukker’ vindt: niet meer dan een ‘“blinckend” wormken, dat syn glans heeft in syn eigen putrefactie [verrotting] ende verdorventheyt’. Verder in de tekst op pagina 70 [I3v] valt te lezen dat de verdorven persoon in kwestie bevriend is met de heer d'Estrades, de Franse graaf die eerder al even ter sprake kwam.Ga naar eind31 Uit dergelijke citaten blijkt hoe men in de publieke communicatie te werk gaat: wie zijn kwalijke ideeën wenst te openbaren, doet dit als drukker.Ga naar eind32 Maar in Des Druckers Belydenisse wordt onder het mom van een drukker juist iets rechtgezet. Allereerst beklaagt de pamflettist daar zich over de onder zijn naam uitgebrachte teksten door auteurs die ‘om haer eygen voordeel, den Staet geerne souden onder de voet werpen, indien men by tyts daar niet in voorsiet’. Deze kwalijke auteurs lasteren de zo geliefde Fransen en heulen met de aartsvijand Spanje. De pleitbezorger van Frankrijk doorziet zijn tegenstanders en merkt op (folio A2v): Maer dese ghespagnoliseerde, hebben evenwel eenighe reden: van sich den naem van Druckers te geven, als sy haere boosheden onder den man willen brengen, want sy weten, seer wel, in ons gemene volck te drucken: de bedriegeryen, ende valsche voorstellingen, die sy gesmeet hebben met de oude vyanden van desen Staet; om hier te doen haeten onse ware vrienden; ende eene Natie, daer wy noyt jets van ontfangen hebben als goet. Wat uit deze wirwar duidelijk wordt, is dat men elkaar over en weer om de oren slaat over de rug van ‘de drukker’, die de personificatie wordt van ‘vrijheid van meningsuiting.’ Bij Knuttel is goed te zien hoe zo'n pamflet reacties ontlokte. Zo verscheen Antwoort Op des Druckers Belydenisse. Bij een eveneens fictieve boekdrukker/boekverkoper Mecastor Aedepol wordt weer gereageerd met Weder-Caets op de antwoordt des Druckers belijdenisse. Het pamflet is volgens het impressum in 1648 te Amsterdam gedrukt; ook verscheen een Wederlegging van Des Druckers Belydenisse, zonder verdere aanduiding in datzelfde jaar. In De Penitentie [...] is de toon onmiskenbaar theatraal als de polemist reageert op de slotwoorden in Des Druckers Belydenisse: ‘Dat het tyt is, dit discours te eyndighen, 't welck langher geduert heeft, als men had vermeent’. Zijn commentaar is uitvoerig: Al had het de helft korter geweest, noch soude het al te lang gheduert hebben. Want gelijckmen seydt, de minste dwaesheyt, is de beste. Ende also 't selve u discours van anders geen stoffe als van dwaesheyt ende dullichheyt [waanzin] gheweven is, soo waer 't beste gheweest, 't selve aenden eersten draet af-gesneden te hebben: maer ghy neemter u vermaeck in, ende speelter mede als de Sot met sijn Marot. Niet-te-min, indien ghy wel acht ghenomen hebt, op de vermaninghen die ick op elck Artickel van dit Satijrisch Biecht-stuck ghedaen heb, ick wil niet twijffelen, of ghy suit het in 't vier werpen, op dat ghy der selfs niet invalt; ende dat ghy my danck sult weten, dat ick u soo vrundelijck uyt de knagingh van u Conscientie heb ghetrocken, daer ghy andersints, u leven langh sout gebleven hebben. Van mijnen t' halven, ick sal Godt voor uwe beteringh bidden, ende dat hy wil u afnemen den Geest van verwerring, | |
[pagina 185]
| |
daer ghy in ghevallen sijt, den selven suyverende door sijn Zeghen ende Genade: ende in u verweckende soodanige veranderingh als van noode is om u waerdich te maken van sijne Goddelijcke Barmhertigheyt. In Nederlantsche Absolutie op de Fransche Belydenis (Knuttel 5770) dat ook bij Jacob Nes werd uitgebracht, wordt op folio A2 badinerend gesproken over het ‘Fransch Biecht-kindt’. De pamflettist eindigt enkele bladzijden verder met: ‘Alsoo sal men dan dit druckende Biecht-Kindt ende sijne Belijdenis absolveren (vrijspreken) van de waerheydt, die men der [!] niet in vint ende hem weder op het hooft leggen alle injurieuse [beledigende] schelt-woorden ende lasteringen die hy aldaer tegen alle imaginable schijn van waerheyt heeft gestelt’. De toon is satirisch, speels. Onder het mom van de een wordt de ander ontmaskerd en publiek de waarheid gezegd. Het vertelt ons iets over een samenleving, over haar normen en waarden, ook over de wijze van nieuwsberichtgeving en het toont ons steeds weer de meningvormende rol van het boekbedrijf. Een rol die gevaren met zich meebrengt. Er is in de Republiek nogal wat commotie rond voor- en tegenstanders van de vrede die Spanje betreft, maar haar goede relatie met Frankrijk in gevaar brengt. Frans ambassadeur Abel Servient en Adriaen Pauw spelen daarin een grote rol, de een is pleitbezorger van de Fransen, de ander een fervent aanhanger van Spanje. Kennelijk was deze polemiek omstreden en moest men omzichtig te werk gaan, wilde men niet onaangenaam verrast worden. Willem Breeckevelt bijvoorbeeld legde een geheim voorstel van Servient aan de Staten Generaal op de pers en kreeg prompt bezoek van een advocaat-fiscaal van het Hof, die de kopij in beslag nam.Ga naar eind33 Maar er valt niet voorbij te gaan aan de creatieve speelzin van de polemisten, die met gevoel voor theater elkaar links en rechts om de oren slaan, zo mogelijk juist onder het mom van drukkers/uitgevers. Dit gebruikmaken van pseudo's en fictieve namen is wellicht inherent aan de discussiecultuur van de 17e eeuw, gekenmerkt door een levendig debat waarbij fictieve personen met elkaar van gedachten wisselen.Ga naar eind34 Het pamflet waarin de schrijver zich verschuilt achter de ‘drukker’ is verwant aan het pamflet in de vorm van een of ander ‘Praetje’. Het is niet zo gek als de feitelijke drukker/uitgever zich daarbij verschuilt, of zelfs anoniem blijft. Hij speelt mee in het spel van de auteurs. Samen creëren zij een geheel fictieve sfeer, die vrije ruimte biedt aan tal van meningen. In deze samenleving, waarin van alles geschreven en gedrukt wordt, is sprake van verhulde openheid. | |
Indrukken van anonimiteitWat blijkt nu uit deze indrukken? Wie de mening van anderen wenst te beïnvloeden, dus wie opiniërend te werk gaat, kan dit beter niet rechtstreeks doen? We hoeven hier gelukkig geen les uit te trekken en voor conclusies is het nog veel te vroeg. Wel wordt aan de hand van voorbeelden de indruk gewekt dat het met tal van impressa niet pluis is, dat een willekeurige titelpagina kan liegen dat het gedrukt staat. Daar zijn natuurlijk redenen voor en die verdienen het blootgelegd te worden. Anonimiteit mag dan ondraaglijk zijn voor hedendaagse fictieschrijvers als Connie Palmen, in de 17e eeuw gelden andere normen en waarden. Wie daarnaar onderzoek doet, kan van alles verwachten. |
|