| |
| |
| |
In gesprek met Anna Simoni
J.F. Heijbroek en F.W. Kuyper
Anna Simoni was jarenlang een vertrouwd gezicht in de British Library. Tal van Nederlandse onderzoekers zoals Karel Bostoen, Wim Gerritsen, Bert van Selm, Marja Smolenaars, Lisette Lewin, Paul Hoftijzer en Otto Lankhorst ontving zij en maakte ze wegwijs in de verzamelingen van de British Library. Zelf beheerde zij tot haar pensionering in 1981 de Hollandse sectie van de bibliotheek. Haar magnum opus, de Catalogue of Books from the Low Countries 1601-1621 in the British Library verscheen in 1990 en wordt algemeen geprezen.
In het najaar van 2002 reisden twee redacteuren van De Boekenwereld naar Londen en spraken met haar in de rumoerige kantine van de nieuwe British Library aan Euston Road. Nog steeds gaat Anna Simoni eens per week naar de bibliotheek ‘om er te werken’. Ditmaal blikten wij met haar terug en spraken over haar dertig jaren bij de British Library.
‘Ik ben geboren te Leipzig in 1916 uit een Duits-joods gezin, heb daar de school doorlopen en behaalde nog juist het Abitur voordat dit aan joodse leerlingen niet meer was toegestaan. In 1935 vertrok ik naar Italië, waar ik eerst te Turijn - en later te Genua - in totaal drie jaar letteren heb gestudeerd. Die opleiding behoorde vier jaar te duren, maar na mijn derde jaar, in 1938, werd ik van de universiteit verwijderd en het land uitgezet, samen met alle andere joodse vluchtelingen uit Duitsland. Mijn ouders waren toen al naar Engeland uitgeweken, waarheen ik hen volgde.’
Hadden uw ouders iets met boeken?
‘Mijn moeder, de dochter van een arts, heeft een tijdlang gewerkt voor een tuiniertijdschrift en daarna voor de uitgever Harrassowitz. Toen ik een klein meisje was, wilde ik graag in een boekhandel werken. Van bibliotheken wist ik nog helemaal niets. Ik ben pas naar een openbare bibliotheek gegaan toen ik 12 of 13 jaar was.’
Wat deed uw vader?
‘Toen hij 16 jaar was, moest mijn vader van school, omdat de familie het schoolgeld niet meer kon betalen. Hij heeft aanvankelijk gewerkt voor een bedrijf dat in granen handelde. Na de Eerste Wereldoorlog is zijn leven helemaal in de war geraakt. Later werkte hij bij een pelsbedrijf. De baas van dat concern heeft mijn vader en later mijn moeder naar Londen laten komen.’
Hoe verging het u in Engeland?
‘De verwachting dat de oorlog onvermijdelijk was, maakte het voor mij onmogelijk om, zoals gepland, mijn studies aan de Londense universiteit voort te zetten. Ik ging naar
| |
| |
Glasgow, waar ik in 1941 met first class Honours in Latijn en Italiaans afstudeerde. Ik had nog altijd een Duits paspoort en mocht geen werk aannemen. Ik studeerde daarna Grieks en haalde na twee jaar het Certificate in single Honours Greek.
Intussen was de wet gewijzigd en mocht ik dienst nemen. Ik koos de luchtmacht en werd flight mechanic in de waaf (Women's Auxiliary Air Force). Dit deed ik van augustus 1943 tot december 1945, waarna ik werd overgeplaatst naar het opleidingsprogramma dat het voor leden van de marine, de land- en de luchtmacht mogelijk maakte hun opleiding op school of universiteit te hervatten. Ik was lerares in de raf tot mei 1946. In dat jaar kreeg ik mijn ontslag. Terug in het burgerleven had ik verschillende baantjes. Geen daarvan was echt bevredigend, maar dat veranderde toen ik in 1950 mijn baan bij het Brits Museum kon beginnen.
In de zomer van 1949 had ik bericht gekregen dat ik voor een gesprek bij de sollicitatie-commissie mocht langskomen. Er waren zeven plaatsen op de bibliotheek te “vergeven” om de lege plekken die tijdens de oorlog waren ontstaan op te vullen: van medewerkers die overleden of gesneuveld waren, of die na de oorlog voor een andere baan hadden gekozen.
Die commissie heeft me gevraagd naar mijn kennis van muziek; dus ze wilden iemand hebben op het gebied van de muziek. Ik weet wat van muziek zoals een ontwikkeld mens wat van muziek weet, maar een specialist was ik niet. Dus ik dacht, die baan krijg ik niet. Een maand later kreeg ik bericht dat ik een medische keuring moest ondergaan en daarna werd ik aangenomen. Op 16 januari 1950 ben ik begonnen.
Er waren toen drie van de zeven vacatures vervuld: één ervan door Dennis Rhodes, een van de grootste kenners van Italiaanse incunabelen. Hij publiceerde vooral op het gebied van de Italiaanse bibliografie. Hij heeft ook aan mijn afscheidsbundel bijgedragen en aan allerlei boeken over incunabelen. Hij schreef ook over Nederlandse boeken.
Aanvankelijk werkte niemand van ons op het eigen vakgebied. We moesten eerst copyrightboeken catalogiseren; daar waren er veel van verschenen, die door gebrek aan personeel nog niet waren gecatalogiseerd. Zo heb ik het vak geleerd. Het was een harde maar nuttige leertijd. Tussen al die vreselijke boeken die binnenkwamen, zaten soms wel heel mooie. Dat waren de krenten in de pap.’
Catalogiseerde u toen alleen dit soort boeken?
‘Nee, er kwamen ook veel boeken binnen uit gebombardeerde huizen, waarvan de eigenaars niet meer in leven waren. Die boeken werden naar taalgebied gesorteerd en daarna in de catalogus ingevoerd. Daar zat bijvoorbeeld een uniek zestiende-eeuws boekje bij uit Rouen, dat was gevonden in een gebombardeerd huis. Ik doel op La Rustique van Guillaume Haudent. Daar had ik veel plezier in, en ik heb er één van mijn eerste artikelen aan gewijd in The Library (1953).’
Waren de boeken uit die gebombardeerde huizen niet eigendom van de familie?
‘Zeker, wanneer men tenminste de eigenaar kon vinden. Maar vaak lukte dat niet. Dan werd het een regeringsaangelegenheid. De boeken gingen eerst naar de British Library en daar werd gekeken wat men wilde hebben. Waar de rest naar toe ging, weet ik niet. Maar vernietigd werden ze niet.
Dus dat werk hebben we eerst gedaan. En daarna werden we allen naar onze bijzondere secties gestuurd. Ik ging naar de Duitse afdeling. Dat gebied kende ik helemaal niet, maar ze hadden er iemand nodig. Ik stribbelde wat tegen, maar het moest.
| |
| |
Eind 1950 werd ik op een vrijdagmiddag bij ‘de grote baas’ geroepen. Dat was Frank Charlton Francis, die in 1959 directeur van het museum werd. Hij was toentertijd keeper of assistant keeper. Hij zei: ‘Anna, vanaf maandag moet je de afdeling Nederlands gaan doen, want de huidige beheerder wordt overgeplaatst. Dus jij moet de specialist worden...’ Maar ik begreep helemaal geen Nederlands. Toen ik solliciteerde, moest ik een lijst opstellen van alle talen die ik kende, al waren het maar drie of vier woorden. Ik was voor de oorlog, in 1938, in Nederland met vakantie geweest. Mijn moeder was naar Nederland uitgeweken en had een huis in Scheveningen gehuurd. Ik heb daar mijn zomervakantie doorgebracht en heb toen drie, vier woorden Nederlands geleerd. Tussen 1938 en 1950 had ik er niets meer aan gedaan. Maar van de ene op de andere dag werd ik in 1950 deskundige Nederlands. Door mijn voorganger werd ik wat geholpen, maar het merendeel heb ik uit de boeken geleerd.
De dag na mijn benoeming kreeg ik een telefoontje van de conservator Oriental Antiquities van het museum. Die zei: ‘Ik heb hier een Nederlandstalige lijst van een lading porselein op een schip. Wil je die voor me vertalen?’ Ik kreeg die lijst en ik begreep één woord: pispot. De andere voorwerpen moest ik in een woordenboek opzoeken; het was een totaal gesloten boek voor mij.
Een poosje later, toen ik gelukkig al iets meer wist, kreeg ik een vraag van de afdeling Prints and Drawings van meneer Hulton, die later naar de Tate Gallery ging. Hij had een boek geschreven over twee Nederlandse jongens die naar Engeland werden gestuurd om een beschrijving te maken voor een grote atlas. Van Schellincks zijn de tekeningen bewaard gebleven in de Van der Hem-atlas in Wenen. Eén van hen schreef een dagboek en Hulton had daar een afschrift van. Hij begreep het redelijk, maar niet alles. Zo kon ik hem helpen met dat dagboek en dat heb ik met veel plezier gedaan. Het was erg aardig wat die jongens gedaan en gezien hebben. Zij bezochten bijvoorbeeld Wilton House, een bekend en prachtig buiten van de graven van Pembroke, vlakbij Salisbury. De eigenaar was er niet, maar de huisknecht nam de honneurs waar. Hij leidde hen rond door het huis dat stampvol portretten hing. De jonge bezoekers vertelden echter niet welke schilderijen er hingen, maar wel wat ze vanaf de eerste tot de laatste nacht gegeten en gedronken hadden. Het is een jongensdagboek en dat is heel aardig. Paul Hulton heeft het uitgegeven, met de tekeningen uiteraard, voor een club van bibliofielen in 250 of 300 exemplaren. In de handel was het niet.
Dat was mijn begin als deskundige Nederlands. Eerst heb ik alleen met nieuwe boeken gewerkt. Dat was nog moeilijk genoeg.’
Werden pas verschenen boeken in Nederland gekocht?
‘Ja, die betrokken we via Martinus Nijhoff, onze agent.’
Hoe werden die boeken geselecteerd?
‘Ik kreeg het Nieuwsblad. Dat liep ik met een potloodje door en ik tekende aan wat ik wilde kopen. Bovendien kreeg ik door mijn werk op de leeszaal veel tijdschriften met recensies onder ogen. Ook door vragen van bezoekers kwamen er af en toe lacunes in de collectie aan het licht.’
| |
| |
Waar ging u vanuit? Hoe zag de collectie eruit?
‘Het was al een goede collectie, zij het niet geweldig. Maar vooral de oude boeken waren bijzonder. U moet zich realiseren dat wat wij Nederlandse boeken noemen niet alleen boeken in de Nederlandse taal zijn, maar alle boeken die in Nederland verschenen of gedrukt zijn, in welke taal dan ook. Daardoor hebben veel werken een soort “dubbele nationaliteit”. Boeken in het Nederlands, maar in Engeland gedrukt - en daar zijn er veel van - zijn dus in onze bibliografische zin zowel Engels als Nederlands.’
Hoe zijn de door u beheerde collecties hier gekomen?
‘Enkele verzamelingen maakten bij de opening van het Brits Museum in 1753 al deel uit van de kerncollectie van de bibliotheek. Tot die kern behoorden ook Nederlandse, inclusief Nederlandstalige boeken.’
Bevinden de boeken van de koninklijke familie zich allemaal in het Brits Museum?
‘Veel wel, maar niet alles, want ze hebben ook dingen achtergehouden. Het is een heel grote collectie, die bij de oprichting aan de bibliotheek cadeau is gegeven. De King's Library was van koning George iii, en kwam later. Nadat hij de collectie cadeau had gegeven, heeft de koning weer nieuwe boeken gekocht. En die nieuwe collectie is ook hier gekomen, aan het eind van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw. De jongste schenking van het koninklijk huis is de muziekcollectie van koningin Victoria, die overigens al lang bij ons in bruikleen was. Toen het nieuwe gebouw aan Euston Road officieel werd geopend, deed koningin Elisabeth ii die schitterende verzameling aan de British Library cadeau.’
Is dat het fundament van de Nederlandse collectie in de British Library?
‘Niet alleen. Er zijn ook boeken met andere privé-collecties meegekomen, bijvoorbeeld die van Grenville. Hij was een negentiende-eeuwse bibliofiel met een kolossale verzameling. Hij heeft alleen de mooiste en zeldzaamste boeken verzameld. Daaronder uiteraard Engelse, maar er zit bijvoorbeeld ook een unieke Nederlandstalige Reynaert bij.’
Daar zaten dus sporadisch Nederlandse boeken tussen?
‘Ja. Die bibliotheek werd aan het Brits Museum nagelaten onder Antonio Panizzi. Hij was dé bibliothecaris. Zijn biograaf noemde hem later terecht de “Prince of Librarians”. Hij heeft met zijn staf allerlei prachtige dingen verworven, waaronder hele verzamelingen pamfletten.’
Bij wie kocht hij in Nederland?
‘Hij heeft heel veel via Asscher gekocht, die boekhandelaar en antiquaar in Berlijn was. Later bood de Erven F. Bohn in Haarlem veel boeken aan.’
| |
| |
De Royal of King's Library, die tot de verhuizing van de British Library in 1998 zo'n 80.000 banden bevatte. Houtgravure uit The Illustrated London News van 7 juni 1851. Collectie Simon Emmering. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam
Maar bijvoorbeeld ook bij Frederik Muller?
‘Ja, van Muller kocht hij ook. Die stuurde de bibliotheek lijsten met boeken; zolang er geld was, werden die boeken gekocht. Panizzi kon geen Nederlands lezen, maar hij wist welke boeken van belang waren.’
Elk onderwerp of speciale onderwerpen?
‘Bijna elk onderwerp.’
Bijvoorbeeld de boeken die u beschreven hebt in Nederlandse drukken 1601-1621?
‘Die komen uit allerlei collecties. Ik heb ze opgespoord door alle delen van de oude handcatalogus door te nemen, een echt monnikenwerk.’
Wat u hebt beschreven, was dat allemaal al aanwezig?
‘Het meeste wel. Sommige boeken heb ik zelf gekocht, meestal uit catalogi. Het kwam zelden voor dat iemand - dus geen handelaar - langskwam om te verkopen. Slechts af en toe heb ik iets gekocht van een bezoeker. Dat gebeurde meer met Engelse boeken.’
| |
| |
Kocht u oude boeken?
‘Ja, en mijn budget heb ik ieder jaar overschreden. Nadat ik eerst enige tijd - zo'n twee jaar - alleen nieuwe boeken had aangekocht, ging ik ook kopen uit catalogi van antiquaren. Ik wilde daar iets mee doen en heb daarbij ook wel eens domheden begaan. Ik kocht bijvoorbeeld een boek over magie (occulte wetenschappen), een goed onderwerp. Maar toen het kwam, was het een kinderboek. Dat kan gebeuren.
Ik begon dus uit catalogi te kopen, uit andere lijsten dan die uit het Nieuwsblad. Ik dacht: waar is de collectie van de bibliotheek zwak? Ze zullen wel zwak zijn in wat tijdens de oorlog is verschenen. Ik wist toen nog niets van clandestiene uitgaven.
Ik zag in een catalogus van Wilma Schuhmacher dat ze een boekje beschreef als ‘illegaal’. Ik dacht: wat is een illegaal boek? Laat het maar komen. Die boeken kostten in de jaren '50 en '60 helemaal niets. Toen het boekje op mijn bureau lag, vroeg ik me af wat er illegaal aan was. Het was een bundeltje met poëzie. Daarna dook een ander illegaal boekje op. Toen ik er vier of vijf in handen had gehad, wilde ik echt weten waarom die boeken illegaal waren. Het antwoord vond ik in de catalogus van Dirk de Jong, Het vrije boek in onvrije tijd uit 1958.
Ik ontdekte steeds meer clandestiene of illegale uitgaven in catalogi van antiquariaten en kocht wat ik kon. En toen zei een collega van me: ‘Daar moet je een catalogus van maken.’ Ik antwoordde dat er al een catalogus van clandestiene boeken bestond. Waarop hij zei: ‘Je moet er een maken van ónze boeken.’
Vervolgens heb ik Publish and be free geschreven, natuurlijk gebaseerd op het boek van De Jong. Ik heb hem gevraagd: ‘Mag ik uw boek “plunderen”?’, en na enig nadenken vond hij dat goed. Maar ik heb het ook in verschillende opzichten anders gedaan dan hij. In het bijzonder heb ik me afgevraagd wie de mensen waren die dergelijke boeken produceerden. Niet alleen de auteurs en de illustratoren, maar ook de drukkers, de uitgevers en de leveranciers van het papier. Over hen is allerlei informatie opgenomen aan het eind van het boek; dingen die niet in De Jong staan.
Ik heb zelf een tentoonstelling gemaakt in 1970. In de King's Library in het museum waren in alle vitrines clandestiene drukken tentoongesteld. Dat was prachtig en kleurrijk. En in 1975 organiseerde de Whitechapel Art Gallery een tentoonstelling over H.N. Werkman. Daarvoor werd ook van ons geleend.’
Heeft Paul MacFarlane verder verzameld?
‘Ja, die is er mee doorgegaan.’
Wordt er nu nog aangekocht?
‘Ik denk dat Jaap Harskamp, de huidige conservator Nederlands, ontbrekende dingen probeert aan te kopen. Die aanvullingen zijn beschreven in Publish and be Free and its Supplement door Cis van Heertum.’
Wat bezit de bibliotheek?
‘We hebben Werkman, we hebben Holst, we hebben vele dingen. De hele schildpadreeks. Veel van de Bezige Bij. Ik heb allerlei bij Schuhmacher gekocht, maar geen exclusieve dingen. Die kon ik niet te pakken krijgen. Er waren uitgaven in maar één exemplaar, en dat had De Jong.’
| |
| |
Is er bijvoorbeeld een Turkenkalender?
‘Ja, daar ben ik heel trots op, zoals op al “mijn” Werkmans, die een openbaring voor me waren. Behalve de clandestiene boeken met hun verrassingen waren er nog veel andere prachtige boeken die door mijn handen gingen. Ik denk bijvoorbeeld aan een aanwinst, waar ik bijzonder trots op ben, en die ik tegen het eind van mijn loopbaan nog heb kunnen kopen: Coornherts Verzamelde Werken, de grote driedelige folio-uitgave uit 1629-1632.’
Waar hebt u die gekocht?
‘In Leeuwarden bij antiquariaat De Tille, bij de heer Dykstra. Die had de Coornhert vermeld in een catalogus voor een Maastrichtse boekenbeurs. Die catalogus kreeg ik toen de beurs al voorbij was. Tot mijn schande was er geen grote Coornhert in de British Library. Ik had wel allerlei kleine Coornhertjes gekocht, maar de grote hadden we niet. Ik heb toen die antiquaar gevraagd: “Hebt u die Coornhert nog?” Hij zei: “Ja, die is er nog.” Ik vroeg: “Wilt u mij zeggen in welke toestand hij verkeert?” “Hij is hagelwit”, was het antwoord. Ik kon dat boek niet op eigen verantwoording kopen. Daarvoor moest ik eerst naar mijn baas en die moest op zijn beurt de directeur raadplegen. Dat kon dus nog wel even duren. Ik vroeg: “Wilt u het boek voor me reserveren?”, en Dykstra zei: “Mevrouw Simoni, u krijgt het enkele honderden ponden goedkoper.” Met die wetenschap heb ik een briefje kunnen schrijven. Ik heb eerst met m'n baas gesproken. Hij zei: “Anna, van mij mag je dat boek kopen, maar ik moet een brief hebben voor de directeur.” Ik heb die brief geschreven en vermeld dat ik ook nog een korting kreeg. Het antwoord was: “Wanneer Anna zegt dat we het moeten hebben, dan moeten we het kopen.” Ik heb toen Dykstra teruggebeld: “We mogen!” En zo kwam deze Coornhert-uitgave in de collectie.’
Was de besluitvorming in de British Library hiërarchisch?
‘Ik had een limiet op mijn budget - ik weet niet meer hoeveel - voor alle boeken, nieuw en oud. Voor individuele boeken was er ook een limiet, destijds circa £500. Dat was al veel, want toen ik begon bij de bibliotheek lag de grens bij £5. Later werd het £100 en uiteindelijk £500; boven die grens moest ik altijd permissie hebben. Of dat nu nog zo is, weet ik niet. De zaken zijn sterk veranderd.’
Hoe ging het als u snel moest handelen?
‘Dat was niet altijd mogelijk.’
Hoe waren in de British Library de verhoudingen tussen de verschillende secties toen u bij de bibliotheek werkte?
‘Heel goed. Wij informeerden elkaar. Wanneer ik zeldzame boeken voor andere secties in catalogi zag, vertelde ik dat aan mijn collega's. Omgekeerd gebeurde het weinig. Er werden maar weinig Nederlandse boeken in het buitenland aangeboden. Ik heb van mijn collega's veel minder tips gehad dan ik er heb gegeven.
Nee, de verhoudingen waren heel goed. Wij praatten ook nogal eens over bijzondere vertalingen. Sommige moesten we hebben.’
| |
| |
Had u contacten met Prints and Drawings bij aankopen?
‘Nee, ik had vooral veel contact met wat toen British and medieval Antiquities heette. De conservator, de heer Tait, kreeg bijvoorbeeld een beschilderd bord met Nederlandse teksten. Hij vroeg mij dan of ik die kon lezen en vertalen. Of hij kwam met een tabaksdoos met een lange tekst op het deksel.’
En de Atlas Beudeker?
‘Dat was de afdeling Maps. De conservator, Helen Wallis, een autoriteit op het gebied van kaarten en atlassen, is helaas veel te vroeg aan kanker overleden. Na haar zat daar mevrouw Tyack. Die zei tegen mij: “Anna, voor je met pensioen gaat, moet je de Beudeker-collectie bekijken en beschrijven.” Ik vroeg haar: “Wat is dat?” Ze antwoordde: “Kom maar naar boven, ik laat het je zien.” De ogen vielen me uit het hoofd. Ik zou het met plezier hebben gedaan, maar een catalogus kon ik daar niet van maken. Daar moest iemand van Prints & Drawings aan meewerken. Beudeker was een vandaal: hij heeft prenten uit boeken geknipt. Om die verzameling te beschrijven, moet iemand weten uit welke boeken bepaalde prenten komen. Je moet de samenhang kennen. Bovendien moet je op de hoogte zijn met de topografie van het land. Dat was ik niet. Mr. B. van 't Hoff is er een keer geweest en heeft een lijstje gemaakt. Maar dat lijstje is te beperkt. Hij heeft het ook in te weinig woorden gedaan. Daardoor is het moeilijk te begrijpen. Ik heb een steekkaartenindex gemaakt van alle delen; die is er nog. Maar een catalogus is er niet.’
Toen u kwam, was de Nederlandse afdeling ondergeschikt aan de Duitse. Is dat nog steeds zo?
‘Toen meneer Francis mij tot deskundige Nederlands verklaarde, dacht ik: goed, ik zal daar iets van maken. Ik ben keer op keer voor het Nederlands opgekomen en heb gezegd dat het heel belangrijk is. Ik heb ervoor gepleit dat er een aparte afdeling voor het Nederlands zou komen, inclusief het Vlaams. Ik heb van verschillende Belgische boeken ook uitgaven in het Engels en in het Latijn verzorgd. Maar de Belgische boeken moest ik delen met mijn collega Frans.’
Is het uiteindelijk een aparte afdeling geworden?
‘Ja, ik begon in 1950 en het heeft tot circa 1953 geduurd voordat het Nederlands met het Vlaams een aparte afdeling werd. Gemakkelijk was het niet. Veel mensen denken te vlug: ach Nederland, zo'n klein landje, wat wil je daarmee? Om de een of andere reden heeft de Nederlandse sectie in mijn tijd veel kunnen bereiken. De personele bezetting was goed en het aantal aanwinsten steeg. Na mijn pensionering liep het aantal medewerkers weer terug.’
Bestaat de afdeling nu nog?
‘Ja, Jaap Harskamp doet de afdeling. In mijn tijd had ik er nog iemand bij: Susan Roach, die later de redactie van mijn feestbundel voerde. Paul MacFarlane wist veel, en hij was een goede werker, maar gemakkelijk was hij niet.’
| |
| |
De ronde, voormalige algemene leeszaal in het Brits Museum. Houtgravure uit The Graphic van 16 januari 1875. Collectie Simon Emmering, Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam
Hoe en wanneer is Mirjam Foot hier in de bibliotheek gekomen?
‘Veel later dan ik. Mirjam Foot was de dochter van de politicus Romme en specialist in boekbanden. Ze kwam, dacht ik, om van Howard Nixon te leren. Hij was de grote man van de boekbanden in de bibliotheek.’
Hoe verhield haar afdeling zich bijvoorbeeld tot de afdeling Nederlands? Ging zij over alle bijzondere banden? Met aankopen kan het lastig zijn. Je bent immers altijd actief op het terrein van een ander?
‘Nee hoor, ze mocht in een voorkomend geval ook doubletten kopen. Zij ging alleen van de band uit. Zo'n afdeling boekbanden als bijvoorbeeld Jan Storm van Leeuwen van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag heeft, bestond hier nooit. Hier staan die boeken overal. Ze waren in het magazijn van de oude British Library verdeeld naar onderwerp. Dat had voor- en nadelen. Het was geweldig voor wie naar het magazijn mocht, zoals ik. Je ging om één boek te halen en je keek wat ernaast stond. En je dacht: dat moet ik ook hebben. Voor onderzoek naar het magazijn te gaan en die boeken per onderwerp te zien, dat was heerlijk. Aan de andere kant: verzamelingen moeten eigenlijk bij elkaar blijven.
| |
| |
anna simoni en quaerendo
Dr. Anna E.C. Harvey-Simoni leerde ik begin jaren zeventig kennen via Ernst Braches, in die tijd conservator Westerse Gedrukte Werken in de ub Leiden. ‘Miss Anna Simoni, Assistant Keeper in the Department of Printed Books in the British Library’ - haar huwelijk met Bill Harvey lag nog in het verschiet - was bezig met de afronding van haar boek over de clandestiene Nederlandse uitgaven, Publish and be free dat in 1975 zou verschijnen en bezocht daartoe onder andere in de Amsterdamse ub de Afdeling Zeldzame & Kostbare Werken, waarover ik destijds de scepter zwaaide. Het ‘klikte’ tussen ons. Op haar uitnodiging bracht ik in de week van 9 op 13 juni 1975 een werkbezoek aan de British Library, waar Anna me haar inmiddels in ons land befaamd geworden ‘Grand Tour’ gaf en voorstelde aan collega's als Dennis Rhodes, Mirjam Foot, David Paisey en Nicolas Barker. Er ontstond een vriendschap tussen ons die met de jaren groeide.
Anna had inmiddels een paar artikelen en kleinere bijdragen voor Quaerendo geschreven en toen dit tijdschrift in 1982 in serieuze moeilijkheden dreigde te komen, aarzelde ik niet haar hulp in te roepen. Wat was het geval? Men moet weten dat vanaf het begin de precaire financiële positie van het tijdschrift uitsluitend vertaalwerk toeliet tegen een tarief dat ver beneden het gangbare lag - toen 12,5 cent in plaats van 25 cent per vertaald woord. Op aanbeveling van prof dr. Wytze Hellinga was vanaf het eerste uur onze vaste vertaler David Reid, ma, docent Moderne Engelse Letterkunde aan het Engels Seminarie van de uva, later in dezelfde functie werkzaam bij de ruu. Vanaf 1974 kwam er, eveneens op aanraden van Hellinga, versterking in de persoon van Harry Lake, ma, toen juist begonnen als beroepsvertaler. Met het even onverwacht als voortijdig overlijden van David, begin 1982, ontstond er een acuut vertaalprobleem, ook al omdat Harry steeds meer opdrachten van andere, het normale tarief betalende partijen ontving en daar begrijpelijkerwijs voorrang aan gaf.
Anna, van Quaerendo's problemen in kennis gesteld, bood onmiddellijk haar diensten als vertaler aan; van enige honorering wilde zij niet weten - ‘Je denkt toch niet dat ik die woordjes ga tellen!’ Vanzelfsprekend mocht ik de kans niet laten schieten om een vertaler binnen te halen die niet alleen tweetalig was, maar ook jarenlange ervaring had op het terrein van wat de Engelsen noemen ‘Bibliography’ - veel meer omvattend dan het Nederlandse ‘Bibliografie’. Het genereuze aanbod werd geaccepteerd, overigens niet nadat over de minimale betaling en het daaraan verbonden telwerk (ik bood mijzelf als teller aan) afspraken waren gemaakt.
Anna's eerste vertaling, Herman de la Fontaine Verwey's stuk ‘The history of Guiccardinis’ description of the Low Countries', leverde zij zo snel af dat het artikel nog geplaatst kon worden in het eerste nummer van Volume 12 (1982), dat - toegegeven - wel enige maanden te laat verscheen. Vanaf dat moment nam zij het leeuwendeel van de vertalingen voor haar rekening, vakkundig, menigmaal auteurs op bibliografische en taalkundige onnauwkeurigheden wijzend, en snel werkend. In deze toestand kwam eerst medio jaren negentig verandering, toen de redactie met het oog op Anna's gevorderde leeftijd het raadzaam achtte geleidelijk aan jongere vertalers in te schakelen om hen de kans te geven zich de voor boekwetenschappelijk vertaalwerk zo specifieke terminologie eigen te maken. Dat Anna dit - met alle begrip voor onze beweegredenen - maar zozo vond, laat zich raden! Haar laatste vertaling dateert van enkele jaren geleden, maar het zal niet de allerlaatste zijn naar ik meen te weten.
Zonder de loyale steun van Anna Simoni had Quearendo de jaren tachtig vermoedelijk niet overleefd.
Ton Croiset van Uchelen (sinds 1970 eindredacteur van Quaerendo en oud-Hoofdconservator/Onderbibliothecaris UB Amsterdam)
| |
| |
Nu, in de nieuwe British Library, doen ze het heel anders. De boeken worden ook niet meer naar formaat verdeeld. Wij hadden vroeger alle folio's beneden en de kleine boekjes boven. Nu staan de boeken op de rekken naar datum.’
Hebt u nog meegemaakt dat de STCN hier van start ging?
‘Ik heb daar niet meer aan mee kunnen werken, ik was al met pensioen. Jaap Harskamp doet wel mee. Hij heeft ook de zeventiende-eeuwse boeken van na 1621 bijeengebracht. Ik had een lange lijst samengesteld in schriftjes met alle Nederlandse en Vlaamse uitgevers uit de zeventiende eeuw, en de twijfelgevallen. Wat uit Keulen kwam, kreeg een vraagteken, want zoveel Keulse uitgaven komen immers eigenlijk uit Amsterdam of Utrecht; hetzelfde geldt voor de Latijnse boeken zonder plaats. Dat noem ik de weeskinderen. Die gaan naar geen enkele Short-Title Catalogue toe, tenzij iemand door onderzoek precies weet waar zo'n boek geproduceerd is. Maar de meeste Latijnse boeken zonder impressum, worden niet in het net gevangen. Ik moest ze dus allemaal goed bekijken, want misschien waren ze toch Nederlands. Dan heb je nog de fictieve drukken, zoals met het impressum Constantinopoli. Weinig boeken uit de zeventiende eeuw in het Latijn komen werkelijk uit Constantinopel.
Ik heb geprobeerd enige van die geheimen te ontmaskeren: Waarom hebben de mensen gefingeerde namen? Waarom is de drukker anoniem? Waarom is de plaats fictief? Maar van sommige drukkers en uitgevers weet ik het nog niet.’
Hebt u daarover contact gehad met Paul Valkema Blouw?
‘Jazeker. Hij was een aardige man, maar hij antwoordde nooit op brieven. Dat maakte zijn leven gemakkelijk. Maar ik ben bij hem geweest en hij kon niet genoeg doen voor mij. Met al die laatjes, geweldig.’
Had u contact met Herman de la Fontaine Verwey?
‘Dat was aanvankelijk moeilijk. Hij zag meteen dat ik niets wist en hij dacht, wat moet ik met die mevrouw? Maar later zijn we toch heel vriendelijk met elkaar omgegaan. Hij was een lieve man.’
Hij heeft veelal kleinere boeken of artikelen gemaakt.
‘Ja, maar ze hebben altijd handen en voeten.’
U bent ook niet iemand van een groot boek?
‘Nee. Ik heb nu een klein boekje bij hes gepubliceerd. Daar heb ik veel te lang over gedaan. Het gaat over de vroege boeken met betrekking tot de belegering van Oostende. U weet, ik was geïnteresseerd in Henrick van Haestens. Van Haestens heeft boeken uitgegeven over het beleg van Oostende: twee in het Nederlands en één in het Frans. De tweede uitgave in het Nederlands is grotendeels hetzelfde als de eerste. Dus een nieuwe druk met kleine veranderingen. Ik dacht: hoe is die man aan zijn materiaal gekomen? Er waren zoveel mensen die aan de uitgave meegewerkt hadden. Kwam hij die tegen in de boekhandel? Daar komt
| |
| |
hij toch de gewone soldaat niet tegen...? En hoe komt het dat de prenten in zijn boek ook elders voorkomen? Waar komen die vandaan? Die Van Haestens is een interessante man, maar hij was een beetje een boef. En het bijzondere is dat hij uit de Nederlanden naar de zuidelijke provincies is teruggegaan. Waarom weet ik niet. Dat heeft hij niet meegedeeld. Maar hij is katholiek geworden. Van een grote Orangist is hij een goede burger van Leuven geworden.’
Wanneer hebt u de bibliotheek verlaten?
‘In 1981 ben ik met pensioen gegaan, maar ik bleef nog een tijd als onbetaald ‘consultant’, tot de voleinding van de Catalogue of Books from the Low Countries 1601-1621 in the British Library, die in 1990 verscheen. Ter gelegenheid van mijn afscheid verscheen een liber amicorum, Across the Narrow Seas.
Ik had na mijn pensionering een vaste werktafel in de North Library, de leeszaal voor zeldzame en kostbare werken, in de oude British Library. De galerij had drie kanten, twee lange en één korte. De twee lange waren voor lezers. De korte was voor oude staf. Daar zaten vier of vijf oud-medewerkers, onder wie ook ik. Af en toe kwamen er mensen die door iemand werden gestuurd: ga maar naar Anna toe. Ik herinner me ze niet allemaal, maar met sommigen ben ik nog bevriend. Contact met de lezers is heel belangrijk.
In april 1998 werd ik tot mijn verrassing door de Nederlandse ambassade in Londen uitgenodigd omdat koningin Beatrix me tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw
serendipity
De plek waar ik Anna Simoni voor het eerst ontmoette, bestaat niet meer. Haar vaste werktafel, op de galerij van de North Library, direct naast de gietijzeren trap, is verdwenen - net als de leeszaal zelf, de stoelen, de koperen lampen, de enorme tafels, het gedempte geschuifel, gefluister en geritsel van papier. De gang naar de North Library, die altijd volstond met metalen boekenkarretjes, lag verscholen achter twee onopvallende deuren in de overweldigende, zeeblauwe Round Reading Room in het Brits Museum. Achter die koepelzaal ging een labyrint van gangen, trappen en kamertjes schuil. Hier werkten de conservatoren en de titelbeschrijvers, hier lagen overal boeken en papieren opgetast, hier stonden de archiefkasten met de kaartcatalogi, volgeschreven door generaties van deskundige bibliografen.
Anna Simoni had letterlijk de sleutels van deze wereld op zak. Ze gidste mij tijdens elk bezoek wel een keer door dat doolhof, tot we ineens middenin de Egyptische zaal tussen de toeristen uitkwamen. Hoog boven in het museum, in het personeelsrestaurant waar Anna mij mee naar toe nam voor de lunch, voerden we intensieve gesprekken over boeken, geschiedenis en boekgeschiedenis. Tijdens een van die gesprekken legde ze mij uit wat de term serendipity voor onderzoekers betekende: het vermogen om, bij toeval, onverwachte en gelukkige vondsten te doen. Op zoek gaan naar één ding, en het andere vinden.
Dat Anna Simoni mij, als jonge boekhistorica voor het eerst in de British Library, onder haar hoede nam, was geen toeval. Zij heeft immers generaties van onderzoekers uit de Lage Landen in Londen geïntroduceerd, rondgeleid en bij elk nieuw bezoek weer even hartelijk verwelkomd; ik was een van hen. Toch is de kennismaking met Anna voor mij een mooi voorbeeld van serendipiteit in het ‘echte’ leven: de onverwachte en gelukkige vondst van haar voortdurende vriendschap en onophoudelijk enthousiasme.
Marika Keblusek
| |
| |
benoemde, een eer die ik uiteraard hoog waardeer. In maart 1999 nodigde de stad Genua mij uit om er een erepenning te ontvangen, samen met de verontschuldigingen van het huidige stadsbestuur voor het schandelijke gedrag van hun voorgangers in 1938. In april 2000 verleende de Universiteit van Genua mij het eredoctoraat, met dezelfde verontschuldigingen. En nu houdt De Boekenwereld met mij een vraaggesprek: wat meer kan iemand wensen!
Anna Simoni, met onderscheiding tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, april 1998
| |
Werk van Anna Simoni
Enkele aanvullende publicaties in aansluiting op de lijst in Across the Narrow Seas. Recensies en vertalingen zijn niet opgenomen.
‘1598: An exchange of Dutch pamphlets and their repercussions in England’, in: From Revolt to Riches. Culture and History of the Low Countries 1500-1700. Red.: Theo Hermans en Reinier Salverda. Londen, Centre for Low Countries Studies, 1993 [Crossways, 3], p. 129-152. |
‘Soldiers’ tales: observations on Italian military books published at Antwerp in the early seventeenth century’, in: The Italian Book 1465-1800. Studies Presented to Dennis E. Rhodes on his 70th Birthday Red.: Denis V. Reidy. Londen, The British Library, 1993 [The British Library Studies in the History of the Book], p. 259-290. |
The portrait of Jechiel Michel ben Nathan of Lublin', in: Bibliotheca Rosenthaliana. Treasures of Jewish booklore: marking the 200th anniversary of the birth of Leeser Rosenthal, 1794-1994. Red.: A.K. Offenberg, et al. Amsterdam, Amsterdam University Press, 1994, p. 64-65. |
‘A German-Dutch tapestry: some early seventeenth-century Dutch publications with German connections: Henrick van Haestens of Leiden en Jan Jansz of Arnhem’, in: The German Book 1450-1750. Studies Presented to David L. Paisey on his Retirement. Red.: John L. Flood en William A. Kelly. Londen, The British Library, 1995 [The British Library Studies in the History of the Book], p. 161-183. |
‘Walter Morgan Wolff: An Elizabethan soldier and his maps’, Quaerendo 26 (1996), p. 58-76. |
‘The unidentical twins’, in: Van pen tot laser. 31 Opstellen over boek en schrift aangeboden aan Ernst Braches by zijn afscheid als hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Red.: Ton Croiset van Uchelen en Hannie van Goinga. Amsterdam, de Buitenkant, 1996, p. 261-266. |
‘Secret, loud an clear’, in: For the love of the binding’. Studies in Bookbinding History Presented to Mirjam Foot. Red.: David Pearson. Londen, The British Library & New Castle, Oak Knoll Press, New Castle, 2000, p. 337-350. |
‘Sans frontières: Italo-Dutch books 1565-1629’, La Bibliofilia, 104 (2002), p. 57-82. |
‘The librarian's cri de coeur: rules for readers (1711)’, Quaerendo 32 (2002), p. 199-203. |
‘Dutch printing in London’, in Foreign Language Printing in London 1500-1900. Ed. Barry Taylor. Boston Spa & London, The British Library, 2002 [2003], p. 51-69. |
‘Johan Radermacher's German books’, in: ‘Vir ingenio mirandus’. Studies Presented to John L Flood. Red. W.J. Jones et al. 2 vols. Göppingen, 2003 [Göppinger Arbeiten zur Germanistik, 710], II, p. 693-704. |
The Ostend Story Early tales of the Great Siege and the mediating role of Henrick Haestens. 't Goy-Houten, hes & De Graaf, 2003 (Bibliographica Neerlandica, 38). |
|
|