De Boekenwereld. Jaargang 20
(2003-2004)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 199]
| |||||||||||
Herinneringen aan Peter Schrijen, een bijzondere restaurator
| |||||||||||
[pagina 200]
| |||||||||||
ciële waarde vertegenwoordigen. Voor een deel - zoals gezegd - overlappen de expertises van de restaurator en de conservator elkaar, maar meer nog vullen zij elkaar aan. En zoals dat met partners gaat, het onderlinge vertrouwen moet toenemen in de praktijk, als blijkt dat restaurator en conservator daadwerkelijk naar elkaar toegroeien. Zo niet, dan kan de samenwerking in het belang van de bijzondere objecten beter gestaakt worden. Groot is dan ook het verdriet - in menig opzicht - als aan de hechte samenwerking tussen een begenadigde restaurator en enkele conservatoren helaas een einde komt. Op 30 januari j.l. overleed Peter Schrijen (1948-2004). Peter werkte voor vele instellingen in Nederland, Duitsland en België. Zijn atelier was gevestigd in Zuid-Limburg, eerst in Maastricht en later in de buurt daarvan, te Gronsveld. Met sommige instellingen onderhield hij een speciale band. Het was geen toeval dat de conservatoren van de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (uba) enkele jaren geleden bij hem te gast waren in zijn atelier en dat vorig jaar de collegae van de ub te Düsseldorf samen met Peter Schrijen naar Amsterdam kwamen om over de praktijk van conservering en restauratie ervaringen uit te wisselen, vooral aan de hand van het werk van Peter en zijn medewerkers. Bijna alle conservatoren van de uba hebben met hem samengewerkt, de ondergetekenden het meest intensief. Uit dankbaarheid en wegens de vriendschap die uit de professionele samenwerking ontstond, halen wij graag enkele herinneringen op aan de samenwerking met een bijzonder mens.
Voor de handschriftenafdeling heeft Peter Schrijen vele bijzondere stukken onder handen gehad. Toen conservator en restaurator wisten wat zij aan elkaar hadden, durfden wij een gecompliceerde klus aan: de conservering van de Catalogus librorum van Gerardus Joannes Vossius (1577-1649), de eerste hoogleraar van het Athenaeum Illustre te Amsterdam en een groot geleerde. Restaurator Peter Schrijen en conservator JosBiemans overleggen over de Catalogus librorum van G.I. Vossius
| |||||||||||
[pagina 201]
| |||||||||||
Vossius heeft zijn leven lang boeken gekocht en hield eigenhandig een catalogus bij van zijn boekerij. Het handschrift verkeerde in een erbarmelijke staat. Elke raadpleging van deze onooglijke knoedel papier ging gepaard met een grote kans op verdere beschadiging. De Catalogus librorum van Vossius, vóór en na de conserverende behandeling
Er moest worden ingegrepen. Gezamenlijk werd een plan van aanpak opgesteld. Het handschrift verhuisde naar Gronsveld, waar het werk kon beginnen. Op kritieke momenten tijdens de behandeling reisde de conservator naar Limburg af voor nader overleg en het nemen van beslissingen, zodat de restaurator verder kon. Nieuwe gegevens over de materiële samenstelling en de groei van de catalogus kwamen aan het licht en daarmee ontstond onder meer ook een perspectief op onderzoek naar de groei van de boekenverzameling van Vossius. Nieuwe problemen deden zich voor waarvoor oplossingen gevonden werden. Na de behandeling van alle bladen van de catalogus en na complete verfilming van het document, rees de vraag hoe het handschrift van een band kon worden voorzien die enerzijds de inhoud zou beschermen en anderzijds verder onderzoek niet zou frustreren. De nieuwe conserveringsband die door Peter Schrijen werd ontworpen, werkt voortreffelijk! De hele operatie duurde van zomer 1996 tot en met april 1998. Thans kan de catalogus weer eeuwen mee, is een complete set microfiches beschikbaar en is de basis gelegd voor verder wetenschappelijk onderzoek naar de genese van Vossius' bibliotheek.Ga naar eind1 | |||||||||||
[pagina 202]
| |||||||||||
Nog ingewikkelder en riskanter was de conservering van de fragmenten van het Handschrift-Borgloon. Dat handschrift moet in het laatste kwart van de vijftiende eeuw geschreven zijn te Borgloon, in Belgisch Limburg. Het bevatte niet alleen (grote delen van) twee Middelnederlandse romans (het Roelantslied en Jonathas ende Rosafiere) maar ook een groot aantal gedichten en liederen, teksten die vaak alleen in dit thans zwaar gehavende handschrift waren overgeleverd. In de zestiende eeuw was er kennelijk geen belangstelling meer voor dit simpel uitgevoerde handschrift en werd het boekje afgedankt. Het papier werd gebruikt om er een soort karton van te maken door bladen en soms ook repen papier op elkaar te plakken, dat na droging keihard was. Zo werden twee rechthoekige stukken bordkarton gefabriceerd die eeuwenlang dienst gedaan hebben als vulling in de band van een archiefstuk. Omstreeks 1860 zag iemand dat het karton tekst bevatte en heeft men de bladen voorzichtig van elkaar gepeld. De teksten werden vervolgens wetenschappelijk uitgegeven door de Luikse hoogleraar Jan-Hendrik Bormans (1801-1878) en via diens zoon kwamen de losse fragmenten uiteindelijk terecht in de uba. Een blad uit het Handschrift-Borgloon waarvan het plakplastic verwijderd is
De bewaard gebleven bladen en stukken papier van het Handschrift-Borgloon hebben enkele decennia geleden een goedbedoelde maar desastreuze behandeling ondergaan: de fragiele fragmenten werden ‘beschermd’ door ze aan weerszijden te voorzien van zelfklevend plastic... De lijm daarvan tastte langzaam maar zeker het papier aan, waardoor op termijn het geheel verloren zou gaan. Na verschillende proefnemingen met instrumenten en vloeistoffen bedacht Peter Schrijen een ingenieuze behandelingsmethode. Op systematische wijze perforeerde hij het plastic blad voor blad met een uiterst fijne injectienaald, waarna de geplastificeerde bladen in een vloeistof werden ondergedompeld die in enkele | |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
seconden de lijmlaag oploste zodat de folie snel verwijderd kon worden zonder dat de inkt van de teksten en het papier schade opliepen! Het leek misschien een precaire werkwijze, maar er was goed over nagedacht en zij werkte perfect!Ga naar eind2 Ook deze stukken zijn nu goed geconserveerd en zullen weer eeuwen mee kunnen. Wat de kaarten en atlassen betreft, kwamen de contacten met Peter Schrijen eerst goed op gang toen, volgend op de verhuizing naar de nieuwe accommodatie in het e-gebouw van het ub-complex, een groot conserveringsproject voor de kaarten werd gestart. Dit gebeurde, in het kader van het Deltaplan voor Cultuurbehoud, met financiële hulp van de Mondriaan Stichting. Gedachten over de conservering van het cartografisch erfgoed in de uba waren al eerder op papier gezetGa naar eind3 en nu kwam het erop aan elkaar binnen de aangegeven randvoorwaarden te vinden. Inhoudelijke, esthetische, praktische, fysieke en technische overwegingen gingen op het tussenliggende speelveld over en weer. Als eerste collectie kwam het met status ‘A’ aangeduide bezit aan de beurt, dat bij kenners onder de signaturen ‘O.K.’ en ‘L.K.’ bekend staat. Daaronder kaarten, in druk en in handschrift, van Petrus De geconserveerde paskaart van Europa door Adriaen Gerritsen, uitgave Amsterdam, Cornelis Claesz, 1587
| |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
Plancius, Willem Barentsz, Abraham Ortelius, Claes Janszoon Visscher, Jodocus Hondius, de Blaeus, enzovoort. Een echte pilot was slechts beperkt mogelijk, dus was ‘terughoudendheid’ één van de frequentst door de conservator gebezigde kwalificaties als het erom ging de afgrenzing van een conserveringsopdracht te markeren. Daarnaast stond de omkeerbaarheid van de gepleegde acties buiten kijf. Na enkele proefkaarten wisten we wat we aan elkaar hadden, waar we wederzijds goed op moesten letten en waarnaar we moesten vragen, dus hoe de communicatie en de monitoring moesten verlopen. Conservering, behoud ten dienste van wetenschappelijk onderzoek, was steeds het primaire uitgangspunt, niet een eventueel reconstrueren van een vroegere situatie. Dat project bood een bijzonder leerzame uitbreidingsmogelijkheid van onze wederzijdse kennis en ervaring. Bespreekgevallen werden gescheiden van routineklussen, bij problemen werden keuzes gemaakt. Aan de restauratie en conservering van sommige stukken ging wel eens een jarenlange afweging vooraf. Zo'n bijzonder stuk was het enig overlevende exemplaar van de paskaart van Adriaen Gerritsen uit 1587, de eerste door aartsdrukker Cornelis Claesz te Amsterdam gepubliceerde kaart. Schrijens voortdurende drang tot verder onderzoek maakte het voor de hand liggend om tijdens en rond de behandeling van deze kaart verder inhoudelijk speurwerk te koppelen aan een fysieke toetsing van het document zelf. Wat de conservator Kaarten en Atlassen eerst alleen op ervaringsgronden aan de gulle financiers van de kaart - het Dr Th. J. Steenbergenfonds - durfde te ‘garanderen’, konden we nu samen afdoend fysiek bewijzen: de perkamenten drager waarop deze kaart geplakt zat (een heel bijzondere verschijningsvorm van een dergelijk document) was authentiek, contemporain. Met veel enthousiasme en plezier hebben we vervolgens samen een artikel geschreven, dat deze kaart - gezien vanuit ons beider optiek - ‘op zijn plaats zette’.Ga naar eind4 Hiermee werd aangetoond dat op een creatieve manier kennis van inhoud en materie elkaar zinvol kunnen aanvullen en tot aantrekkelijk wetenschappelijk onderzoek kunnen leiden, met verrassend praktische resultaten. Een kenmerkend schetsje van Peter Schrijen: één van verschillende voorbeelden om aan te tonen hoe de perkamenten drager en de kaart zelf zich in de loop der eeuwen tot elkaar verhouden hebben:
| |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
Wanneer je maar lang genoeg respectvol samenwerkt, groeit het wederzijds begrip, waardoor Schrijen zo goed wist waar de grenzen van de conservator lagen en de conservator leerde waar fysieke (of economische) grenzen lagen. Zo waren maar betrekkelijk weinig woorden nodig om bijvoorbeeld de restauratie van de atlas van Gerard van Schagen, een document vol verrassingen uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw dat was binnengehaald als een ‘hoopje oud vuil’, tot wederzijdse tevredenheid te realiseren.Ga naar eind5 We waren het er namelijk snel over eens dat de atlas nooit een ‘schoonheid’ zou worden, maar dat het belangrijker was alle sporen die de eeuwen door deze atlas getrokken hadden te ontzien en het behoud van het complete artefact veilig te stellen (tot en met ingeplakte plaatjes, als ware het een familieplakalbum). Zo was ook de hachelijke restauratie en conservering van een enkele jaren geleden verworven laatzeventiende-eeuwse atlas van Frederick de Wit - inhoudelijk een bijzonderheid, maar fysiek een zorgelijk geval van kopervraat - een weloverwogen mengeling van creativiteit, pragmatisme en, ‘doodgewoon’, gecombineerde kennis en ervaring van restaurator en conservator. Postuum haalden we in februari de laatste documenten op die onder Peter Schrijens leiding voor de uba behandeld waren: tientallen kaarten uit de zogenoemde ‘Collectie Van de Waal’, een mooie verzameling stadsplattegronden van Amsterdam, waarvan de conservering nu weer op een verantwoord peil is gebracht. Dat het niet meer mogelijk zal zijn met Peter Schrijen verder te denken over, en uiteindelijk tot actie over te gaan met een eeuwenoud zorgenkindje - de door inktvraat aangetaste handschriftelijke opdracht van Joan Blaeu aan de Franse minister Colbert, in het uba-exemplaar van de Franstalige editie van Blaeus Atlas Maior (1663) - is een nu in diverse opzichten treurige gedachte.
Peter Schrijen was een getalenteerd en ervaren vakman die openstond voor de wetenschappelijke aspecten van het conserveren van bijzonder materiaal. Dat betekent dat de behandelde stukken niet alleen weer lang in goede conditie zullen zijn, maar dat zij tevens bruikbaar zijn gebleven voor wetenschappelijke studie. Wij hebben veel van elkaar geleerd. Bovendien was Peter een aimabel mens, die hield van de geneugten des levens en op een plezierige manier omging met zijn medewerkers. Hoewel niemand, ook Peter niet, heeft kunnen voorzien dat hem een fatale ziekte zou overvallen, had hij al geïnvesteerd in de toekomst. Gedurende enkele jaren werkte hij nauw samen met een jonge restaurator, Dyonne Geerts. Peters vrouw Marianne Schrijen-Ofeerbeek en Dyonne Geerts zullen samen met de andere medewerkers het atelier voortzetten. Zij en wij, we zullen hem missen. |
|