Boekbespreking
P.J. Buijnsters
Die Rosenthals. Der Aufstieg einer jüdischen Antiquarsfamilie zu Weltruhm*. Mit Beiträgen von Elisabeth Angermair, Jens Koch, Anton Löffelmeier, Eva Ohlen und Ingo Schwab. Wien, Böhlau Verlag 2002. Linnen band, 262 p., met 55 illustraties, isbn 3-205-77020-x
Antiquaren zijn er in soorten. Maar het zijn vaak rasindividualisten en het mag al bijzonder heten als hun eenmansbedrijf door een volgende generatie binnen de eigen familie wordt voortgezet. Nog zeldzamer echter is de erfopvolging met dynastieke trekken, zoals we dat hier kennen met de firma J. de Slegte en tot voor kort met de Israels (Saal, Bob, Max, Nico, Maarten, Boet). Wereldwijd, van geslacht op geslacht, een groot antiquariaat op niveau voeren - en dat onder de meest extreme omstandigheden - is zonder meer uniek. We hebben het dan over de ook in Nederland nog actieve, van oorsprong Duitse antiquarenfamilie Rosenthal, aan wie in 2002 in het Jüdisches Museum te München een grote tentoonstelling werd gewijd met daaraan gekoppeld een magistraal boek onder de titel: Die Rosenthals. Der Aufstieg einer jüdischen Antiquarsfamilie zu Weltruhm*.
Het boek begint tastenderwijs en tamelijk droog met een begripsbepaling van de term ‘antiquaar’ in de eerste helft van de negentiende eeuw. Een antiquaar is dan dikwijls nog een markthandelaar die ook wat in boeken scharrelt. Als beroepsaanduiding krijgt het woord pas zijn volle betekenis in de persoon van Ludwig Rosenthal (1840-1928), stamvader van deze antiquarenfamilie, wiens portret nu nog ten huize van mevr. Edith Petten-Rosenthal te Leidschendam hangt. De uit Fellheim, bij Memmingen, afkomstige Ludwig was al een tijdje in München als ambulant antiquaar werkzaam eer hij op 29 april 1867 officieel toestemming kreeg om er zijn bedrijf uit te oefenen, hetgeen hij vrijwel tot zijn laatste snik is blijven doen. Waarom juist daar? Omdat München onder de koningen Ludwig i en ii een stad werd vol musea, die ruim plaats bood aan wetenschap en schone kunsten. En dat was precies van begin af ook het handelsmerk van het antiquariaat Rosenthal met zijn erudiete catalogi van incunabelen en andere vroege drukken, houtsnedeportretten en uitgelezen kostbaarheden. Fascinerend om te zien hoe de Rosenthals in München gelijk op floreren met een stad die voor de Eerste Wereldoorlog tot het culturele centrum van Zuid-Duitsland uitgroeide. Een boekenstad vooral, waar ook buiten het reusachtige, 1 miljoen boeken tellende magazijn van de Rosenthals van alles te koop was.
Hoewel Ludwig Rosenthal alle touwtjes stevig in handen hield, alle boeken zelf prijsde en geen personeelslid toeliet in het depot, werd hij sinds 1874 in partnerschap bijgestaan door zijn veel jongere broers Nathan (1849-1921) en Jakob (1854-1937). In 1895 echter begonnen dezen een eigen antiquariaat, omdat met Ludwigs drie zonen Adolf, Norbert en Heinrich in de zaak de spoeling anders te dun zou worden.
Met het antiquariaat van de francofiele Jakob, die zich spoedig Jacques Rosenthal ging noemen, bereikt deze familiegeschiedenis een absolute top. Terecht dus dat daaraan in het besproken boek een apart hoofdstuk is gewijd. Wat eruditie, talenkennis en internationale contacten (met de even beroemde antiquaar Leo Olschki in Florence of met John Pierpont Morgan in New York) betreft, deden de beide broers niet voor elkaar onder. De met een