verzamelaars, antiquaren en veilinghuizen gouden jaren rond 1990. Dit derde deel, waarvan de ondertitel luidt ‘The permanence of books in an impermanent world’, houdt zich in het bijzonder bezig met de overlevering van boeken, met hun levenscyclus, met de ‘uncertain voyage of the written word through the seas of time’. In een breed spectrum spreekt Basbanes over het verhes van teksten uit de Oudheid (en over het toeval van vondsten als de Dode-Zeerollen), over de vernietiging van teksten en bibliotheken (met bekende voorbeelden als de universiteitsbibliotheken van Leuven en Serajevo), over de verzuring van papier en over de vervanging van originelen door (al of niet digitale) facsimiles, en natuurlijk over de toekomst in een digitale wereld van het artefact dat boek heet.
Al in de ‘Preface’ bemerkt de lezer Basbanes' werkwijze: de inleiding bestaat slechts uit een aaneenschakeling van zes citaten of parafrases uit diverse bronnen. Hij springt voortdurend van de hak op de tak: van de holocaust naar de verwoesting van Carthago, van Anne Frank naar Vergilius, van William Blake naar Restif de la Bretonne, van Trithemius naar Marshall McLuhan. Een dergelijke werkwijze (die ook een kenmerk vormt van McLuhans geschriften, in het bijzonder zijn The Gutenberg galaxy) houdt in dat zo goed als altijd slechts secundaire bronnen zijn gebruikt, zodat zijn boek als tertiair gekenschetst kan worden. Zo is onder meer gebruik gemaakt van het bekende Scribes and scholars. A guide to the transmission of Greek and Latin literature van Reynolds & Wilson. Alleen waar een interview met een bibliothecaris of een boekhistoricus zijn bron is, kan men iets nieuws verwachten, maar zelfs hier geldt dat wie de boekenwereld kent en in het bijzonder tijdschriften als The Book Collector volgt, in dit boek weinig opzienbarends zal ontmoeten. Wie met betrekking tot verdwenen bibliotheken in heden en verleden Basbanes' mededelingen vergelijkt met de gedegen beschouwingen in de bundel Lost libraries uit 2004 (redactie James Raven), bemerkt hier met een ander niveau te doen te hebben. Basbanes wordt in de boekgeschiedenis dan ook niet serieus genomen.
De betekenis van zijn boeken ligt op een ander vlak: hij heeft naam gemaakt doordat hij voor een groot publiek iets van de betovering die van boeken en handschriften uitgaat weet over te dragen, hij laat de algemene lezer iets van de passie voelen die boekenmakers en boekenverzamelaars gemeen hebben. Als hij iets wil zeggen over de overlevering van de Klassieken, dan vertelt hij omstandig dat de directeur van de Biblioteca Marciana in Venetië hem de Homerus-codex uit de achtste eeuw in handen gaf, een handschrift waarvan hij de cultuurhistorische noch de codicologische betekenis kan beoordelen. De emotionele waarde van een boek verhoudt zich slecht tot de wetenschappelijke. Om een fictief voorbeeld te nemen: het exemplaar van de Vergilius-uitgave dat Constantijn Huygens in bezit had, is alleen maar interessant als er sporen van hem in aanwezig zijn of als het zich anderszins van andere exemplaren onderscheidt. Persoonlijke verhalen uit de boekenwereld dienen allereerst het amusement, en daar is op zichzelf niets tegen.
Voor Basbanes' vierde boek Among the gently mad (2002) - dat buiten de serie staat omdat het een (al te inleidende) inleiding voor de beginnende bibliofiel vormt - kunnen dezelfde opmerkingen gemaakt worden.
Dat de Engelse versie van Berkvens-Stevelincks degelijke geschiedenis van de Leidse Universiteitsbibliotheek (Magna commoditas. A history of Leiden University Library 1575-2005. Leiden 2004) opent met een voorwoord van Basbanes, is alleen te verklaren uit de hoop daarmee een groter publiek dan uitsluitend boekhistorici te trekken.
[Nicholas A. Basbanes, A splendor of letters. The permanence of books in an impermanent world. New York 2003]