De Boekenwereld. Jaargang 21
(2004-2005)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 73]
| |
Sloten en beslag op kerkboeken
| |
[pagina 74]
| |
van beslag, in de vorm van zilveren hoekstukken. Soms werden deze gecombineerd met middenstukken of een draagketting. De bewerking van boeksloten was eigenlijk altijd fraai. De banden ontleenden hun schoonheid verder aan een stempeling in goud of het gebruik van uitzonderlijke soorten bekledingsmateriaal.Ga naar eind6 Wanneer men zich tot Nederland beperkt, blijkt zilveren hoekbeslag vanaf het begin van de zeventiende eeuw vooral voor te komen op protestantse bijbels, joodse religieuze boeken en later ook op almanakken. Deze hadden doorgaans leren banden of bandjes met een fraaie bestempeling in goud. Meestal bestond de platkern uit hout, waartoe in de achttiende eeuw bij kleine deeltjes vaak ‘wagenschot’ werd gebruikt. Het ‘zilverwerk’ varieerde - al naar gelang de klant opdracht gaf - van een enkelvoudige sluiting tot dubbele sloten, desgewenst aangevuld met beslag. De strakke slotjes van de zeventiende en de vroegere achttiende eeuw werden gevolgd door elegante rococo-, rechtlijnige empire- en daarna romantische biedermeiersluitingen. Er is een periode geweest dat bijna iedere edelsmid in Nederland zich bezig hield met het maken van boeksloten. In Den Bosch, bijvoorbeeld, bestond de meesterproef aan het eind van de achttiende eeuw, volgens het gildereglement, uit de vervaardiging van ‘een draadwerks boekslot’ (filigrein).Ga naar eind7 Juist in die periode heeft de productie van sierbeslag een ongekend hoogtepunt bereikt en zijn erg mooie boeksloten tot stand gekomen. | |
Bijbels in verschillende formatenSloten werden dus al vroeg in de zeventiende eeuw op bijbels toegepast, vaak in combinatie met beslag van hetzelfde materiaal en bijpassende vormgeving, soms op edities in folio, maar ook op uitgaven in kleiner formaat. De eerste editie van de bijbel in de op last van de Staten-Generaal gemaakte vertaling, waaraan door de vaderlandse kerk officieel gezag was toegekend, werd anno 1637 gedrukt bij Paulus Aertsz van Ravensteyn te Leiden. Deze zogenoemde ‘Statenbijbel met kanttekeningen’, vele malen herdrukt en in 1657 gevolgd door een gecorrigeerde editie, werd in kerk, school en huisgezin gelezen en herlezen.Ga naar eind8 Kanselbijbels, die in de kerk op de preekstoel kwamen te liggen, hadden het folioformaat en kregen normaliter koperen sloten en hoekstukken. De zware, afgeschuinde houten platten en de rug waren overtrokken met ‘tuigleer’ met een blindstempeling (zonder bladgoud). Omdat zulke folianten voor huis-, tuin- en keukengebruik te volumineus en tamelijk duur waren (in 1660 kostte een complete bijbel bijna honderd gulden)Ga naar eind9, ontstond weldra ook de behoefte aan eenvoudiger bijbels, zonder kanttekeningen en in een kleiner formaat. Voor school en thuis kwamen bijbels op kwartoformaat in zwang, waarvan sommige ook een vaste plaats in de kerk kregen op de katheder van de ‘voorlezer’ of op de lezenaars van ouderlingenbanken, vaak met de naam van de gemeente of van de eigenaar in goudstempeling. Om het meenemen naar de wekelijkse erediensten te vergemakkelijken, werden voor de kerkganger kleinere bijbels gedrukt. Reeds in 1669 verscheen een uitgave op zakformaat (octavo) bij de erven Paulus van Ravensteyn, waarin het Nieuwe Testament en de berijmde psalmen van Datheen (Petrus Dathenus) waren opgenomen. Zo'n bijbeltje werd gedurende de kerkdienst gebruikt om met de dominee mee te lezen en deed tegelijk dienst als tekstboek tijdens de gemeentezang. | |
[pagina 75]
| |
Zeeuwse in streekdracht met achttiende-eeuwse bijbel
| |
‘Kerkboeken’ met luxueuze bandenNatuurlijk volstaat een degelijk en eenvoudig uitgevoerde bijbel voor de protestantse eredienst. In feite zullen de predikanten, met in het achterhoofd de soberheid die de kerk nastreefde, dat ook geprefereerd hebben. Maar de mens kan nu eenmaal niet zonder versiering, dus werden ook de ‘kerkboeken’ geregeld luxueus uitgevoerd. Degenen die welgesteld waren en dat hun buren graag wilden laten merken, kozen bijzondere en kostbare materialen uit of een rijke bestempeling. Die kostbare materialen bestonden sinds het begin van de zeventiende eeuw soms uit hard, zwart leer met pukkelstructuur (ten onrech- | |
[pagina 76]
| |
te wel als haai aangeduid), een enkele maal uit prachtig schildpad of uit een geheel zilveren bekleding. Hoewel dat bij banden van ‘haaienleer’ niet nodig was, werden deze praktisch altijd van zilveren sloten en beslag voorzien. Soms werd zo'n band zelfs gecompleteerd met een draagketting, waarmee het boek bescheiden en toch opzichtig in de plooien van de dameskleding naar de kerk kon worden gedragen. In elk geval kon men aan de veelheid en het formaat van het zilveren bijbelbeslag ongeveer inschatten hoe rijk de burger was of hoeveel land de boer bezat. Geheel zilveren en schildpadden banden kregen scharnieren en sloten van zilver of goud. Banden in bijzondere textilia, bijvoorbeeld geborduurd in vele kleuren of met zilver-en gouddraad, waren zeldzaamheden en zijn vooral uit de zeventiende eeuw bekend. Hoewel sloten voor dergelijke banden overbodig waren en eenvoudig door sluitlinten vervangen konden worden, kregen ook deze banden wel eens sloten en zelfs beslag.Ga naar eind10 Zilveren boekband met gedreven voorstelling van het laatste avondmaal (Augsburg, ca. 1740)
| |
[pagina 77]
| |
Wanneer men niet zoveel geld aan een kerkboek kon of wilde besteden en toch iets moois prefereerde, dan liet men de band ‘gewoon’ in kalfsleer uitvoeren. Dit was van tevoren gemarmerd en op de platten en de rug van goudstempeling voorzien. Uit de achttiende eeuw zijn voorbeelden bekend van het gebruik van rijk bestempeld en soms ook nog beschilderd perkament. Er zijn ook exemplaren in rood marokijn dat kostbaarder en steviger was dan kalfsleer en zich beter liet kleuren. Maar veel bandjes werden toch in gemarmerd kalfsleer uitgevoerd. In de achttiende eeuw werd het leer, ook van de kleinere bandjes (klein octavo en duodecimo) in allerlei patronen bestempeld. Die bestempeling bestaat gewoonlijk uit kaders en in het midden een ornament. Op deze banden zijn vaak zilveren sloten aangebracht; de platten bestaan dan uit dun hout. Hoewel de sloten dus van meet af aan voorzien zijn - anders had men kartonnen platten gekozen - zijn zij lang niet altijd meteen aangebracht. Zijn de dekbladen (schutbladen die binnen tegen de platten gekleefd zijn) over de binnenkant van de muiters en de aanzetstukken geplakt, dan zullen ze doorgaans direct bij het binden zijn aangebracht. Als de binnenkant van de muiters en aanzetstukken echter de schutbladen bedekken, dan is er een gerede kans dat de sloten later zijn gemonteerd. Dit alles kan tussen korte en lange tijd later gebeurd zijn; het kan zelfs betekenen dat die sloten niet eens voor de band zijn gemaakt waarop zij nu te vinden zijn. Boekbandje in schildpad met zilveren scharnieren, sloten en rugstukken (Nederland, zeventiende eeuw)
Bijbels, psalm- en gezangboeken werden in opdracht van de eerste eigenaar gebonden. Die kon dus precies bepalen hoeveel geld hij eraan wilde besteden, welke binder het moest doen en hoe de eventuele versiering eruit moest zien. Maar juist de net genoemde bijbeltjes in klein formaat en in kalfsleer werden, zo is het vermoeden, ook wel op voorhand gebonden en aldus verkocht. De rijke variëteit in bestaande uitvoeringen maakt duidelijk dat eerder de boekverkoper dan de uitgever ze liet maken. Een Amsterdams atelier, waarvan de binder (nog) niet achterhaald is en waarvan producten onder de naam Putto-binderij zijn bijeengebracht, was daarbij nauw betrokken - deze binderij is genoemd naar enkele typerende stempels die kleine naakte, gevleugelde jongetjes, putti, voorstellen. | |
[pagina 78]
| |
Vervaardigingstechnieken van beslag en slotenAfgezien van het eerder genoemde voorbeeld van een filigrein boekslot (wat overigens een vrij kostbaar kunstnijverheidsproduct was) kon zilveren boekbeslag op diverse andere manieren worden gemaakt. Het kon worden gesmeed, gedecoupeerd of gedreven uit plaatmateriaal; door gelijkmatige hamerslagen werd de ruwe vorm ‘opgetrokken’. Details werden uitgevoerd via verschillende bewerkingen, zoals ciseleren, vijlen, slijpen en schuren. Een gangbare versieringstechniek van boeksloten was het graveren van ornamentele of florale motieven. De zilversmid kon ook boekbeslag gieten, waarbij hij gebruik maakte van tinnen of koperen mallen, die bijna altijd tot zijn standaard uitrusting behoorden.Ga naar eind11 Gegoten sloten werden nabewerkt door ze te ‘bruneren’, een vakterm voor een bepaalde manier van polijsten. Als een werkstuk gereed was, werden de gebruikelijke merken afgeslagen, zoals een meesterteken, een jaarletter en een keurstempel. Hierdoor kan praktisch elk zilveren boekslot worden geïdentificeerd en gedateerd. | |
‘Gesneden beelden’In of op elk van de drie B's die aan dit artikel ten grondslag liggen - het Bijbeltje, de Boekband en het Beslag - werden geregeld illustraties of beeldende symbolen aangebracht. In tegenstelling tot wat wellicht verwacht zou mogen worden, werd het tweede gebod van de ‘Wet des Heeren’ door de nationale kerkleiders kennelijk niet letterlijk genomen. Er staat immers: ‘Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is...’ Men nam óf het begrip ‘gesneden beeld’ naar de letter óf men hield zich aan het vervolg van dit gebod, waar staat: ‘... Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen...’, onder het mom: we knielen toch niet voor deze afbeeldingen? Welbeschouwd werden kerkbijbeltjes veelvuldig geïllustreerd, de banden werden aantrekkelijk bestempeld en het zilveren beslag kreeg prachtige voorstellingen. In de kale protestantse kerkgebouwen was weinig te zien. Kinderen konden hooguit steentjes of ruitjes tellen gedurende de (vaak héél lange) preek en verveelden zich stierlijk. Vandaar dat een kerkboekje met prenten voor jongelui een uitkomst betekende. De jeugd mocht - zonder het zich bewust te zijn - Maarten Luther dankbaar zijn, aangezien hij sterk geijverd had voor een geïllustreerde bijbel. Diverse Duitse ‘Kleinmeister’ hebben dan ook gravures en houtsneden voor prentbijbeltjes ontworpen, onder andere bedoeld voor kinderen en ongeletterden. In ons land hebben Jan Luyken, en later ook zijn zoon Caspar, zich aan het eind van de zeventiende eeuw onsterfelijk gemaakt door vele bijbelillustraties te etsen, vaak voorzien van vrome teksten en rijmpjes. | |
AfbeeldingenVan de fraaie voorstellingen op zilveren boeksloten kwamen bloem-, blad- of schelpmotieven vooral voor in behoudende kringen, waar een uitbeelding van menselijke gestaltes ongepast was. Bijbelse figuren, al of niet met religieuze symbolen, kwamen voor in het zilverbeslag op bijbels van de gemiddelde orthodoxe kerkgangers. Allegorische of mythologische afbeeldingen, altijd met een religieuze strekking, waren populair bij ruim gelovende groeperingen. Verschillende onderzoekers hebben gesteld (onwaar of toch met een grond van waarheid?) dat het hoekbeslag visueel compenseerde wat er tijdens de beeldenstorm aan kerkelijke kunstwerken was vernield. | |
[pagina 79]
| |
Het ligt anders bij de band zelf De losse stempels en de rollen die erop werden afgedrukt hadden weliswaar een voorstelling, maar deze bleef bijna altijd ondergeschikt aan het patroon van de decoratie. Aanvankelijk was de versiering van deze handstempels strak en hoofdzakelijk vegetaal, in de periode circa 1650-1710 ontwikkelde deze zich tot vrijwel geheel abstract en lineair. De natuur kwam in de loop van de achttiende eeuw geleidelijk terug, in de vorm van bladeren, bloemen en vruchten en een enkele maal in de vorm van dieren, vooral vogels. In het derde kwart van de eeuw ging ook de rocaille, een asymmetrisch, schelpachtig ornament, deel uitmaken van de voorstelling; deze verdween in het vierde kwart weer bijna overal om plaats te maken voor de amforen, parellijsten, meanders en guirlandes van de Lodewijk xvi-stijl. Op Hebreeuwse boeken zijn wel eens engelen gestempeld en op kerkboeken komen, zoals gezegd, wel eens putti voor. Voor het overige werd de menselijke gestalte zelden benut of in ieder geval verstopt in een decoratie, doorgaans zonder de speciale betekenis die het zilveren beslag wel in relatie tot de inhoud had. | |
Voorbeeld uit het begin van de negentiende eeuwIn het kader van dit artikel lijkt het dienstig enige beperking te betrachten en te volstaan met het bespreken van één prachtig ingebonden en beslagen bijbeltje. Het is afkomstig uit Noord-Holland, destijds bekend als de minst kerkelijke provincie van Nederland, maar bakermat van welhaast de mooiste kerkboekjes. De inhoud bestaat uit het Oude en Nieuwe Testament plus de berijmde psalmen, in 1796 gedrukt bij Joh. Enschede en Zonen te Haarlem. Hieraan zijn de evangelische gezangen toegevoegd, in 1806 gedrukt bij Johannes Allart te Amsterdam. De schutbladen voor in het bijbeltje zijn, zoals gebruikelijk, volledig beschreven met gegevens van een zekere familie Mansvelt, beginnend in 1821 en eindigend in 1874. De band is uitgevoerd in gemarmerd kalfsleer met goudstempeling en behoort dus niet tot de allerduurste voorbeelden, zoals die boven genoemd zijn, maar wel tot de luxueuze. Op de platten is er een buitenste kader van een geometrische rol, die aan een meander doet denken. De lange zijden van het binnenste kader zijn gezet met een rol die een parelsnoer weergeeft. De hoeken zijn vervangen door stempels met bloemen in een gebogen vorm met parels. De korte zijden worden gevormd door een amfoor (naar buiten gericht) en een guirlande (naar binnen). In het midden staat een narcisachtige bloem. De decoratie kan dus tot de Lodewijk xvi-stijl gerekend worden. De band is daarmee aan het eind van de achttiende eeuw te dateren of helemaal aan het begin van de negentiende. Dat klopt goed met de inhoud. Het zilveren beslag bestaat uit twee klampsluitingen plus acht hoekbeschermers. Uit het meesterteken, aangebracht aan de binnenzijde van de muiters, de aanzetstukken en de hoeken, blijkt dat het beslag is vervaardigd door Everwijn Knolleman, van 1768 tot 1811 werkzaam als edelsmid te Hoorn.Ga naar eind12 Hij woonde en werkte in een pand aan de Jeroenensteeg in een buurt waar veel zilversmeden gehuisvest waren. Knolleman was gespecialiseerd in ‘klein werk’; hij vervaardigde tashaken, wolhaken, bestek en dergelijke en maakte die vaak ook in opdracht van collega's.Ga naar eind13 Van zijn werk is nog het een en ander te zien in het Westfries Museum te Hoorn. | |
Voorstellingen in het zilverDe hoekstukken en de sloten hebben verschillende voorstellingen. De vier evangelisten uit het Nieuwe Testament met hun symbolen zijn weergegeven op de hoekstukken: Mattheus | |
[pagina 80]
| |
Boekband in gemarmerd kalfsleer, met goud bestempeld en met zilveren beslag en sloten (Hoorn, begin negentiende eeuw)
met een engel, Marcus met een leeuw, Lucas met een rund en Johannes met een adelaar. De evangelistensymbolen hebben in bepaalde uitleggingen te maken met de ‘Tetramorf’ of viervorm (het teken van de menswording en verlossing van Christus) en zijn gebaseerd op visioenen uit het Oude Testament (Ezechiël 1:5-10) en het Nieuwe Testament (Openbaring 4:6-8).Ga naar eind14 De vier wezens werden al vóór de middeleeuwen door de kerkvaders aan de evangelisten toegewezen. Eén en ander zou berusten op de aanvangsteksten, waarmee de vier evangelieschrijvers hun bijbelboeken openden. Mattheus begon zijn evangelie met de aardse stamboom van Christus en belichtte met dit geslachtsregister de menselijke natuur en afkomst van Christus; dus kreeg Mattheus een mens (hier een gevleugelde menselijke gedaante, een engel) als symbool. Marcus opende zijn bijbelboek met het optreden van Johannes de Doper in de woestijn; een leeuw was in die tijd bij uitstek de koning van de woestijn, derhalve kreeg Marcus de leeuw. Lucas ving zijn evangelie aan met de verschijning van de aartsengel Gabriël aan Zacharias, die in de tempel bezig was met het offer; het belangrijkste offerdier was toen een rund. Dit dier werd daarom aan Lucas toebedeeld. Het evangelie van Johannes begon met de bekende proloog: ‘In den beginne was het Woord...’ wat als het ware een echo was van Genesis 1: ‘In den beginne schiep God hemel en aarde (...) en Gods geest zweefde over de wateren’; het zweven van de geest werd geassocieerd met een adelaar, en dus werd de adelaar als symbool aan de evangelist Johannes toebedacht.Ga naar eind15 Ook in de sloten van dit bijbeltje zijn schriftuurlijke voorstellingen aangebracht. In de beide klamparmen zijn oudtestamentische figuren uit het bijbelboek Exodus zichtbaar. In de linker klamparm is een uitbeelding van een episode te zien uit Exodus 12, waarin wordt verteld hoe elk joods gezinshoofd een (paas-)lam moest slachten en bereiden, dit staande in reiskleding moest eten, wandelstaf in de hand, om voorbereid te zijn op een snelle uittocht | |
[pagina 81]
| |
(exodus) uit Egypte. In de rechter klamparm is Mozes, de grondlegger van de joodse godsdienst, als wetgever voorgesteld. Hij omklemt de stenen tafelen, waarin de decaloog (de tien geboden) uit Exodus 20 is gegrift. In de aanzetstukken en in de muiters van de boeksloten heeft de zilversmid eveneens bijbelse zinnebeelden gebruikt: ‘geloofsvertrouwen’ (Fides met een kruis), ‘naastenliefde’ (Caritas met spelende kindertjes), ‘levenskracht’ (Fortitudo steunend op een zuil) en nogmaals ‘naastenliefde’ - die deugd werd blijkbaar erg belangrijk gevonden. Aangenomen mag worden dat door afbeeldingen uit het Oude en het Nieuwe Testament in het beslag van één en hetzelfde boekje te verenigen, uitdrukking werd gegeven aan de gedachte dat het Oude Testament een voorafbeelding geeft van het Nieuwe.Ga naar eind16 Hoe dit specifieke zilverbeslag op dit fraaie bijbelbandje is gekomen, kon niet worden achterhaald. Vaak werden bewerkte boeksloten door de koper uitgekozen bij de zilversmid en door hem of door de boekbinder op een bijbeltje gezet. Dit was meestal bedoeld als gelegenheidsgeschenk, bijvoorbeeld bij een huwelijk, een openbare geloofsbelijdenis, een verjaardag of een doop. Geregeld werden dan ook de initialen van de eigenaar en een datum gegrift aan de binnenkant van het beslag. Op het platteland kwamen marskramers, ook wel kastjeskooplui genoemd, bij de burgers en boeren langs met hun handelswaar, dikwijls bestaande uit zilveren voorwerpen als beursjes, beugeltassen, breipennen en - bijna vanzelfsprekend - ook bijbelsloten. Zo kwamen er veel beslagen kerkboekjes in omloop. Daarvan zijn er niet zoveel bewaard als men zou verwachten. Boekzilver zal vaak hetzelfde lot beschoren zijn geweest als zilver voor huiselijk gebruik, dat in moeilijke tijden werd omgesmolten. In de literatuur is nauwelijks aandacht besteed aan dit onderwerp en in naslagwerken over zilver bleven boeksloten duidelijk onderbelicht. Hoe het ook zij, met dit artikel is een poging gedaan om iets van de achtergronden van beslagen bijbelbandjes vast te leggen en belangstelling te wekken voor dit thema. | |
Zilverbeslag in musea, bibliotheken en private collectiesBij de boekbandencollectie van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, in het Bijbels Museum te Amsterdam en het Catharijneconvent in Utrecht, besteedt men gerichte en voortdurende aandacht aan edelmetaal op bijbeltjes en kerkboekjes. Ook in menig streekmuseum zijn beslagen bijbeltjes te zien, die dan vaak behoren bij de stijl van de betreffende klederdracht. Verder hebben sommige particulieren zulke stukken in bezit en is een enkele verzamelaar actief bezig deze schaarse kerkboekjes met sierbeslag bijeen te brengen, in goede staat te brengen of te houden en ze te behoeden voor verminking of vernietiging. Immers, veel zilveren bijbelsloten zijn vermaakt tot armbandjes, broches, messenleggers of fotolijstjes. Het is alleszins de moeite waard om oog te hebben of te krijgen voor dit bijzondere cultuurgoed en eventueel één of meer van deze collecties eens te gaan bekijken. Beide auteurs van dit artikel tonen hun kostbaarheden graag aan geïnteresseerden, de ene in de Koninklijke Bibliotheek en de andere bij hem thuis (zie de afbeelding op p. 82) - hij is via de redactie van de Boekenwereld te bereiken. | |
[pagina 82]
| |
Deel van de boekencollectie van Van Noordwijk
|
|