De Boekenwereld. Jaargang 20
(2003-2004)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 240]
| |
Reconstructies van een boekenkast
| |
[pagina 241]
| |
vingen wordt gepresenteerd en door uitstekende registers wordt ontsloten. Helaas heeft Kiessling er om onduidelijke redenen voor gekozen enkele thematische subcategorieën binnen zijn lijst te onderscheiden, bijvoorbeeld ‘catalogi’ (nrs. 1438-1636) of ‘newsbooks’ (nrs. 4649-4757), waarbinnen de titels opnieuw alfabetisch gerangschikt zijn - gezien het uitvoerige onderwerpsregister een overbodig besluit, met als gevolg veel heen-en-weer geblader, voor de lezer doorheeft in welk alfabet hij of zij nu weer is beland. (Overigens zal die lezer ook niet erg gelukkig zijn met de typografische vormgeving van dit bijna onhandelbaar dikke boek - twee delen in een wat grotere letter en met een wat vriendelijker bladspiegel waren geen overdreven luxe geweest!) Notities en zelfportret (?) door Wood in één van zijn boeken. (Illustratie uit besproken boek)
Om praktische redenen zijn de handschriften niet opgenomen, iets wat Wood overigens zelf ook niet deed toen hij in 1681 een meer dan 100 pagina's lange standcatalogus van zijn verzameling opstelde. De catalogus van Kiessling omvat al het drukwerk dat Wood (ooit) in zijn bezit had en beschrijft dus ook titels die niet meer aanwezig zijn, bijvoorbeeld omdat Wood ze zelf verkocht of ruilde, of omdat ze om wat voor reden ook later uit het legaat verdwenen. Woods eigen catalogus uit 1681 levert in dat opzicht waardevolle informatie, maar het zijn toch vooral de 39 dagboeken over de periode 1657-1695 die inzicht geven in de opbouw van het boekenbezit.Ga naar eind1 Een korte maar veelzeggende analyse van de bibliotheek in Kiesslings informatieve inleiding laat duidelijk zien dat Wood voornamelijk Engels drukwerk verzamelde met de historische, biografische en bibliografische informatie die hij voor zijn eigen werk nodig had. Zo'n 550 titels (een groot deel unieke exemplaren, meest in plano) betreffen allerlei aspecten van het dagelijks (universitaire) leven in Oxford - proclamaties, aankondigingen van | |
[pagina 242]
| |
buluitreikingen, stedelijke verordeningen, enzovoort. Wood bezat meer dan 400 boeken op het gebied van de Engelse geschiedenis en 300 biografische werken. Ook de circa 1000 theologische boeken werden aangeschaft vanwege hun informatieve waarde, net zoals de 1200 titels actueel politiek drukwerk. Een bijzondere categorie vormen de naslagwerken: 198 bibliotheek- en veilingcatalogi, 171 almanakken en 119 series ‘nieuwsboeken’, waarvan soms een enkel exemplaar, en soms alle jaargangen aanwezig waren. De ‘literaire’ werken (1000 titels) laten iets meer van Woods eigen smaak zien, zoals de 575 ballads of straatliederen (een passie die hij deelde met Samuel Pepys). Ook toonde hij een meer dan gemiddelde interesse voor wat wij nu true crime zouden noemen; de catalogus telt meer dan 600 verslagen van misdaden, moorden, vervolgingen en executies. Exemplaar uit Woods bibliotheek met zijn Ex Libris. (Illustratie uit besproken boek)
Wood was dag en nacht met zijn boeken bezig, en altijd met een pen of potlood in de aanslag. Op de titelpagina noteerde hij allereerst waar, wanneer en voor hoeveel hij een boek of pamflet had aangeschaft, van wie hij het cadeau had gekregen of waar hij het had aangetroffen. Met name het efemere drukwerk vond hij letterlijk op straat of in de kroeg. ‘This paper was dispersed in every coffey-house in Oxon. in the beg. of Sept. 1689’, noteerde hij op een aanplakbiljet waarop ook duidelijk iets in de strekking stond van ‘Gelieve dit te laten hangen’. Een ander biljet nam hij, volgens zijn aantekening in de linkerbovenhoek, op 24 mei 1675 mee uit het toilet van een bekende in Bow Street, Londen. Die bijna obsessieve neiging tot vastleggen en documenteren had natuurlijk in de eerste plaats met zijn levenswerk te maken. Als er iets is dat de historicus Wood kenmerkt, is het wel zijn streven naar volledigheid en correctheid. Titelpagina's waarop de naam van de auteur ontbrak, zonder plaats en jaar van verschijnen, of met onjuiste informatie, werden door hem aangevuld en verbeterd, dikwijls met verwijzingen naar andere publicaties waarop hij zich baseerde. Woods ergernis over ontbrekende gegevens spreekt uit annotaties als ‘No Christian names to the authours in this cat[alogue] & therefore for my use not worth a straw’. In Kiesslings editie zijn deze aan- | |
[pagina 243]
| |
tekeningen in de beschrijvingen opgenomen en van zwaar geannoteerde boeken uit de collectie (zoals Woods eigen exemplaar van de Athenae Oxonienses met meer dan 1000 aanvullingen en verbeteringen) schetst hij de aard van de notities, aangevuld met vele voorbeelden. Voor de reconstructie van een bibliotheek is de historicus meestal aangewezen op een (veiling)catalogus of boedelinventaris, bronnen waarvan de methodologische problemen nagenoeg bekend zijn. In het gunstigste geval bieden bewaard gebleven egodocumenten, zoals brieven of een dagboek, aanknopingspunten voor een reconstructie van de leescultuur van de verzamelaar - voor zijn omgang met, gebruik van en wellicht mening over de boeken. Het geval van Anthony Wood is uitzonderlijk vanwege de overweldigende hoeveelheid materiaal. Er is zijn eigen catalogus uit 1681, er zijn catalogi opgemaakt na 1695, we hebben de dagboekserie, een autobiografie, correspondentie en bovenal de collectie zelf, met al die duizenden door de eigenaar geannoteerde exemplaren. The Library of Anthony Wood is in dat opzicht een heel bijzonder boek, juist omdat men hier zo ongewoon dicht bij een historische verzamelaar en gebruiker komt. Dat zo'n reconstructie vaak noodgedwongen via ingenieuze omwegen tot stand moet komen, blijkt uit de studie naar de bibliotheek van de kunstenaar-diplomaat Rubens (1577-1640). In 1961 publiceerde de Antwerpse bibliograaf Prosper Arents (1889-1984) over dit onderwerp een voorlopig artikel; De Bibliotheek van Pieter Pauwel Rubens: een reconstructie is gebaseerd op het materiaal dat hij tot aan zijn dood bleef verzamelen. Bewerkt door een werkgroep van Vlaamse onderzoekers zijn Arents' bevindingen nu voor het eerst op schrift gesteld en worden ze in een mooi essay van Frans Baudoin in de (cultuur)historische context van geleerden- en kunstenaarsbibliotheken geplaatst. Het enorme verschil tussen de bibliotheken van Wood en Rubens is, dat de eerste grotendeels nog wél en de tweede niet meer bestaat. Kiessling kon een historische verzameling op basis van autopsie van de exemplaren en/of harde gegevens over de exacte edities reconstrueren. Arents realiseerde zich terdege dat hij hooguit een virtuele collectie van titels zou kunnen presenteren. Komt hij uiteindelijk tot een aantal van 542 titels, slechts van drie boeken (exemplaren) is zeker dat ze bij Rubens op de plank stonden, omdat ze een handgeschreven opdracht van de auteur aan de schilder bevatten. De titelbeschrijvingen zijn onderverdeeld in negentien verschillende rubrieken (A-S), geordend volgens de afnemende mate van waarschijnlijkheid dat Rubens inderdaad een editie van de betreffende titel bezat.Ga naar eind2 Deze rubrieken corresponderen met de verschillende bronnen op basis waarvan de reconstructie werd gemaakt, en waarvan de verkoopadministratie van Balthasar Moretus ongetwijfeld de belangrijkste is - al moet direct worden aangetekend dat Rubens' aankopen pas vanaf 1613 zijn geregistreerd en dat hij ook boeken voor derden kocht of het inbinden. De 213 genoemde titels hoeven dus lang niet allemaal tot zijn collectie te hebben behoord (rubriek E). Een vergelijkbaar probleem doet zich voor bij boektitels die in brieven van Rubens voorkomen en daarom door Arents zijn opgenomen (rubriek H). Soms gaat het om boeken die de schilder op zijn verlanglijstje had staan of om boeken die hij voor vrienden zocht, soms ook betreft het alleen een citaat uit een boek of beschrijft Rubens de waardering van derden voor een bepaald werk. Toch zijn dergelijke titels - voorzien van citaten uit de brieven - allemaal opgenomen. De veilingcatalogus (1658) van de bibliotheek van Rubens' oudste zoon Albert (als facsimile in een bijlage opgenomen) is eveneens een bron met kanttekeningen.Ga naar eind3 Albert voegde weliswaar in 1640 de boeken van zijn overleden vader aan zijn eigen collectie toe, maar kocht ook zelf en bovendien had hij in 1639 de bibliotheek van zijn grootvader Jan Brant geërfd. Van Rubens' aankopen bij Moretus komt slechts de helft van de titels ook in Alberts catalogus voor, en van de door zijn vader geïllustreerde boeken (76 titels) worden er | |
[pagina 244]
| |
maar 26 vermeld. Ook de boekaankopen van Rubens' oudere broer (afwisselend als Philips en Filips ten tonele gevoerd) zijn als rubriek opgenomen; sommige titels komen later voor in Alberts veilingcatalogus, wat impliceert dat Rubens althans delen van Filips' bibliotheek, na diens dood in 1611, overnam. Die veronderstelling legitimeert dan de opname van bijvoorbeeld ook de boeken met gedrukte opdrachten aan Filips (rubriek N). In feite valt de reconstructie van Rubens' boekverzameling uiteen in drie delen: allereerst de boektitels die om verschillende redenen rechtstreeks met Rubens in verband kunnen worden gebracht (rubriek A-J), ten tweede de titels die aan broer Filips of zoon Albert of andere familieleden gerelateerd kunnen worden (K-Q) en ten slotte boeken die mogelijk tot de lectuur van Rubens hebben behoord (R-S, maar ook H). En hier wringt enigszins de schoen. Want gaat het nu om een poging tot reconstructie van wat Rubens in zijn kast had staan of om het samenstellen van een lijst van titels die tezamen een beeld geven van zijn boekcultuur - van Rubens' aankopen, maar evenzeer van zijn leesgedrag, van boeken waar hij via anderen over hoorde of waarover hij discussieerde, van de manier waarop hij bepaalde boeken gebruikte voor zijn werk als kunstenaar en diplomaat? Wijst de opname van de rubriek ‘Rubens als boekenjager voor vrienden’ (J) er niet op dat dát is wat men eigenlijk voor ogen stond?
Een hart voor boeken. Rubens en zijn Bibliotheek
In zijn inleidend essay karakteriseert Baudoin de boekverzameling van Rubens als één van de grotere Antwerpse collecties en zeker als de belangrijkste kunstenaarsbibliotheek van Europa uit de eerste helft van de zeventiende eeuw. Als ‘geleerde kunstenaar’ (pictor doctus) voldeed Rubens volledig aan het ideaalbeeld van vroegmoderne kunsttheoretici, en de samenstelling van zijn bibliotheek (met talloze boeken in het Latijn, en zelfs in het Grieks) onderstreept die uitzonderlijke positie eens temeer. Ter gelegenheid van het Rubensjaar 2004 organiseerde het Museum Plantin-Moretus de tentoonstelling ‘Een hart voor boeken. Rubens en zijn bibliotheek’, waarvoor de samenstellers dankbaar gebruik maakten van de onderzoeksresultaten aan de werkgroep-Baudoin. | |
[pagina 245]
| |
Dankzij de gelijknamige catalogus, met prachtige illustraties in kleur van de tentoongestelde boeken, komt de bibliotheek van Rubens in al zijn veelzijdigheid even tot leven. Het zijn dan misschien niet de exemplaren die de schilder ooit zelf in handen had, maar evengoed blijkt de visuele, typografische en inhoudelijke rijkdom van zijn boekenkast. Hoe cruciaal Rubens' boeken voor zijn werk waren, is al eerder aangetoond door Elizabeth McGrath, die bepaalde boeken overtuigend in verband heeft gebracht met projecten waar de kunstenaar op dat moment mee bezig was.Ga naar eind4 Die kunsthistorische benadering - waarbij het werk van de kunstenaar als het ware de sleutel vormt bij de reconstructie van diens boekenkast - zien we ook terug in Rembrandt's Reading van Amy Golahny. Haar boek gaat met name over Rembrandts lectuur van klassieke poëzie en historische werken, en de sporen die dat in zijn werk achterliet. Wat Golahny in feite beoogde, was de reconstructie van een lijstje van boeken die Rembrandt in elk geval gelezen moet hebben. De ‘boekenplank’ uit haar ondertitel is dus vooral virtueel, al suggereert zij soms anders. Dit boekenlijstje beziet zij in de context van de Hollandse boekcultuur in het algemeen en contemporaine (ideeën over) kunstenaarsbibliotheken in het bijzonder.
Rembrandt's Reading
In tegenstelling tot zijn grote voorbeeld Rubens toonde Rembrandt eigenlijk nauwelijks interesse voor het verzamelen van boeken. De inventaris van zijn bezittingen, opgemaakt in 1656, telt slechts 22 boeken, waarvan maar liefst vijftien ongespecificeerd bleven. Aan de Medea van Jan Six had Rembrandt zelf als illustrator meegewerkt. Golahny brengt enkele schilderijen van Rembrandt uit de jaren '30 in verband met zijn exemplaar van Bernardino da Gallipoli's boek over Jeruzalem, met gravures van Jacques Callot (tweede druk, Florence 1620). Rembrandt bezat de Nederlandstalige editie van Albrecht Dürers boek over de men- | |
[pagina 246]
| |
selijke proportie (1622) en een Duitse editie van het verzameld werk van Josephus, met illustraties van Tobias Stimmer (uitgevoerd door Christoffel van Sichem en Christoph Stimmer). De identificatie van ‘een Hoogduyts boeck met oorlochs figueren’ als Johann Ludwig Gottfrieds historische wereldgeschiedenis, baseert Golahny vooral op de iconografische overeenkomsten tussen een illustratie van Mattheus Merian en een tekening uit Rembrandts studio. Op grond van overeenkomsten tussen een andere illustratie van Merian en een schilderij van Pieter Lastman concludeert zij dat deze wellicht Gottfrieds boek bij Rembrandt introduceerde. Golahny past de kunsthistorische methodologie ook toe bij de identificatie van ‘een dito [Hoogduyts boek] met hout figuren’ als een editie van Livius met illustraties van, opnieuw, Tobias Stimmer. Ondanks het feit dat er een aantal maal verbanden worden gelegd tussen de tekst van een bepaald boek en specifieke details in Rembrandts werk, lijkt het er toch op dat hij zijn boeken vooral vanwege de illustraties uitkoos. Die ‘tekstanalyse’ past Golahny bijvoorbeeld toe bij haar poging om de vijftien ongespecificeerde boeken toch nog enigszins te kunnen karakteriseren. Waarom zij er zonder meer vanuit gaat dat het hier kleine (school)edities van klassieke auteurs betreft (en bijvoorbeeld niet Nederlandstalige poëzie, religieuze teksten, almanakken, pamfletten of toneelstukken), wordt niet verantwoord. Golahny redeneert terug vanuit Rembrandts werk en concludeert bijvoorbeeld dat zijn visuele interpretatie van de ‘Ontvoering van Proserpina’ (circa 1630) teruggaat op de tekst van Claudianus, waarvan de relevante passages waren opgenomen in Scaligers Poetices libri septem. Tussen de regels door impliceert zij dat dit dus wel eens een van de vijftien boeken zou kunnen zijn, en deze suggestieve wijze van redeneren past zij nog een aantal maal toe. Ondanks de soms verrassende inzichten over de leescultuur van een kunstenaar die dankzij die kunsthistorische benadering aan het licht komen, blijft de reconstructie van Rembrandts ‘echte’ boekenplank noodgedwongen zeer beperkt - we hebben immers alleen die 22 ‘titels’ uit 1656.
De studies van Kiessling, Arents (met in het kielzog de tentoonstellingscatalogus) en Golahny laten elk op hun eigen manier de mogelijkheden en onmogelijkheden zien van het reconstrueren van historisch boekenbezit. In feite gaat het bij alledrie om de reconstructie van een boekcultuur. Kiessling voegde ook boeken toe waarvan Wood afstand had gedaan; Arents nam in zijn lijst alle titels op die Rubens mogelijk bezat en Golahny gaat uit van wat Rembrandt eventueel gelezen kan hebben. Als er iets is wat deze recente studies laten zien, is het dat het uiteindelijk de beschikbare bronnen zijn die bepalen hoe dicht we een historische verzamelaar en lezer kunnen naderen. |
|