De Boekenwereld. Jaargang 21
(2004-2005)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||||||||||||||
Een dominee en zijn ‘duivelse’ boek
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||||||||||||
formaat kwam er een fluistercampagne op gang, waarbij Bekker van spinozisme werd beschuldigd. Op deze geruchten kon hij nog reageren door de ‘Voorrede’ uit te breiden voordat het boek op 20 april 1691 verscheen. Rond diezelfde tijd werd het boek in Amsterdam opnieuw gedrukt, ditmaal als een kwarto-editie. Pas na 20 april kwamen beide edities vrijwel gelijktijdig op de markt. De Amsterdamse kwarto-editie van De betoverde weereld zou in korte tijd tot zesmaal worden herdrukt in een totale oplage van 8.000 exemplaren. Ook bij deze herdrukken nam Bekker de gelegenheid om zijn werk te herzien. Tevergeefs: het boek was inmiddels het middelpunt van een van de heftigste polemieken in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Een recente inventarisatie leidde tot ruim tweehonderd zeventiende-eeuwse publicaties met betrekking tot De betoverde weereld. In 1693, nog voordat de laatste twee delen van zijn boek waren verschenen, werd Bekker door de classis van Noord-Holland op oneervolle wijze uit zijn ambt gezet. Portret van Balthasar Bekker door Petrus Schenk (1661-1711) met een zesregelig gedicht door Pieter Rabus (1660-1702). Exemplaar: Amsterdam, ubvu: Portret 1 Bekk 001
Balthasar Bekker was vanaf 1657 achtereenvolgens predikant in Oosterlittens en Franeker. Door zijn uitgesproken meningen en zijn onverzoenlijke persoonlijkheid was hij bekend met controverses. In 1674 kon hij na veel problemen Friesland opgelucht vaarwel zeggen om zich in Loenen aan de Vecht als predikant te vestigen. De problemen betroffen de publicatie van Bekkers omstreden Vaste spyse der volmaakten, een commentaar op de Heidelbergse catechismus. De commotie rondom dit werk vertoont veel overeenkomsten met de latere rel rond De betoverde weereld, met dit verschil dat Bekker er deze keer nog zonder kleerscheuren vanaf kwam. Bij de Vaste spyse was niet spinozisme, maar cartesianisme de inzet van Bekkers critici. De leer van René Descartes was halverwege de zeventiende eeuw min of meer gemeengoed aan de Nederlandse universiteiten, en werd in de kerkelijke wereld alleen in | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||||||||||||
behoudende kringen aangevochten. Friesland vormde een uitzondering. Hier deed het cartesianisme pas in 1666 zijn intrede, met de benoeming van Johannes Wubbena als hoogleraar filosofie aan de Friese hogeschool te Franeker. De gemoederen liepen hierbij hoog op. Toen Bekker in 1668 een verdediging van het cartesianisme publiceerde, waarin hij betoogde dat deze filosofie niet in strijd hoeft te zijn met de theologie, vervreemdde hij zich dan ook van zijn voormalige leermeester professor Nikolaus Arnoldus en diens conservatieve achterban. Vanaf dit moment werden alle publicaties van Bekker met argusogen gevolgd. Zo ook de Vaste spyse uit 1670, waarover onmiddellijk werd beweerd dat het ‘onrechtzinnigheden’ zou bevatten. Hoewel Bekker het boek voor publicatie aan enkele vooraanstaande theologen had laten lezen, bleef het werk in Friese kerkelijke en academische kringen weerstand oproepen. Net als bij De betoverde weereld twintig jaar later, dreigde een publicatieverbod, dat Bekker tot aan het Hof moest aanvechten. Het werd een slepende affaire, waarbij Bekker uiteindelijk geheel vrijuit ging. Wel werden Bekkers ambities voor een academische carrière in Friesland hiermee voorgoed de grond in geboord.Ga naar eind2 Johannes Verryn, Aenmerckingen op de Betoverde Werelt van Dr. Balthazar Bekker, nopende de geesten, en hun vermogen, en byzonderlijck den staet, en magt des Duyvels (Amsterdam, Gerrit Slaats, 1692). Exemplaar: Amsterdam ubvu: xi000684
In 1671 publiceerde de jonge Leeuwarder uitgever Hero Nauta Bekkers verdediging tegen de Franeker Theologische Faculteit, drie jaar later gevolgd door de herdruk van de Vaste spyse. Door Nautas betrokkenheid bij deze affaire, ontstond een hechte vriendschap tussen Bekker en zijn Friese uitgever.Ga naar eind3 Bij zijn afscheid van Friesland zegde Bekker Nauta toe om zijn eerstvolgende werk ‘groot of klein’ bij hem te aten drukken, ‘tot onderhoudinge der oude kennis’. Dit zou er pas in 1683 van komen, met Ondersoek van de betekening der kometen. In dit werkje weerlegde Bekker naar aanleiding van de kometen die tussen 1680 en 1682 aan | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||
de hemel verschenen op rationele wijze de vormen van bijgeloof die met dit natuurverschijnsel in verband werden gebracht. ‘Doch mitsdien dat [Nauta] 't gaarn wat groter hadde [...] so beloofde ik hem nader, dat ik 't selfde werksken by 't herdrukken vergroten, of met een aanhangsel van enig ander werk vermeerderen soude [...].’Ga naar eind4 Ook deze belofte werd uiteindelijk ingelost, maar op een heel andere manier dan auteur en uitgever zich waarschijnlijk hadden voorgesteld. Er kwam inderdaad een ‘groter werk’ bij Nauta uit: namelijk de octavo-editie van De betoverde weereld, maar niet zonder enorme problemen. Deze editie staat in dit artikel centraal. Zonder uitvoerig aandacht te besteden aan de gecompliceerde drukgeschiedenis van deze eerste druk van De betoverde weereld is de commotie rond het boek - en met name de rol van Bekker zelf hierin - niet goed te begrijpen.
Aardige duyvelary, voorvallende in dese dagen [...], (s.l., s.n., [1691]). Knuttel 13712. Anoniem pamflet door Bekkers voorstander Ericus Walten (1663-1697). Exemplaar: Amsterdam, ubvu: xw001112
Het onderwerp voor De betoverde weereld lag in het verlengde van Bekkers preken uit de jaren tachtig over de profetieën van Daniël en andere oudtestamentische voorbeelden van tovenarij en waarzeggerij. Aanvankelijk meende Bekker zijn Ondersoek over 't stuk der tovery en spokery, zoals de werktitel voor De betoverde weereld luidde, in december 1689 voltooid te hebben. Dit zou het beloofde aanhangsel worden voor zijn Ondersoek van de betekeninge der kometen, dat hij Hero Nauta in het najaar 1689 had laten herdrukken. Aldus de voorrede van een andere publicatie uit dat jaar, Engelsch verhaal van ontdekte tovery wederleid, Bekkers vertaling met weerlegging van de Engelse planodruk Great news from the West of England, dat handelde over een geval van heksenvervolging in Beckington.Ga naar eind5 Deze publicatie leverde Bekker echter zo veel reacties en nieuw materiaal op, dat hij zijn Ondersoek bleef uitbreiden. Dit groeide uiteindelijk uit tot een volwaardig boek: De betoverde weereld. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||
In de loop van 1690 kwam de druk van De betoverde weereld eindelijk op gang. Dit gebeurde niet helemaal naar genoegen van de auteur: ‘Ondertusschen ging my de druk tot Leeuwaarden niet alleen te langsaam voort: maar ook te lastig, om de verbeteringe der drukfouten, die noch maar al te veel in 't eerste deel gebleven zijn.’Ga naar eind6 Bekker was nog aan het schrijven toen de eerste hoofdstukken al werden gedrukt. In het bovenstaande citaat wekt hij de indruk dat er, ondanks de overgebleven drukfouten in Boek (=tekstdeel) 1, toch perscorrectie tijdens het drukken heeft plaatsgevonden. Dit is goed mogelijk gezien de lange drukperiode, al moet het een omslachtig proces zijn geweest. Vermoedelijk stuurde Bekker zijn kopij naar Leeuwarden zodra hij één of meer hoofdstukken had voltooid. Hiervoor was hij aangewezen op de bode die eenmaal per week, op woensdagavond ‘met het sluyten van de Boom’ te paard van Amsterdam naar Leeuwarden vertrok.Ga naar eind7 Nauta kon nu één of twee vellen van zestien pagina's elk drukken, afhankelijk van het aantal persen en het drukkersmateriaal waarover hij beschikte. Deze proefdrukken stuurde hij via dezelfde route terug naar Amsterdam ter correctie. Bekker keek de vellen na en bracht de correcties aan. In de tussentijd lag de druk stil; het zetsel moest in de vorm blijven staan totdat Bekkers correcties verwerkt waren. Pas daarna konden één of meerdere katernen in een oplage van 750 worden gedrukt. Vervolgens kon een proefdruk van het volgende katern worden gedrukt. Op deze manier ging de tekst van één katern dus drie keer op en neer tussen Amsterdam en Leeuwarden, waarmee al snel twee à drie weken voor zestien pagina's tekst gemoeid zullen zijn. Een alternatief was het (duurdere) veer, dat dagelijks op diverse steden als Stavoren, Harlingen, Workum en Sneek voer, waarna de kopij alsnog het laatste stuk over land naar Leeuwarden moest afleggen. Het drukken van de eerste vijftien vellen, die samen Boek 1 uitmaken, zal op deze manier tussen de twintig en veertig weken hebben geduurd. Boek 1 is dan tussen januari en augustus/september 1690 gedrukt. Zowel voor Nauta, die zijn drukkersmateriaal in de tussenliggende tijd niet voor andere uitgaven kon gebruiken, als voor Bekker was dit een onbevredigende gang van zaken. Vandaar dat Bekker om praktische redenen besloot de tekst vanaf Boek 2 dichter bij huis te laten drukken. Dat gebeurde door de Amsterdamse uitgever Daniel van den Dalen die al eerder werk van Bekker had uitgegeven. Zodoende raakte Van den Dalen vanaf najaar 1690 als drukker betrokken bij de octavo-editie, die op naam bleef staan van uitgever Hero Nauta. In de Amsterdamse drukkerij van Daniel van den Dalen corrigeerde Bekker zijn tekst, waarna een druk van 750 vellen werd gemaakt, die in partijen per schip naar Nauta kon worden gestuurd. In december 1690 was de octavo-editie met de tekstdelen Boek 1 en Boek 2 op enkele pagina's na gereed. Intussen waren Bekkers critici wakker geworden. | |||||||||||||||||||||||||
Bekkers dilemmaTerwijl De betoverde weereld in december 1690 bijna voltooid gereedlag bij Hero Nauta, raakte de controversiële strekking van het boek bekend. Eén van Bekkers tegenstanders moet vanuit Friesland het gerucht hebben verspreid dat de auteur er spinozistische denkbeelden op nahield. Dit gerucht moet op een moedwillige misinterpretatie zijn gebaseerd. Bekker hanteerde weliswaar het cartesiaanse onderscheid van lichaam en geest, maar nergens verdedigde hij Spinoza's radicalere monisme: God en de mens bestaan uit een en dezelfde materie. Dergelijke nuances waren voor Bekkers anonieme kwaadsprekers uiteraard niet van belang. De bedoeling was de eenheid binnen de innerlijk verdeelde kerk te herstellen door Bekker als zondebok af te schilderen. Het werk van Spinoza was sinds 1674 formeel verboden en werd al enkele jaren eerder geconfisqueerd.Ga naar eind8 Een beschuldiging van spinozis- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 63]
| |||||||||||||||||||||||||
me stond naar zeventiende-eeuwse maatstaven gelijk aan atheïsme. Voor een predikant betekende dit een intellectueel doodvonnis. Het gerucht ging als een lopend vuur door de Verenigde Provinciën. Toen het eenmaal het rechtzinnige ‘voetiaanse’ bolwerk Utrecht had bereikt, was het een kwestie van tijd voordat het een nationale affaire werd. De octavodruk van De betoverde weereld ‘in twee Boeken ondernomen’ (Leeuwarden, Hero Nauta, 1691). Nauta's editie van de ‘Boeken’ 1 en 2 verscheen als een doorgepagineerde uitgave met een gezamenlijke titelpagina. Alle bekende exemplaren bevatten een privilege, gedateerd 20 april 1691. Exemplaar: particuliere collectie
Tegen februari 1691 stond Balthasar Bekker dan ook voor een dilemma. Het liefste zou hij de publicatie uitstellen en het hele boek herschrijven, maar dit zou het vuur van zijn critici alleen maar aanwakkeren. Een alternatief was Nauta's uitgave toch maar door te laten gaan, enkele wijzigingen in te voegen en te redden wat er te redden viel. Na overleg met vrienden besloot Bekker tot dit laatste. De voortijdig door Nauta uitgegeven eerste twee delen in octavo moesten een min of meer afgerond geheel vormen, dat zelfstandig kon worden gelezen. Opmerkelijk genoeg begon Daniel van den Dalen rond dezelfde tijd, in februari 1691, met het drukken en uitgeven van een herdruk in kwartoformaat van de eerste twee delen. Ook het vervolg, de nog ongeschreven delen Boek 3 en 4, zou uiteindelijk bij Van den Dalen verschijnen. De reden hiervoor was een conflict tussen Bekker en Nauta. Bekker wilde zich met deze geautoriseerde Amsterdamse herdruk distantiëren van de ‘gemankeerde’ octavoeditie van Hero Nauta. Bekker zelf reconstrueerde de gebeurtenissen in zijn voorwoorden bij zowel de octavo- als de kwarto-editie. Wat niet eerder is opgemerkt, is dat die versies elkaar op belangrijke punten wel erg ontlopen. In beide versies behandelt Bekker de moeizame ontstaansgeschiedenis van De betoverde weereld en Nauta's vroegtijdige verspreiding | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| |||||||||||||||||||||||||
hiervan, en ontkent hij met klem spinozist te zijn. Alleen in de kwarto-uitgave kan hij in een lange ingelaste passage uitvoeriger ingaan op zijn onenigheid met Nauta, met wie hij inmiddels had gebroken.Ga naar eind9 De kwartodruk van De betoverde weereld ‘in vier Boeken ondernomen’ (Amsterdam, Daniel van den Dalen, 1691). De editie van Daniel van den Dalen verscheen als vier zelfstandig gepagineerde delen met afzonderlijke titelpagina's. De Boeken 1 en 2 verschenen eind april 1691, maar waren pas na 28 augustus 1691 algemeen verkrijgbaar. De Boeken 3 en 4 zouden pas in 1693 verschijnen, toen Bekker al uit zijn ambt was gezet. Exemplaar: particuliere collectie
In de ‘Voorrede’ van de Amsterdamse kwartodruk, gedateerd 16 maart 1691, schreef Bekker dat hij, om zijn lezerspubliek niet langer te laten wachten, had besloten de octavodruk door te laten gaan. Om die reden had hij de laatste twee hoofdstukken uitgebreid, zodat Nauta's gezamenlijke uitgave van de Boeken 1 en 2 een zelfstandig werk zouden vormden. Maar in de oorspronkelijke octavodruk, waarvan de herziene ‘Voorrede’ op dezelfde datum is gedateerd, schrijft hij dat hij het boek om dezelfde reden aan het eind juist had ingekort.Ga naar eind10 Uit deze tegenstrijdige passages valt af te leiden dat Bekker tijdens de wintermaanden van 1690/1691 grondig aan zijn tekst heeft gesleuteld voor deze het licht te laten zien. Vooral de octavo-editie vertoont sporen van last minute-wijzigingen, ingegeven door de ernstige aantijgingen aan zijn adres. Aanvankelijk speelden de barre weersomstandigheden hierbij een doorslaggevende rol, in Bekkers tijdelijke voordeel: ‘Doch meinende dit werk voor't uiteinde des voorledenen jaars [= 1690], mede tot gerief des Boekverkopers af te doen: soo heeft de vorst, doe schielik invallende, dien toeleg verhinderd, niet sonder merkelik ongemak. Want eer de drie laatste bladen van hier na Leewaarden afgaan konden, was de schipvaart door het ys belett; en ik met eene van gelegentheid versteken, om aan mijn naaste vrienden enig exemplaar dat vol was te leveren.’Ga naar eind11 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| |||||||||||||||||||||||||
De drie laatste bladenVoordat ‘de laatste drie bladen’ naar Nauta waren verstuurd, viel de vorst in, aldus Bekker in zijn voorwoord. Hero Nauta moet begin januari 1691 dus over een vrijwel complete editie van de eerste twee delen van De betoverde weereld hebben beschikt. De vraag is nu: om welke drie vellen ging het en wanneer werden deze naar Leeuwarden verscheept? En verder: hoeveel varianten van de octavo-editie hebben er bestaan, en welke hiervan zijn wanneer verspreid? Bekker maakte namelijk van de gelegenheid gebruik om zijn werk tijdens de vorstperiode uit te blijven breiden en gedeeltelijk te herzien, een feit dat alleen in de (nogmaals uitgebreide) ‘Voorrede’ van de kwartodruk wordt vermeld. Hierdoor moet Nauta's druk varianten hebben bevat, die afzonderlijke staten binnen deze editie vormen. Om deze vragen te kunnen beantwoorden, beschikken we over twee soorten primaire bronnen: Bekkers relaas in de onderling afwijkende voorredes in de octavo- en kwartodruk en de overgeleverde exemplaren van de octavodruk zelf. Hoewel Bekker in zijn ‘Voorrede’ een uitvoerig verslag van de drukgeschiedenis lijkt te geven, moet er tussen de regels worden gelezen om de exacte gang van zaken te achterhalen. Hierbij moet rekening worden gehouden met het feit dat Bekker zich in beide versies van de ‘Voorrede’ tegen zijn critici verweerde, zodat hij enkele feiten bewust heeft gesimplificeerd en/of gemanipuleerd. Bovendien laat Bekkers spraakgebruik vaak ruimte voor interpretatie open: zo beschouwt hij de vier ‘Boeken’ van De betoverde weereld meestal als één werk. Wanneer Bekker het in de ‘Voorrede’ over zijn ‘boek’ heeft, is het niet altijd duidelijk of hij het gehele werk, of één van de aparte onderdelen bedoelt. Voor ons is dit van groot belang: bedoelde Bekker met ‘de laatste drie bladen’ die van Boek 1 of van Boek 2? En om de zaak nog ingewikkelder te maken: rekende Bekker onder deze laatste drie bladen ook het voorwerk (waaronder de gewijzigde ‘Voorrede’ en de errata) dat gebruikelijk als laatste werd gedrukt? Dergelijke vragen zijn niet alleen interessant voor beoefenaren van de analytische bibliografie - de drukgeschiedenis van De betoverde weereld is bij uitstek één van die gevallen waarbij een nauwkeurige reconstructie van het drukprocédé nieuwe cultuurhistorische feiten oplevert. Geen van de hierboven genoemde mogelijkheden blijkt dan ook het geval te zijn geweest: op 28 december 1690 was er nog geen enkele sprake van de door Bekker genoemde ongedrukte vellen!Ga naar eind12 Hero Nauta beschikte op die datum over een complete oplage van de Boeken 1 en 2, op één pagina na. Met ‘de laatste drie bladen’ verwees Bekker naar de extra katernen die hij, gebruikmakend van twee vorstperiodes, tussen 31 december en 5 februari in Amsterdam had laten drukken om zijn critici te woord te staan. Deze bladen werden pas na 16 maart 1691, samen met zijn herschreven ‘Voorrede’ van die datum, vanuit Amsterdam naar Leeuwarden gestuurd en aan Nauta's editie toegevoegd. Deze editie werd vervolgens vanaf 20 april 1691 landelijk verspreid. Rond dezelfde tijd verscheen de eerste oplage van de Amsterdamse kwarto-editie. De ‘Voorrede’ hiervan is voor het grootste gedeelte dezelfde als die in de octavo-editie. Voor de gelegenheid had Bekker deze uitgebreid met enkele aanvullingen aangaande zijn conflict met Hero Nauta. Beide versies bevatten echter enkele passages waarin Bekker zijn lezers bewust misleidt. De overgeleverde exemplaren van Nauta's octavo-editie zijn op enkele details na identiek aan elkaar. Van deze editie moeten echter drie varianten hebben bestaan: een ‘editio princeps’ (1), een interimversie (2) en de definitieve versie (3). Dit blijkt uit een reconstructie aan de hand van een tekstvergelijking tussen beide voorredes, en aan de hand van onregelmatigheden in de katernopbouw van het voorwerk in de overgeleverde octavo-exemplaren. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||||||
Uit deze onregelmatigheden blijkt dat Bekkers wijzigingen niet in één keer kunnen hebben plaatsgevonden. De belangrijkste varianten doen zich voor in het voorwerk:Ga naar eind13
De ‘Voorrede’ is achtereenvolgens uitgebreid met zes en acht pagina's. Van deze versies is alleen de definitieve versie (3), met de ‘Voorrede’ van 16 maart 1691, overgeleverd. Het privilege, dat een belangrijke vertragende rol zou spelen bij de verspreiding van de octavodruk, is gedateerd 20 april 1691. Met deze kennis kunnen we de gebeurtenissen precies reconstrueren. | |||||||||||||||||||||||||
Weer en verkeerWest-Europa beleefde in het laatste kwart van de zeventiende eeuw een kleine ijstijd. Lange, strenge winters van gemiddeld drie maanden werden binnen enkele weken afgewisseld door zomers weer vanaf maart. De stevige vorst veroorzaakte elke winter ijsgang in het brakke water van de Zuiderzee (van oorsprong een zoete binnenzee die vanaf 1600 langzaam verziltte), genoeg om de scheepvaart tussen Noord-Holland en Friesland te verhinderen. In de winter van 1690-1691 viel de vorst op 31 december 1690 in. Op 10 januari 1691 zette een periode van dooi in, die tot 5 februari duurde. Hierop volgde een tweede periode van vorst, die tot 6 maart aanhield. Daarna sloeg het weer om. Omdat de veerlui het risico wilden vermijden dat zij niet meer terug zouden kunnen, lag de eerste vaardag na een vorstperiode gewoonlijk een week na het einde van een vorstperiode. Tussen 17 januari en 5 februari was dus tijdelijk scheepverkeer mogelijk, en daarna weer vanaf 13 maart 1691. Tijdens de vorstperiodes zal wel briefverkeer over land mogelijk zijn geweest. Na een regenachtige periode volgde er vanaf zondag 18 maart een week lang zomerweer.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||||||||||
Vorstperiode 1: 31 december 1690 - 10 januari 1691Tijdens de eerste vorstperiode raakt de inhoud van de editio princeps (versie 1) bekend. De geruchtenstroom komt op gang, waarop Bekker Nauta per omgaande verbiedt exemplaren te verspreiden. Rond 16 januari (op 16 maart ‘net 8. weken geleden’) wordt Bekker door vrienden, die het boek niet hebben gelezen, ‘[...] over desselfs inhoud gansch minnelik aangesproken’.Ga naar eind15 Na overleg met deze vrienden besluit hij de oplage van Nauta op te kopen, om het gehele werk na voltooiing vanuit Amsterdam in één keer op de markt te kunnen brengen. Nauta gaat echter niet op dit voorstel in. Om toch een min of meer geautoriseerde versie op de markt te brengen, besluit Bekker in Amsterdam de drie vellen met wijzigingen en aanvullingen te laten drukken en deze na te sturen naar Leeuwarden. Als antwoord op de kritiek verlengt hij zijn ‘Voorrede’, aanvankelijk met zes pagina's. Verder brengt hij wijzigingen aan in hoofdstuk 1 en 2 van Boek 1 en voegt hij twee hoofdstukken aan Boek 2 toe. Deze wijzigingen worden tijdens de dooi, tussen 10 januari en 5 februari, naar Leeuwarden gestuurd. Dit is de interimversie (2). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||||||
Tussen 10 januari en 5 februari ontvangt Balthasar Bekker de eerste exemplaren van zijn uitgever. Het boek is dan nog niet in Amsterdam te koop: ‘Het was naawlijx iemand te beduiden, dat een boek in de weereld was, ende nochtans in gansch Holland niet te vinden, noch te koop in de stad daar de schrijver self woonachtig is [...]. Van 26. stux in alles, voor en na [vorstperiode 1], van Leewarden aan my gesonden, heb ik ter naauwer nood een voor my self konnen maghtig blijven; gevende deselve, so haast als enige met haaste waren ingenaaid, voor de vuist wegh, aan vrienden diese my uit de handen haalden. Raakten iemant den tijd dat ik ‘er hadde, die kreeg; so niet, hy ging henen sonder boek. So graag is nieuwe waar, meest wanneerse qualik te bekomen is.’Ga naar eind16 De zesentwintig exemplaren die Bekker ‘voor en na’ ontving moeten de edities (1) en (2) betreffen. Uit deze periode moet Bekkers besluit dateren om het gehele boek in Amsterdam te laten herdrukken. | |||||||||||||||||||||||||
Vorstperiode 2: 5 februari - 5 maart 1691Bekker beseft dat hij de verspreiding van de Friese editie niet meer kan tegenhouden. Op 16 februari neemt hij per brief afscheid van Nauta, en komt hij met zijn Amsterdamse uitgever Daniel van den Dalen overeen om de kwarto-editie uit te geven.Ga naar eind17 Dit ‘afscheid’ blijkt echter minder definitief dan hij doet voorkomen. Op 11 maart worden voor het eerst octavo-exemplaren van De betoverde weereld in Amsterdam te koop aangeboden,‘[...] lange na den tijd dat de laatstgedrukte bladen van hier na Leewarden gesonden zijn, ende also 't boek geheel volkomen in handen van H. Nauta geweest is’. Dit zal versie (2) zijn geweest, inclusief Bekkers eerste wijzigingen en de laatste twee toegevoegde hoofdstukken. Deze versie kan hooguit twee maanden eerder, tussen 10 januari en 5 februari, naar Leeuwarden zijn verscheept, zodat Bekker met ‘lange tijd’ enigszins overdrijft. Aangezien de tweede vorstperiode pas op 5 maart eindigde, kon Nauta deze complete exemplaren moeilijk eerder landelijk verspreiden. Kennelijk bleef het bij deze exemplaren. Uit het feit dat een Amsterdamse boekverkoper tevergeefs vijftig exemplaren bestelde, concludeert Bekker dat ‘[...] de 750. exemplaren die Nauta op de eerste twee boeken gedrukt heeft [...] somen magh bemerken, al meest onder den man [zijn]’.Ga naar eind18 Opnieuw leidt Bekker hier zijn lezers om de tuin. Hij schrijft dit immers in zijn op 16 maart gedateerde ‘Voorrede’ van de kwarto-editie, vijf dagen nadat de eerste octavo-exemplaren in de Amsterdamse boekhandel zijn gesignaleerd. We zagen echter dat de definitieve octavo-editie een versie van deze Voorrede met dezelfde datering bevat. Hierin ontbreekt de passage over Bekkers conflict met Nauta en de verspreiding van de Friese uitgave. Nauta zal deze pas na 20 april verspreiden, wanneer hij in het bezit is van een privilege voor het werk. Met andere woorden: in de kwartodruk beweert Bekker dat de octavodruk rond 16 maart al vrijwel is uitverkocht, terwijl hij op dezelfde datum de laatste aanvullingen voor deze druk naar Nauta stuurt. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||||||
De privilegekwestieOp 16 maart 1691 was ook Daniel van den Dalens kwartodruk gereed. Balthasar Bekker rechtvaardigde deze Amsterdamse herdruk met de bewering dat de zevenhonderdvijftig exemplaren van de Friese uitgave rond die datum vrijwel waren uitverkocht. Hoewel Bekker omstreeks 16 februari nog kan hebben gedacht dat de octavodruk in Friesland was uitverkocht, is dit een maand later alleen al onwaarschijnlijk omdat Nauta nog niet over de ‘laatste drie bladen’, waaronder de herziene ‘Voorrede’, beschikte. Deze bladen kunnen pas na 16 maart door Bekker zijn verstuurd, en komen in alle overgeleverde exemplaren voor. Vermoedelijk zijn er in februari en maart meerdere brieven tussen Amsterdam en Leeuwarden verzonden, nadat Nauta te kennen gaf dat hij geen afstand van zijn editie wilde doen. Daarop liet Bekker zijn ‘drie laatste vellen’ drukken, die na 16 maart naar Leeuwarden werden verscheept en alsnog aan Nauta's editie werden toegevoegd. Maar om deze uitgebreide ‘Voorrede’ te laten drukken moet Bekker op de hoogte zijn geweest van het aantal exemplaren dat Nauta nog in voorraad had - als Nauta inderdaad al door zijn exemplaren heen was, zoals Bekker beweerde, was deze actie immers zinloos geweest. Dit gegeven verzwijgt Bekker om tactische redenen in de ‘Voorrede’ van de kwarto-editie: hij doet het voorkomen alsof Nauta's editie al lang en breed was uitverkocht, waarmee de druk van de kwarto-editie achteraf was gerechtvaardigd. Toch zou het nog ruim anderhalve maand duren voordat de resterende octavo-exemplaren landelijk werden verspreid. Hero Nauta had er belang bij zijn exemplaren nog even onder zich te houden. Kennelijk had Nauta lucht gekregen van Bekkers plannen met Daniel van den Dalen, wellicht via de briefwisseling over het afkopen van zijn editie. Binnen een maand na Bekkers ‘afscheidsbrief’ liet Hero Nauta via zijn Haagse collega Barent Bee(c)k een privilege aanvragen bij de Staten van Holland en West-Friesland. Deze octrooiaanvraag werd op 9 maart 1691 ingediend en pas op 20 april aan Beek verleend. Barent Beek, die als tussenpersoon handelde, stond op zijn beurt aan Hero Nauta toe ‘[...] omme het boven staende Boeck in de Provincie van Hollant ende West-vriesland te mogen dibiteren ende verhandelen’.Ga naar eind19 Het is duidelijk dat Nauta, in afwachting van zijn privilege, voorlopig geen exemplaren wilde leveren: ‘Een boekverkoper van hier hadde hem [omstreeks 11 maart 1691] om 50. stux geschreven; en die ook op sijn wederschrijven verwacht; doch niet bekomen.’Ga naar eind20 Pas na 20 april kon Nauta's editie (3), inclusief privilege en de herziene ‘Voorrede’, in Holland en West-Friesland worden verspreid. Naar schatting ging het om ruim zevenhonderd exemplaren. Dat Nauta's privilege voor Bekker als een verrassing kwam, blijkt uit het ‘Beright’ dat op het laatste moment in alle exemplaren van de Amsterdamse kwartodruk is ingevoegd: ‘Also voor den eersten druk der twee eersten boeken deses werks in 8o. by Hero Nauta tot Leewarden een acte van Privilegie staat, op den naam van barend beek, Boekverkoper in den Hage [...] so verklaart den Auteur, hier met sijne eigene hand, dat hij Barend Beek niet en kent, ende hem directelik noch indirectelik nooit iets te drukken gegeven heeft; maar desen druk van alle de vier boeken in 4o. aan niemant anders dan aan daniel van den dalen toegestaan. Derhalven kent hij voortaan geen exemplaren voor de sijne, dan die op dese wijse van hem self onderschreven zijn.’ Dit bericht werd in alle exemplaren gevolgd door de handtekening van Balthasar Bekker, wat de verspreiding van de kwartodruk opnieuw met enkele weken zal hebben vertraagd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||
Het ‘Beright’ in de kwartodruk van De betoverde weereld waarmee Bekker reageerde op het privilege van 20 april 1691 in Hero Nauta's octavo-editie. Uit het feit dat dit bericht in alle exemplaren van de Amsterdamse kwartodruk voorkomt, volgt dat deze editie na 20 april is verspreid
Ook in dit ‘Beright’ neemt Bekker het niet al te nauw met de waarheid: ‘Dit is een waarheid, maar niet de waarheid,’ aldus Piet Visser, ‘omdat Bekker uit Nauta's praktijk wel degelijk kon weten dat de Leeuwarder uitgever deze constructie wel vaker toepaste voor diens andere uitgaven. Exact hetzelfde soort privilege op naam van Beek kwam immers voor in Sibersma's Roem der Christenen (1687) en juist dat boek, waarin Bekker zelf nog zijn affectie voor Nauta lyrisch had bezongen, stond in een prachtband te pronken in Bekkers eigen boekenkast.’Ga naar eind22 Belangrijker is het feit dat het grootste deel van Nauta's editie pas ná het verkrijgen van het privilege op 20 april 1691 landelijk kan zijn verspreid, kort voordat de eerste oplage van Daniel van den Dalens kwarto-editie van de pers kwam. Voor Hero Nauta stond een groot financieel belang op het spel, zodat hij er grif circa vijftig gulden voor moet hebben overgehad om via bureaucratische weg een privilege aan te vragen, en daarmee de verspreiding enkele maanden uit te stellen.Ga naar eind23 Met het verkrijgen van dit privilege stond Nauta ogenschijnlijk in zijn recht. Hoe kon Daniel van den Dalen dit dan naast zich neerleggen ‘[...] op verbeurte van alle de naegedruckte, ingebrachte ofte verkochte Exemplaren, ende een boete van drie hondert Guldens’?Ga naar eind24 Over de naleving van dergelijke privilegerechten is weinig bekend. Paul Hoftijzer schrijft: ‘Het krijgen van genoegdoening was voor de benadeelde uitgever meestal een erg lange weg, reden waarom gewoonlijk tussen beide partijen een schikking getroffen werd, waarbij de oorspronkelijke uitgever vaak de nagedrukte uitgave overnam.’Ga naar eind25 Hoftijzer concludeert dat de belangrijkste betekenis van het privilege in de praktijk neerkwam op de preventieve werking ervan. Het heeft er alle schijn van dat er inderdaad een schikking tussen Nauta en Van den Dalen heeft plaatsgevonden. Een voorwaarde voor het octrooi was namelijk: ‘dat hy [Barent Beek c.q. Hero Nauta] gehouden sal wesen een Exemplaer van het voorsz. Boeck gebonden en wel geconditioneert te brengen in de Bibliotheeq van Onse Universiteit tot Leiden, en daer van behoorlijk te doen blijken, alles op poene van het effect van dien te verliesen.’Ga naar eind26 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||
Verscheyde gedichten, so voor als tegen het boek, genaamt: de Betoverde Weereld (s.l., ‘gedrukt voor de liefhebbers’, 1691). Eén van drie verzamelbundels met gelegenheidspoëzie omtrent De betoverde weereld. De samenstelling van deze bundels wordt soms toegeschreven aan de Dokkumse conrector Johannes Hilarides (1648-1725), die ook een portret van Bekker vervaardigde. Exemplaar: Amsterdam ubvu: xi. 00684
Uit het feit dat de octavo-editie niet in vroege catalogi van de Leidse universiteitsbibliotheek voorkomt en dat er evenmin stukken bekend zijn waaruit blijkt dat Nauta dit boek inderdaad heeft geschonken, valt indirect af te leiden dat Hero Nauta van de rechtswerking van zijn octrooi heeft afgezien en een schikking heeft getroffen.Ga naar eind27 Hoe deze schikking er precies heeft uitgezien is onbekend. Een feit is dat Nauta nog bij Van den Dalen in het krijt stond. Deze laatste had immers het grootste gedeelte (tenminste vijfentwintig van de eenenveertig vellen = 360 pagina's) van de octavo-editie gedrukt. Om de kosten te verrekenen zou de oplage evenredig over beide drukkers verdeeld moeten worden. Voor Bekker stond in de eerste plaats zijn reputatie op het spel. Daarom stuurde Bekker Nauta zijn laatste drie bladen met de op 16 maart gedateerde ‘Voorrede’ na, ook al had hij naar eigen zeggen een maand eerder met Nauta gebroken. Een mogelijke schikking kan dus hebben ingehouden dat Bekker de resterende oplage aan Nauta overliet, op voorwaarde dat deze de aldus ‘geautoriseerde’ editie eenmalig op de markt zou brengen. Hiermee was Daniel van den Dalen nog niet schadeloos gesteld, al was hij wel verzekerd van het kopijrecht van de herdrukken van de eerste twee Boeken en de daaropvolgende delen. Niet alleen deze privilegekwestie zorgde voor vertraging bij de verspreiding van de kwartodruk. Al snel bleek de oplage van Boek 1 te klein. Er werd meteen een nieuwe druk opgelegd, terwijl de kwartodruk van Boek 2 tegelijkertijd op een afzonderlijke pers werd gedrukt. Inmiddels was de Amsterdamse kerkenraad een onderzoek begonnen naar Bekkers aanstootgevende boek. Als concessie aan de kerkenraad zegde Bekker op 16 juni toe om de kwartodruk tijdelijk stil te leggen en de inhoud van zijn boek met de ‘broederen’ te bespreken. Een maand later wordt de zaak overgedragen aan de synode van Noord-Holland, waardoor Bekker zich van zijn toezegging aan de kerkenraad voelt ontslagen. De betoverde weereld was inmiddels het gesprek van de dag, maar het boek was nog steeds nauwelijks verkrijgbaar. Een nieuw gerucht deed de ronde. De octavodruk bevatte naast de ‘Voorrede’ ook een ‘Toe-eigen-brief’, gericht aan Bekkers zwagers, Bernhardus en Franciscus Fullenius, respectievelijk hoogleraar wiskunde en burgemeester van Franeker. Deze opdracht ontbrak in de kwartodruk, waardoor de suggestie ontstond dat de gebroe- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||
ders Fullenius zich van Bekkers werk zouden hebben gedistantieerd. Om dit goed te maken voegde Bekker de ‘Toe-eigen-brief’ alsnog toe, samen met een gedicht gericht aan zijn vrouw Frouk Fullenius, gedateerd 16 augustus 1691. Van de eerste kwartodruk (oplage: circa duizend exemplaren) is een gedeelte zonder deze toevoeging, dus voor 16 augustus verspreid. Alle volgende drukken bevatten de ingevoegde ‘Toe-eigen-brief’, en zijn daarom na deze datum verkocht. Wie tussen mei en augustus op zoek was naar een exemplaar van De betoverde weereld had dus ongeveer evenveel kans om op een octavo-editie als op een kwarto-editie te stuiten, die elkaar wat betreft het hoofdwerk nauwelijks ontliepen. Dat de verspreiding van de octavo-editie zich niet tot Friesland beperkte, blijkt uit het feit dat exemplaren hiervan worden aangetroffen in particuliere collecties in Amsterdam, Leiden, Den Haag, Groningen en Deventer.Ga naar eind28 De vertragende factoren hadden tot gevolg dat het veelbesproken boek ook na eerste verschijning zo moeilijk verkrijgbaar was, dat de stortvloed aan kritiek in gedrukte vorm pas een half jaar nadien goed op gang kwam. De uitgebreide heruitgave van Bekkers Ondersoek van de betekeninge der kometen (oorspronkelijke druk: Leeuwarden, Hero Nauta 1683) verscheen in 1692 tegelijkertijd in afwijkend formaat bij Jan Claesz ten Hoorn in Amsterdam (zie noot 29). Exemplaar: Amsterdam, niwi knaw: in Q 184
| |||||||||||||||||||||||||
‘Tot onderhoudinge der oude kennis’Er is vaak gedacht dat de affaire rond De betoverde weereld een definitieve breuk betekende tussen Balthasar Bekker en zijn Friese uitgever. Toch heeft Bekker een jaar na de octavodruk nog nieuw werk aan Nauta geleverd. We zagen dat Bekker bij zijn vertrek uit Friesland in 1674 had toegezegd dat zijn eerstvolgende werk bij Hero Nauta zou verschijnen ‘tot onderhoudinge der oude kennis’. Oorspronkelijk was dit het in 1683 verschenen Ondersoek van de betekening der kometen. Aangezien Nauta dit werkje te klein vond, stelde Bekker in 1689 voor om hier de oerversie van De betoverde weereld aan toe te voegen, die uitgroeide tot een zelfstandige uitgave. Als over deze octavo-editie geen conflict was ontstaan, dan had Hero Nauta meer dan tevreden kunnen zijn. Nu ging de complete uitgave van De betoverde weereld in vier delen aan Nauta's neus voorbij, ondanks diens privilege op de octavo-editie. Formeel gezien stond Bekker dus nog steeds bij Nauta in het krijt: de een- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||
malige octavo-uitgave zal Nauta slechts een bescheiden winst hebben opgeleverd. Al zal de vriendschap er niet hechter op zijn geworden, toch blijkt dat Bekker Hero Nauta alsnog schadeloos heeft willen stellen. Daarom leverde hij in 1692 het beloofde aanhangsel voor de Kometen - niet wat Bekker eerst voor ogen had gestaan, maar een opgewarmde polemiek ‘aangaande de oost en westvindinge’, die enkele jaren eerder woedde tussen Bekkers zwager Bernhardus Fullenius en de wiskundige Lieuwe Visser de Graaf. Met dat kliekje moest Hero Nauta zich tevreden stellen. Bekker vond dat hij daarmee ruimschoots aan zijn verplichtingen jegens zijn voormalige vriend en uitgever had voldaan.Ga naar eind29 |
|