| |
| |
| |
Berichten
De Menno Hertzbergerprijs, 2002
Op 21 november 2002 werd voor de twaalfde keer de Menno Hertzberger Prijs uitgereikt. Hier volgt de integrale tekst van het juryrapport.
Het voorlezen van het juryrapport door J.F. Heijbroek (foto Jos Uljee, kb)
‘Het initiatief ertoe is veertig jaar geleden genomen door de befaamde antiquaar Menno Hertzberger (1897-1982), die een geldbedrag dat hem bij zijn 65e verjaardag door vrienden en relaties was aangeboden, omzette in een prijs onder auspiciën van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren. In 1963 werd de Stichting Menno Hertzberger Prijs opgericht, die eens in de drie jaar de prijs moest toekennen aan een ‘bibliografisch werk door een Nederlander verricht of door een buitenlander als het werk betrekking heeft op Nederlandse bibliografie’. Inmiddels is de Menno Hertzberger Prijs een begrip geworden binnen én buiten de Nederlandse boekwetenschappelijke wereld. De lijst van gelauwerden biedt een staalkaart van het belangrijkste bibliografisch en boekhistorisch onderzoek in Nederland en België over de afgelopen vier decennia. De eerste ontvanger was mej. I.H. van Eeghen, die de prijs in 1965 ontving voor haar magnum opus in wording De Amsterdamse boekhandel, 1680-1725. Drie jaar later ging de prijs naar het echtpaar Wytze Hellinga en Lotte Hellinga-Querido voor hun The fifteenth century printing types of the Low Countries (2 dln., Amsterdam, 1966). Andere prijswinnaars waren achtereenvolgens Cornelis Koeman (1972), Leon Voet (1975), Paul Valkema Blouw (1978), Frans Janssen (1985), Bert van Selm (1991) en Bob de Graaf (1996), de laatste voor zijn verdiensten voor de boekwetenschap als antiquaar en uitgever. Tweemaal ging de prijs niet naar een persoon, maar naar een project. In 1994 werd de ‘Hollstein’ (Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700) bekroond en de laatste keer, in 1999, viel de eer te beurt aan de Short-Title Catalogue, Netherlands (STCN), de nationale bibliografie tot aan 1801. Het prijsbedrag van aanvankelijk f1500,- is in de tussentijd enkele
malen aangepast en bedraagt nu - onder andere door toedoen van een gulle gever - €2500.
De geschiedenis van de Menno Hertzberger Prijs laat zien hoezeer de boekwetenschap in de tweede helft van de 20e eeuw in Nederland tot een volwassen onderzoeksgebied is geworden. Kon de jury in het begin haar keuze maken uit een bescheiden lijst van kandidaten, vanaf de jaren tachtig groeide het aantal ingezonden werken bij iedere ronde. Ook bij de selectie voor de Menno Hertzberger Prijs 2002 bleek dat het geval. Ruim 200, qua onderwerp en omvang vaak zeer uiteenlopende publicaties uit de periode 1999-2001 werden door de jury beoordeeld, van het Adresboek Nederlandse drukkers en boekverkopers tot 1700 ('s-Gravenhage 1999) tot Het zegel van de libel, de bibliografie van de Sub Signo Libelli pers (Amsterdam 1999). Dat de kwaliteit in veel gevallen hoog was, moge blijken uit het volgende lijstje van, voor de verandering, publicaties van vrouwelijke boekhistorische onderzoekers. Arianne Baggerman schreef een pakkende familie- en bedrijfskroniek van de Dordtse uitgeversen boekhandelsfirma A. Blussé en Zoon (Een lot uit de loterij, 's-Gravenhage 2000), Christiane Berkvens-Stevelinck behandelde de boeiende geschiedenis van de Leidse Universiteitsbibliotheek (Magna commoditas, Leiden 2001), Hannie van Goinga bundelde een aantal baanbrekende opstellen over de Nederlandse boekdistributie in de 18e eeuw (Alom te bekomen, Amsterdam 1999),
| |
| |
José de Kruif deed vernieuwend onderzoek naar de 18e-eeuwse leescultuur in Den Haag (Liefhebbers en gewoontelezers, Zutphen 1999), Ilja Veldman maakte twee dikke boeken over het graveurs- en uitgevershuis De Passe (Crispijn de Passe and his progeny (1564-1670) en Profit and pleasure: Print books by Chrispijn de Passe, beide Rotterdam 2001).
In bovenvermeld overzicht van prijswinnaars van de Menno Hertzberger Prijs ontbreekt één naam, die van de Nijmeegse emeritus hoogleraar Nederlandse letterkunde Piet Buijnsters. In 1981 ontving hij de prijs voor zijn twee jaar tevoren verschenen Bibliografie der geschriften van en over Betje Wolff en Aagje Deken. Zonder aan de kwaliteit van dat werk iets te willen afdoen, kan men zich afvragen of Buijnsters de prijs niet te vroeg heeft gekregen. Immers, in zijn wetenschappelijk werk heeft zich gedurende de laatste decennia een opvallende verschuiving voorgedaan. Zijn faam als neerlandicus berust op indrukwekkende studies over toonaangevende figuren uit de 18e-eeuwse Nederlandse Verlichtingsliteratuur, zoals Rhijnvis Feith (1963), Hieronymus van Alphen (1973) en Betje Wolff en Aagje Deken (1984) en op zijn pionierswerk voor de bestudering van de 18e eeuw. De afgelopen decennia is zijn belangstelling echter steeds meer verschoven naar de wereld van het 18e- en 19e-eeuwse boek, een ontwikkeling die hij in zijn in 1995 gehouden Nijmeegse afscheidsrede (1995) omschreef als ‘het opnieuw instellen van zijn antenne’. Dat daarbij de onderzoeker en collectioneur hand in hand gaan, hoeft voor wie Buijnsters' passie voor het verzamelen kent geen verbazing te wekken. In een interview noemde hij die combinatie, met het woord van Goethe, ‘zwei Seelen in einer Brust’. Tot zijn omvangrijke oeuvre hoort ook een handleiding voor de boekenliefhebber, Het verzamelen van boeken (Utrecht 19851; 19922).
Zoals bij door hem bewonderde verzamelaars als M. Buisman en C. van Veen gaat Buijnsters' aandacht in sterke mate uit naar wat men in het antiquariaat wel ‘Buisman boeken’ noemt - populair proza, chapbooks en scrapbooks, school- en kinderboeken, volksprenten, enzovoort -, die in de gevestigde wetenschapsbeoefening tot voor kort nauwelijks serieus werden genomen. Bij dat verzamelen, en in toenemende mate ook bij het onderzoek van dergelijke ‘verweesde’ en bijgevolg slecht overgeleverde boeken, vond hij vanaf het begin een evenknie in zijn echtgenote, de kunsthistorica Leontine Buijnsters-Smets. Zij schreef - bijna ongemerkt - in allerlei tijdschriften en jaarboeken studies over 18e- en 19e-eeuwse boekillustratoren. Met haar publiceerde Buijnsters in 1997 de Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 en vorig jaar verscheen van beider hand Lust en leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw.
Nu is het minder gebruikelijk dat een prijs twee keer aan dezelfde persoon wordt toegekend. Hoewel dat stricto sensu dit keer ook niet het geval is, omdat de jury het werk van niet een, maar twee personen heeft willen bekronen, moeten er toch wel overtuigende argumenten zijn om de Menno Hertzberger Prijs 2002 uit te reiken aan het echtpaar Buijnsters-Smets voor hun zojuist genoemde Lust en leering. Naar het oordeel van de jury zijn die argumenten in ruime mate voorhanden.
De studie van het Nederlandse school- en kinderboek is een gebied dat lange tijd ernstig is verwaarloosd. Pas de laatste tien à vijftien jaren is een groeiende belangstelling te bespeuren, getuige onder andere de verschijning in 1989 van De hele Bibelebontse berg. De geschiedenis van het kinderboek in Nederland en Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden (red. H. Bekkering e.a.) en meer recent de bundel lezingen van het in 1999 te Utrecht gehouden congres ‘Tot volle waschdom’, over de geschiedenis van de Nederlandse kinderen jeugdliteratuur ('s-Gravenhage 2000), de ‘bibliografische catalogus’ Naar de vatbaarheid der jeugd. Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken 1800-1840 (Leiden 2000) van Frits Huiskamp, en het boek Wonderland dat verscheen bij de gelijknamige tentoonstelling in Rotterdam (Zwolle 2002). Leontine en Piet Buijnsters hebben in deze ontwikkeling een cruciale rol gespeeld. Door hun talrijke publicaties op het terrein van het Nederlandse kinderboek zijn zij onbetwistbare autoriteiten op dit gebied geworden, zelfs zo dat een onderzoeker zich onlangs afvroeg of er ten aan- | |
| |
zien van de 18e-eeuwse kinderliteratuur nog leven was ná Buijnsters. Met de Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800, die ten dele gebaseerd is op hun eigen collectie, eenvoudigweg omdat dergelijke boeken in institutionele bibliotheken dikwijls niet te vinden zijn, vulden zij een belangrijke lacune. Door deze maar liefst 1722 nummers tellende bibliografie werd ineens de volle omvang van de 18e-eeuwse kinderboekenwereld zichtbaar. Met Lust en leering heeft het echtpaar Buijnsters-Smets een tweede leemte gevuld, doordat zij als eersten een standaardwerk hebben geschreven over de ontwikkeling van het 19e-eeuwse kinderboek.
Het knappe van Lust en leering is dat de auteurs erin zijn geslaagd een deskundig en wetenschappelijk verantwoord overzicht te verschaffen van het Nederlandse kinderboek in de 19e eeuw, zonder dat zij aan de leesbaarheid en toegankelijkheid enige concessie hebben gedaan. Het boek is niet alleen inhoudelijk zeer rijk, maar - een zeldzame combinatie - ook zeer onderhoudend, ja bijna lichtvoetig geschreven. De chronologische, maar daarbinnen toch ook thematische opzet van Lust en leering is inzichtelijk en getuigt van een voor de auteurs kenmerkende nuchtere instelling. De talrijke genres die zij bespreken, van moralistische vertellingen voor de jeugd, prentenboeken, sprookjes en legenden, avonturenboeken, bundels met sinterklaasliedjes, confessionele kinderlectuur tot uitklapboeken, als dat een term is voor het Engelse pop-up book, worden steeds in hun sociaal-culturele en pedagogische context geplaatst, terwijl ook het internationale perspectief en de ingrijpende vernieuwingen in de 19e-eeuwse boekenwereld, bijvoorbeeld op het gebied van de boekillustratie, uitvoerig behandeld worden. Hoewel het boek een overzichtswerk is, biedt het een schat aan details over individuele kinderboeken en de auteurs, uitgevers en illustratoren ervan. Sommige hoofdstukken gaan bovendien vergezeld van bibliografische overzichten van een genre of specifiek kinderboek. De talrijke illustraties, deels in kleur, en de fraaie uitvoering door Waanders Uitgevers maken het werk ook nog eens tot een prachtig kijk- en bladerboek. Van Lust en leering gaat een grote stimulerende invloed uit, het prikkelt tot nieuw onderzoek, nodigt uit tot reacties en aanvullingen en maakt het mogelijk opnieuw de vreugde van het lezen te beleven. Eigenlijk is Lust en leering een liefdesverklaring aan het 19e-eeuwse Nederlandse kinderboek.
Al deze overwegingen hebben de jury doen besluiten om de Menno Hertzberger Prijs van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren 2002 toe te kennen aan Leontine en Piet Buijnsters. Dat dat gebeurt op een moment waarop in Rotterdam onder de mooie titel “Wonderland” een fascinerende overzichtstentoonstelling van Nederlandse kinderboeken uit de collectie van de Koninklijke Bibliotheek wordt gehouden, is toeval, maar wel een mooi toeval.’
He echtpaar Buijnster neemt de prijs in ontvangst (foto Jos Uljee, kb)
Na de uitreiking van de prijs sprak Lin Buijnsters mede namens haar man een dankwoord.
‘Achter elk boek zit een geschiedenis, die altijd meer omvat dan dat boek zelf. Zo is het ook met Lust en Leering gegaan. De bekroning met de Menno Hertzberger Prijs, waarvoor wij de jury uiterst erkentelijk zijn, geldt alleen het resultaat. Maar voor alles wat tot dit resultaat heeft geleid, kijken wij ook met dankbaarheid terug naar onze voorgangers. Voorgangers die dikwijls als voorbeelden, als inspirators fungeerden. We noemen er drie: Buisman, Van Veen en Maurits de Meyer.
Michiel Buisman JFzn. was in Nederland de pionier van het populaire proza. Een selfmade man, waarvan de hele neerlandistiek dacht dat hij allang dood was. Maar hij was helemaal niet
| |
| |
dood. Buisman leefde nog minstens dertig jaar, tot 1986, temidden van zijn volksboeken, met als enige vrouw in zijn omgeving een assepoesterachtige zuster. Van hem leerden wij, terwijl de universiteiten nog in coma lagen van het democratiseren, dat je je niets moet aantrekken van de wetenschappelijke modetrends, maar gewoon moet doen wat je zelf spannend lijkt. Buismans hoofdwerk Populaire schrijvers van 1600-1815, uitgegeven door de antiquaar Max Israel als hommage aan zijn door de nazi's vermoorde broer Salomo, stond bij verschijnen in 1960 vrijwel haaks op wat de boekenwereld toen belangrijk vond. Pas decennia later kregen ook wetenschapsmensen en bibliotheken oog voor wat onder verzamelaars en antiquaren al veel eerder als cultuurhistorisch erfgoed was ontdekt. Tegelijk leerden wij, ongeduldigen, van Buisman om geduld te hebben voor het langebaanwerk dat volharding vereist en zich moeilijk verdraagt met de tegenwoordige academische publicatiedwang.
Hoewel de makers van Lust en Leering het motto van de NVvA van “amor librorum nos unit” ook tot hún lijfspreuk hebben gemaakt, was het contact met vrijgezel Buisman steeds voorbehouden aan onze mannelijke helft. Gelukkig bleef dat een uitzondering. Want na de verzamelaar Buisman kwam de verzamelaarpar-excellence mr. C.F. van Veen en die heeft ons beiden definitief op het spoor van het Nederlandse kinderboek gezet.
Terwijl Buisman een stille in den lande was, een dubbeltjes-en-kwartjeskoper, die niet maalde om bibliofiele uitstraling, was Van Veen een flamboyante figuur met scherpe tong, bekend bij alle antiquaren en met een goed oog voor vrouwen, zodat een verloochening van Petrus hier nooit aan de orde kwam. Ons eerste bezoek aan de stolpboerderij in Warder werd tegelijk een examen. Wij kregen een fragiel boekje aangereikt en onze gastheer keek heel oplettend of we dat met de gepaste zorgvuldigheid hanteerden. Daarna kwam, 's morgens in alle vroegte, de champagne op tafel wat òns weer tot voorzichtigheid maande.
Ook Van Veen pionierde op een gebied dat in de bibliothecaire en wetenschappelijke wereld toen nog nauwelijks waardering kreeg en liet zijn ongenoegen daarover ook duidelijk blijken. Kinderboeken en volks- en kinderprenten vormden zijn jachtterrein, zijn obsessie ook wel, zodat hij blij was in ons voor de kinderboeken en in Nico Boerma voor de centsprenten drie veel jongere leerlingen te vinden. Hoewel Van Veen nooit zijn gedroomde bibliografie van oude Nederlandse kinderboeken heeft kunnen maken, had hij wat ons betreft de Menno Hertzberger Prijs plus een zilveren Anjer van het Prins Bernhardfonds verdiend. Van dat laatste was het volgens hem nooit gekomen, omdat hij toen de secretaris van dat fonds hem voorzichtig polste, had gezegd: “o, dan bent u zeker de Prins Bernhardhond”.
Wat Van Veen als verzamelaar vóór had op Buisman was zijn gevoel voor kwaliteit. Zulke kwaliteit, hield hij nooit op te betogen, zat echter niet alleen in de hooggekwalificeerde kunst uit de beauty-shop, de genummerde press books en fine printing, maar ook in de nederige voortbrengselen van de volksprent- en kinderboekmakers. Hier zou je naar waarheid de cynische slogan uit Orwells roman 1984 kunnen citeren: “Armoede is rijkdom!”
De Vlaamse volkskundige Maurits de Meyer is een van de zeer weinige onderzoekers die in Voskuils roman Het Bureau met bewonderende sympathie geportretteerd wordt in de gedaante van Jan Vanhamme. Zelf hebben wij hem nooit zelfs maar ontmoet. Maar zijn standaardwerk over De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15e tot de 20e eeuw uit 1962 ligt thuis finaal uit de band door het bijna dagelijks gebruik. Wat een schitterende combinatie van detailonderzoek en synthetisch vermogen! Wie durft tegenwoordig nog voor eigen risico een dergelijk fraai gedrukt en geïllustreerd wetenschappelijk werk uit te geven? Maar het is vooral Maurits de Meyers postume vervolgboek De volksprenten in de Nederlanden 1400-1900, dat ons nu op het spoor heeft gezet van nieuw onderzoek naar speelprent en papieren speelgoed uit de periode 1640-1900.
Ik noemde u drie namen van verzamelaars, bibliografen en onderzoekers aan wie wij ons schatplichtig voelen. Een soortgelijke verbondenheid voelen wij - natuurlijk in allerlei grada- | |
| |
ties van affectie - met de talrijke antiquaren, bibliothecarissen en museummensen die we - jaar in, jaar uit - hebben ontmoet, en die ons met hun kennis, hun boeken of anderszins hebben voortgeholpen en nog dagelijks voorthelpen.
Een lange rij van kleurrijke personen trekt dan in je herinnering voorbij, te beginnen met de naamdrager van deze prijs Menno Hertzberger himself. Altijd ook zakenman, verkocht hij in zijn residentie te Baarn aan de Menno Hertzberger prijswinnaar van 1981 bij eerste kennismaking tegelijk een mooi boek. Hertzberger was de zelfbenoemde maar onbetwiste keizer van het Nederlandse antiquariaat. Ongelofelijk toch, dat noch over hem, noch over zijn beroepsgroep een adequate monografie bestaat.
Prominent in onze memorie is bovenal Max Elte van het toenmalige antiquariaat Meyer Elte in Den Haag. Dat was nog eens een bookshop met een hoge psychologische drempel. Een zaak, zo leek het, uitsluitend voor diplomaten en gefortuneerde verzamelaars. Wij stapten er in alle argeloosheid binnen en de eigenaar verwelkomde ons als had hij heel zijn leven op zulke jonge bezoekers uit de provincie zitten wachten. Ook van Max Elte leerden wij een goede les: let allereerst op kwaliteit, de betaling komt wel. Dat lijkt misschien makkelijk praten, maar de waarheid was dat een topboek op den duur altijd goedkoop bleek.
Prikkelend in alle opzichten was ons contact met kunsthandelaar Lodewijk Houthakker, tot voor kort gevestigd aan het Rokin te Amsterdam. Hij schoolde onze blik voor old master drawings, verbaasde onze kinderen met zijn sjieke auto (geen Bentley) en amuseerde ons met zijn gespeelde distantie. “Als mevrouw meekomt wordt bij ons in de zaak altijd de stormvlag gehesen”, zei hij, ongetwijfeld uit rijke ervaring, toen een van ons voor het eerst een 18e-eeuwse tekening kwam uitzoeken. Gelukkig merkte hij al gauw dat voor die beduchtheid hier geen reden bestond, omdat vier ogen meer zien dan twee.
Van de levende antiquaren willen wij er hier nog twee noemen die op heel verschillende wijze onze bibliofiele begeerte hebben gestimuleerd: dat zijn Ans van Pagée, de doyenne van het Nederlandse antiquariaat, en Bas Hesselink die met zijn monumentale catalogus The Children's World of Learning het meest aansluit bij onze eigen activiteiten rond het Nederlandse kinderboek.
Het kan, geachte aanwezigen, geen toeval zijn dat binnen een tijdsbestek van pakweg anderhalf jaar op verschillende plaatsen publicaties verschenen zijn en tentoonstellingen gehouden werden over het Nederlandse kinderboek van vroeger en nu. Met als voorlopig hoogtepunt de actuele megatentoonstelling Wonderland van onze Koninklijke Bibliotheek in de Kunsthal te Rotterdam. Natuurlijk heeft het allemaal iets van een inhaalslag, van een publicitaire hausse. Maar deze concentratie van evenementen toont ook de ongelooflijke rijkdom, veelzijdigheid en vitaliteit van wat hier in drie eeuwen voor kinderen is gemaakt en wat nu - haast eruptief - uit allerlei halfvergeten schatkamers tevoorschijn is gebracht.
Het Nederlandse kinderboek verdient die aandacht. Eigenlijk hebben wij met onze BNK en nu weer met Lust en Leering het sprekend bewijs willen leveren, dat er op dit gebied geen reden is voor zelfonderschatting of, omgekeerd, voor een eng soort nationalisme. Het Europese kinderboeklandschap was al lang een eenheid met varianten, voordat de politieke eenwording zelfs maar op de agenda kwam. En binnen dat geheel neemt het Nederlandse kinderboek een volwaardige plaats in. Wij zouden alleen nog graag een stapje verder gaan. Het boekenlandschap zou volgens ons nog gecompleteerd moeten worden met twee andere segmenten. Kinderboek, kinderprent en speelgoed van papier vormden lange tijd een soort trias paedagogica, deels door dezelfde makers en handelaars geproduceerd of op de markt gebracht, en voor hetzelfde jeugdige publiek bestemd. Grote kinderboekverzamelaars als Van Veen hebben dit ook altijd intuïtief begrepen. Zo ergens, dan bestaan hier alle goede dingen uit drieën.
Geachte aanwezigen. “Deze prijs geeft ons moed....”, zeiden we eenstemmig tegen een goede vriendin die ons kwam feliciteren. Voordat we onze zin konden afmaken, vulde zij al aan: “ja, om nu op te houden”. “Nou nee, om verder te gaan natuurlijk”, antwoordden we. En zo is het echt, deo volente.’
| |
| |
Daarna volgde het juryrapport van een nieuw ingestelde prijs: de Menno Hertzberger Aanmoedigingsprijs.
‘In een van de laatste juryrapporten van de Menno Hertzberger Prijs is geschreven dat deze onderscheiding minder een aanmoedigingsprijs is dan een oeuvreprijs. Dat geldt in zekere zin ook voor de toekenning van de Menno Hertzberger Prijs 2002 aan Leontine en Piet Buijnsters. Hun uitverkiezing is ook een waardering van hun onvermoeibare arbeid voor de bestudering van het Nederlandse kinderboek. Toch heeft de jury bij de selectieprocedure weer kunnen constateren dat zich onder de inzendingen een aanzienlijk aantal uitstekende studies bevindt van jonge onderzoekers, die nog aan het begin van hun loopbaan staan. De jury heeft daarom voor het eerst in de geschiedenis van de Menno Hertzberger Prijs gemeend een extra prijs, een bedrag van €1000, te moeten uitloven voor “de jonge garde”: een prijs die de aandacht vestigt op aanstormend talent, die waardering uitdrukt voor een wetenschappelijke prestatie, een prijs die aanzet tot meer. Wij noemen het dus maar de “Menno Hertzberger Aanmoedigingsprijs”. Zo'n prijs - en de jury hoopt hem nog vele malen te kunnen uitreiken - is niet begrepen in het oorspronkelijke legaat van Menno Hertzberger. Hij wordt daarom deze keer speciaal gesponsord door een aantal Nederlandse antiquaren: het zijn Asher Rare Books, Forum, Anton Gerits en Zoon, Bob de Graaf, Bubb Kuyper en A.G. van der Steur.
Het boek dat bij de jury uiteindelijk de grootste waardering vond, is de studie Populair drukwerk in de Gouden Eeuw. De almanak als lectuur en handelswaar, waarop Jeroen Salman in 1997 te Leiden promoveerde en waarvan in 1999 bij de Walburg Pers een handelseditie verscheen als deel 3 in de Nieuwe Reeks van de Bijdragen tot de Geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel. Salman is een uitgesproken vertegenwoordiger van een nieuwe richting in het boekhistorisch onderzoek, waarbinnen “populair drukwerk” - een begrip dat zowel inhoudelijke als uiterlijke kenmerken dekt - wordt onderzocht als bron voor de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis. Hij is in deze benadering vanzelfsprekend beïnvloed door de Leidse boekwetenschapper Bert van Selm, die tot diens voortijdige dood in 1991 zijn promotor was, maar hij heeft ook veel gemeen met het werk van buitenlandse onderzoekers als Roger Chartier, Peter Burke en Margaret Spufford. In zijn studie over de almanak, die evenals de kinderboeken in Nederland als object van onderzoek lang genegeerd is, combineert Salman op voorbeeldige wijze het traditionele bibliografische handwerk met deze moderne boekhistorische aanpak.
Het bibliografisch gedeelte, dat als cd-rom bij het boek is opgenomen, bevat, naast diverse andere bestanden, niet minder dan 859 gedetailleerde titelbeschrijvingen van Noord-Nederlandse almanakken uit de periode 1570-1705. Deze bibliografie is het fundament onder Salmans hoofdwerk, een monografie waarin twee centrale aspecten onder de loep zijn genomen: 1. de almanak als lectuur; 2. de almanak als handelswaar. De functie van de almanak in het maatschappelijk communicatieproces wordt door de auteur fraai geïllustreerd aan de hand van de zeer gevarieerde inhoud van dit type drukwerk: de almanakken bevatten niet alleen praktische, lerende en diverterende teksten, maar zijn ook een rijke bron voor onze kennis van 17e-eeuwse opvattingen over astrologie/astronomie, geneeskunde, politiek en godsdienst. In het tweede deel komen de makers, verspreiders en kopers van de almanak aan bod, aan de hand van een diepgaand onderzoek naar de productie, distributie en consumptie van almanakken in vier Nederlandse steden, Deventer, Amsterdam, Utrecht en Leeuwarden. Salman heeft hier een grote hoeveelheid informatie bijeengebracht, die juist ook door de vergelijking met de situatie in het buitenland verrassend nieuw licht werpt op de veelzijdigheid van het Nederlandse boekenbedrijf in de Gouden Eeuw.
Met deze helder opgezette, degelijk uitgevoerde en goed geschreven studie heeft Jeroen Salman de achterstand die Nederland op dit gebied ten aanzien van het buitenland had in één klap goedgemaakt. Het is de jury van de Menno Hertzberger Prijs dan ook een groot genoegen de eerste Menno Hertzberger Aanmoedigingsprijs aan hem uit te reiken.’
| |
| |
Na de uitreiking van de Aanmoedigingsprijs sprak Salman zijn dankwoord uit.
‘Bij de voorbereiding van dit dankwoord probeerde ik me voor te stellen hoe de 17 e-eeuwse almanakschrijvers als Rodolphus Grapheus uit Deventer, Gatse Rinnerts uit Leeuwarden, Ambrosius
Jeroen Salman spreekt zijn dankwoord uit voor het ontvangen van de Menno Hertzberger aanmoedigingsprijs (foto Jos Uljee, kb)
Germanicus uit Amsterdam, Christophorus Gualthery uit Geervliet en Wolter Wolters van Sevenwolden uit Franeker deze prijsuitreiking zouden hebben ondergaan. Mijn overtuiging groeide dat ze zich kostelijk zouden hebben vermaakt. Ze hadden zich bij voorbaat al vrolijk gemaakt over het feit dat hun pretentieloze kantoor-, zak-, stads- en plakalmanakken onderwerp waren van een serieuze, wetenschappelijk studie. De stemming zou behoorlijk zijn gestegen bij het horen van het nieuws dat een dergelijk boek ook nog bekroond werd met een prestigieuze prijs, uitgereikt in een Koninklijke Bibliotheek, temidden van zeer voorname gasten. En ten slotte zouden ze in schaterlachen zijn uitgebarsten als ze in de wandelgangen vernamen dat hun verstrooiende pennenvruchten met een winkelwaarde van een halve stuiver, op de antiquarische markt nu soms duizenden euro's opbrengen.
Ik bedacht me tevens dat deze almanakberekenaars, astrologen en samenstellers als eerste mijn oprechte dank verdienen. Ze hebben me vele uren onderzoeks- en schrijfplezier bezorgd met hun vermaaksteksten en hun interessante en soms onnavolgbare levensgeschiedenissen. Ze hebben me echter vooral een dienst bewezen door me van het gemeentearchief van Geervliet naar de Atheneumbibliotheek in Deventer, en van het gemeentearchief in Leeuwarden naar de stadsbibliotheek van Maastricht te sturen. Toen ik deze week mijn oude onderzoeksaantekeningen nog eens terug las, herinnerde ik me bijvoorbeeld weer hoe aangenaam het was het historisch archief in Hasselt te doorzoeken. Daar was ik bovendien getuige van het langetermijneffect van de almanak. De Deventer almanakdrukker Simon van Steenbergen had in 1596 kennelijk zoveel ergernis veroorzaakt met zijn bedelbrief, dat het huidige ambtelijk personeel nog steeds de behoefte voelde ostentatief een kop koffie op dit historische document te plaatsen. Ook realiseerde ik me weer hoe ik aan den lijve heb ondervonden wat het is om als rondtrekkende boekkramer, met een laptop in mijn mars, stad en land af te reizen en dankbaar te zijn voor elke dagopbrengst, hoe klein die soms ook was. Maar dat waren andere tijden, terug naar de onze.
Ik ben het Stichtingsbestuur zeer erkentelijk voor het toekennen van deze nieuwe Menno Hertzberger Aanmoedigingsprijs en dank de sponsors uit de antiquarische wereld voor de financiële ondersteuning van dit initiatief. Ik zie het als een erkenning van mijn wetenschappelijke inspanningen en ervaar het als een stimulans voor toekomstige projecten. Ik waardeer het vooral dat de jury de prijs heeft toegekend voor een boek dat niet puur boekhistorisch of bibliografisch, maar eerder cultuurhistorisch van aard is. Ik stel me namelijk voor dat veel boekhistorici in deze zaal deel ii, over de almanak als handelswaar, wel tot zich hebben genomen, maar deel i, over de almanak als lectuur, hebben gelaten voor wat het is. Ik begrijp heel goed dat voor vakspecialisten de in dit boek behandelde astromedische leer zich verhoudt tot de lokale boekhandel, als de lpf tot het landsbelang. Maar toch ben ik blij dat dit boek, waarin de functie van de almanak centraal stond, als geheel bekroond is. Inclusief de elektronische bibliografie op cd-rom, waarin overigens wel degelijk op verkorte titel gezocht kan worden. [...]
| |
| |
Wat betreft de aanmoediging die deze prijs beoogt te zijn: ik voel me inderdaad gesterkt in de overtuiging dat ik op mijn eigen, interdisciplinaire manier met geschiedenis van het gedrukte woord verder moet gaan. Als het aan mij ligt en als de academische wereld me de nodige ruimte geeft, zal ik ook in de toekomst pogen de marginalia van de boekgeschiedenis in de schijnwerpers te plaatsen. Plannen zijn er genoeg: de historische marskramer moet nog met zijn gevestigde gildenbroeders worden verzoend, de volksprent historisch worden opgewaardeerd, het kluchtboekje serieus worden genomen, het kinderboek tot volle wasdom worden gebracht, de schoonheid van wat typografisch inferieur is, worden erkend en de onderkant van de literaire markt met de bovenkant worden verbonden.
En dat alles liefst in internationaal perspectief. Het is namelijk mijn stellige overtuiging dat de organisatie en reikwijdte van de Nederlandse boekhandel van invloed moeten zijn geweest op het karakter van onze populaire lectuur. Dit voor die tijd uitzonderlijk gestroomlijnde communicatienetwerk zal het aanbod aan populaire teksten, de snelheid van het populariseringsproces, de actualiteit van de inhoud en de verspreiding onder een breed publiek sterk hebben bevorderd.
En ten slotte wil ik u graag vertellen wat ik naast de intellectuele impuls, met de materiële vorm van deze prijs ga doen. Omdat ik op het punt sta te verhuizen naar een groter huis, dacht ik aan een kast..., een boekenkast wel te verstaan. Bedoeld voor heel dure boeken..., zoals almanakken, om maar eens wat te noemen.’
| |
Oproep Willem Witsententoonstelling
Het Dordrechts Museum houdt van 17 augustus tot 16 november een tentoonstelling van het gevarieerde oeuvre van Willem Witsen (1860-1923). Het museum is nog op zoek naar kunstwerken van deze schilder in particulier bezit. Willem Witsen, die tot de Schilders van Tachtig wordt gerekend, behoorde door zijn contacten in Amsterdam met De Nieuwe Gids en De Nederlandsche Etsclub tot een nieuwe groep literatoren en kunstenaars. Zijn monumentale stadsgezichten van Amsterdam en Dordrecht en zijn aquarellen en schilderijen uit Londen zijn het bekendst. Dat zijn oeuvre veel meer omvat, zal uit de overzichtstentoonstelling blijken. Het is voor het onderzoek naar deze kunstenaar van belang dat medewerkers van het museum zoveel mogelijk werken traceren. Hebt u documentatiemateriaal over Witsen dan is dat uiteraard ook zeer welkom.
In de komende tentoonstelling is het de bedoeling zoveel mogelijk aspecten van het werk van Willem Witsen te laten zien: zijn schilderijen, aquarellen en tekeningen, maar ook zijn etswerk en zijn foto's. De expositie wordt voorbereid in samenwerking met conservatoren van het prentenkabinet van het Rijksmuseum en zal op twee plaatsen tegelijk worden gehouden. In Amsterdam, in het Gemeentearchief, zal de nadruk op Amsterdamse onderwerpen liggen, zoals de oprichting van de Nederlandsche Etsclub en het bezoek van de dichter Paul Verlaine aan de hoofdstad. Ook het Witsenhuis, waarin zich Witsens atelier en woning bevonden, zal uitgebreid worden belicht.
Wilt u zo vriendelijk zijn, indien u nog geen contact met onderstaande instellingen hebt opgenomen, uw informatie te sturen naar:
J.F. Heijbroek, Rijksmuseum, Postbus 74888, 1070 DN Amsterdam; tel.: (020) 674 72 64; f.heijbroek@rijksmuseum.nl, of:
Moniek Peters, Dordrechts Museum, Postbus 1170, 3300 BD Dordrecht; tel.: (06) 535 670 85; mpeters@kun.dordrecht.nl.
| |
Koopman-prijs voor boekbanden
Met de instelling van een nieuwe, driejaarlijkse prijs voor boekbanden laat de collectie Koopman van de Koninklijke Bibliotheek de komende jaren opnieuw van zich horen. De laatste keer dat deze bijzondere collectie Franse geïllustreerde bellettrie aan de orde kwam in deze kolommen is dertien jaar geleden. De toenmalige beheerder, J.K.F. van Berkel, schreef over de collectie Anny Antoine-Louis Koopman een artikel voor De Boekenwereld van februari 1989 ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘In liefde verzameld’ die de kb
| |
| |
dat voorjaar presenteerde. De gelijknamige catalogus daarvan is al jaren uitverkocht.
In november 2004 zal een speciale Koopmanwebsite voor het 20e-eeuwse Franse kunstenaarsboek gereedkomen met wisselende, virtuele tentoonstellingen. De collectie zelf wordt aangevuld met specifieke bijzondere uitgaven, bijvoorbeeld voorzien van litho's door Braque of Picasso en met teksten van Ionesco of Reverdy. De collectie is overigens sinds 1989 integraal via de on-line-catalogus van de kb toegankelijk.
De monumentale verzameling werd geschonken door L.J. Koopman (1887-1968), die daarmee zijn bij een ongeluk overleden verloofde Anny Antoine (1897-1933) herdacht. Hij zette haar verzameling voort. De collectie bestaat uit een persoonlijk archief en meer dan 8000 delen Franse bellettrie uit de 20e eeuw, vooral uit het interbellum. Het gaat om fraaie, geïllustreerde, gebonden en gesigneerde werken. Het beheer van de collectie is in handen van het bestuur van het onafhankelijke Fonds Anny Antoine-Louis Koopman. Namens de kb heeft Han van Berkel sinds 1974 uit alle windstreken aanvullingen voor de collectie in de wacht gesleept. Na zijn pensionering (en veel te vroege dood) is het beheer via Clemens de Wolf bij mij terechtgekomen. Inmiddels bleek de financiële situatie zo rooskleurig, dat voor de komende jaren een speciaal project ontwikkeld is om de collectie in de schijnwerpers te zetten.
De website is daar een uitvloeisel van. Nieuw is ook dat de kb de driejaarlijkse Koopman-Prijs voor Boekbanden uitschrijft. Door Nederlandse boekbinders de opdracht te geven een werk uit de collectie te binden, wordt de collectie niet alleen verrijkt met fraaie, moderne banden, ook is het uitdrukkelijk de bedoeling met de prijs de Nederlandse bindkunst te stimuleren. Deelname is mogelijk door een recent gebonden werk in te sturen voor 1 oktober 2003. Deze banden worden beoordeeld door de jury van de Koopman-Prijs, te weten Jan Storm van Leeuwen en Wim Smit van de kb en de Belgische kunstboekbinder Edgard Claes. De jury kiest op grond van de inzendingen vier binders die elk de opdracht krijgen een werk uit de collectie te binden: deze vier gelijkwaardige opdrachten worden elk gehonoreerd met €2500.
De prijs wordt in november 2004 officieel uitgereikt tijdens een tentoonstelling over boekbanden en Franse literatuur in Museum Meermanno in Den Haag. Daar zal ook een selectie uit de overige inzendingen worden geëxposeerd. Ten slotte zal tijdens de tentoonstelling aan het publiek worden gevraagd welke binder de publieksprijs van €1000 dient te ontvangen. Alle inzendingen komen hiervoor in aanmerking. Bij dezen worden alle Nederlandse boekbinders van harte uitgenodigd aan de Koopman-Prijs deel te nemen. Reglementen en informatie vindt u op http://www.kb.nl/koopman of verkrijgt u via paul.vancapelleveen@kb.nl.
Paul van Capelleveen
Titelpagina en frontispice van een van de vele werken uit de collectie Koopman: Charles Baudelaire. Les fleurs du mal. Ill. de Carlo Farneti. Paris: Librairie d'amateurs, 1935. Sign: koopm A 14. (Foto kb)
| |
Oudst bekende voc-aandeel ontdekt in ub leiden
Onlangs vond postdoc-onderzoeker dr. Oscar van Gelderblom in het archief van de Bibliotheca Thysiana het oudst bekende aandeel van de Verenigde Oost-Indische Compagnie. Het aandeel is uitgegeven door de voc-kamer van Enkhuizen en gedateerd op 7 november 1606. De voc werd in 1602 opgericht. Tot nu toe waren twee aandeelbewijzen uit de vroege jaren van de voc bekend. Eén ervan werd bewaard in het Gemeentearchief van Amsterdam, maar is daar enige jaren geleden ontvreemd. Het andere exemplaar ligt veilig in de kluis van de Beurs van Amsterdam. Volgens medewerkers van de Beurs stamt ook dit aandeel uit 1606, maar het aandeel
| |
| |
is van een andere, nog niet bekende, datum voorzien. Binnenkort zal blijken welke van de twee aandelen werkelijk het oudst is.
Kasper van Ommen
| |
Inger Leemans en Elmer Kolfin winnen praemium Erasmianum
De helft van de uitgereikte prijzen in het kader van de Praemium Erasmianum is dit jaar naar boekhistorische dissertaties gegaan. Jaarlijks kent de Stichting Praemium Erasmianum prijzen toe aan uitmuntende dissertaties op het gebied van de geesteswetenschappen en de maatschappij- en gedragswetenschappen.
Op vrijdag 15 november mochten zowel Elmer Kolfin als Inger Leemans uit handen van voorzitter Rinnooy Kan de prijs van €3000 en de oorkonde die aan het Praemium Erasmianum is verbonden in ontvangst nemen.
Inger Leemans kreeg de prijs voor haar dissertatie Het woord is aan de onderkant. Radicale ideeën in Nederlandse pornografische romans 1670-1700, waarvan elders in dit nummer een bespreking is opgenomen. Het juryrapport prees het boek vanwege de ‘veelzijdige benadering vanuit historische, literaire, filosofische en cultuurhistorische hoek. Het steunt op een grondige bestudering van een breed scala van primaire en secundaire literatuur. Door verschillende disciplines te combineren, heeft Inger Leemans een plausibele interpretatie gegeven van het ontstaan van de Nederlandse roman. De conclusies zijn helder en overtuigend verwoord.’
Ook Elmer Kolfin (1969), die begin 2002 cum laude promoveerde op het proefschrift Een geselschap jonge luyden. Productie, functie en betekenis van Noord-Nederlandse voorstellingen van vrolijke gezelschappen 1610-1645 ontving de prestigieuze prijs. Rinnooy Kan prees de dissertatie als ‘zowel casusoverstijgend als vakoverschrijdend. Een prachtige studie’.
Kolfin bestudeerde voor zijn proefschrift niet alleen honderden schilderijen en grafische voorstellingen van vrolijke gezelschappen maar deed ook onderzoek naar de 17e-eeuwse liedboekjes. Het leverde een studie op waarin nieuwe gegevens over de ‘gezelschapjes’ naar voren komen. Zo lijkt niets in de schilderijen erop te wijzen dat de afbeeldingen een moreel doel dienen, wat voorheen doorgaans wel werd aangenomen. Verder kwam Kolfin tot de conclusie dat de schilders van dit genre indertijd heel marktgericht te werk gingen. Een van de bekendste gezelschapsschilders, Dirk Hals, maakte duizenden van deze schilderijen. Kolfin was aangenaam verrast met de prijs. ‘Naar mijn mening, die ook in mijn proefschrift naar voren komt, is de beloning voor plezier, het plezier zelf. Maar in dit geval is deze prijs de beloning, want ik denk dat ik die uiteindelijk heb gekregen juist doordat ik met zoveel plezier aan deze studie heb gewerkt’, aldus Kolfin.
| |
Jan Just Witkam hoogleraar in de handschriftkunde van de islamitische wereld
Dr. Jan Just Witkam heeft op 15 november met het uitspreken van de rede Van Leiden naar Damascus en weer terug. Over vormen van islamitische lees- en leercultuur het ambt van hoogleraar in de Handschriftkunde van de islamitische wereld aanvaard. Deze leerstoel is verbonden aan de Universiteit van Leiden. Januarius Justus Witkam (1945) promoveerde in 1989 op het proefschrift De Egyptische arts Ibn Al-Afkânî (gest. 749/1348) en zijn indeling van de wetenschappen aan de Leidse universiteit en is werkzaam als conservator Oosterse collecties bij de UB Leiden. De leerstoel onderstreept de faam die de Oosterse collecties internationaal genieten.
Kasper van Ommen
| |
Koninklijke bibliotheek krijgt chassidische legenden
De erevoorzitter van de Vereniging Vrienden der Koninklijke Bibliotheek Hans Eschauzier heeft ‘zijn’ bibliotheek een wel heel bijzondere schenking gedaan: De Chassidische Legenden, in 1942-1943 gedrukt door de befaamde Groningse kunstenaar en drukker Hendrik Nicolaas Werkman. Het is de belangrijkste uitgave van De Blauwe Schuit, het uitgeverscollectief dat mede door Werkman tijdens de bezetting werd opgericht,
| |
| |
Titel van de eerste suite. De illustratie is een verkleinde uitvoering van ‘De rit naar Berlijn’ (suite I, prent 8). (Foto kb)
en vormt het absolute hoogtepunt in zijn oeuvre. Tot op heden beschikte geen enkele Nederlandse openbaar toegankelijke bibliotheek over een exemplaar.
In februari 1941 kreeg Werkman van zijn vriend en schipper van de Blauwe Schuit August Henkels het boek Die Legende des Baalschem te leen. Deze oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven legenden waren door Martin Buber in het begin van de 20e eeuw aan de vergetelheid ontrukt en vonden wereldwijd een grote aftrek. Centraal in de vertellingen staat de Pool Israël ben Eliëzer, ook aangeduid als Ba'al Sjem Tov (‘de man van de goede naam’) die zich vanaf 1739 ontpopte als leider van de Oosteuropese chassidische beweging, een beweging van vrome joden die boven de praktische uitvoering van de voorschriften in de thora en de talmoed een leer stelden van hoop, optimisme en vreugde.
Uit bewaard gebleven correspondentie is op te maken hoe sterk Werkman door deze parabelachtige vertellingen werd gegrepen en Henkels voorstel om er een reeks grote prenten naar te maken gretig omarmde. Het werd een monster-project dat hem uiteindelijk vanaf april 1941 tot en met december 1943 heeft geabsorbeerd: van de eerste schetsen, het maken van een volledig uitgewerkte proefdruk, het drukken van de prenten in een oplage, de productie van de twee bijbehorende tekstboekjes tot en met de mappen waarin het geheel werd opgeborgen. Compleetheid was niet het streven: van de 21 legenden zijn er veertien uitgekozen, waarvan bij acht verhalen één prent en bij zes twee prenten werden gemaakt.
Vooral de productie van de prenten in een oplage van telkens minimaal twintig exemplaren was een moeizaam proces. Grootste complicatie vormde het gebruik van de sjabloontechniek: te drukken figuren werden met een mesje uit een vel pakpapier gesneden, dat vel werd vervolgens op het blad gelegd en met een inktrol werd de door het wegsnijden ontstane vorm op het papier gebracht. Omdat de randen van de sjablonen daarbij ook met inkt bestreken werden en op een volgend vel papier al gauw voor een smetrandje zorgden, moesten voor eenzelfde figuur telkens weer nieuwe sjablonen worden gesneden, die natuurlijk nooit helemaal aan elkaar gelijk waren. Ook traden er onvermijde-
Suite II, prent 2: ‘Zij waren oeroude mannen, gebogen maar toch zo lang dat hun hoofd de balken scheen aan te raken. IJsgrauw golvend haar en baard.’ (Foto kb)
| |
| |
lijk kleurverschillen op, zeker als er op de rol twee kleuren zaten die vloeiend in elkaar overliepen, de zogenoemde ‘irisdruk’. Dit maakt dat eigenlijk elke prent uniek is. Daarnaast paste Werkman nog andere technieken toe, zoals het rechtstreeks met inktrollen over het papier gaan, het nat-op-nat aanbrengen van meerdere kleuren inkt over elkaar, het trekken van lijnen met de rand van een inktrol en het direct op papier stempelen met drukvormen.
Eschauzier is een fanatiek verzamelaar van tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verborgene vervaardigd drukwerk. Het was voor hem dan ook een bijzonder moment toen hij het enige exemplaar dat nog in particulier bezit was door bemiddeling van de bekende Utrechtse antiquaar André Swertz kon verwerven. Het was eigendom van Ate Zuithoff, de laatste nog levende ‘schipper’ van de Blauwe Schuit. Vervolgens deed hij iets waar een verzamelaar maar zelden toe overgaat: in de overtuiging dat zo'n kunstwerk te mooi en te belangrijk is om een verborgen bestaan in een privé-verzameling te leiden, schonk hij het aan de kb. Bovendien stelde hij de uitgever Egbert Forsten in de gelegenheid er een schitterende facsimile van te maken. Afbeeldingen van alle prenten zijn te zien op de website van de kb (www.kb.nl)
Kees Thomassen
| |
Uitgevers en de tweede wereldoorlog
Op 12 en 13 juni 2003 zal in Amsterdam in het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie een tweedaags congres plaatsvinden over literaire uitgeverijen in de jaren veertig van de vorige eeuw. Het congres wordt georganiseerd door de Universiteit Antwerpen (ua), de Universiteit van Amsterdam (UvA), de Rijksuniversiteit Groningen (rug) en het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod).
De laatste jaren is de aandacht voor de uitgeverij tijdens de Tweede Wereldoorlog toegenomen, waarbij vooral de ‘foute’ Nederlandse uitgeverijen naar voren kwamen. In Vlaanderen zijn uitgevers op een andere manier de oorlog doorgekomen dan in Nederland. België kende immers niet zoals Nederland een civiel bestuur, maar een ‘Militärverwaltung’. Daar hield de bezetter toezicht op de bestaande overheid. Censuur vond bovendien pas plaats na publicatie van een boek en het boekbedrijf ging in zekere zin door zoals altijd, terwijl in Nederland met behulp van lectoren en papiertoewijzingsregels het boekenvak onderworpen was aan preventieve censuur. Dit congres is bedoeld om de uitgeverijen in Vlaanderen en Nederland in de oorlogsjaren met elkaar te vergelijken, onder meer om antwoord te krijgen op de vraag welke consequenties dit verschil in functioneren heeft gehad. De sprekers belichten verschillende typen uitgeverijen: van ‘goed’ naar ‘fout’. Daarbij is het mede van belang vast te stellen hoe de uitgeverijen na de oorlog de draad weer oppakten. Werden ze een ‘gewone’ uitgeverij, zoals De Bezige Bij, moesten ze ‘gezuiverd’ worden zoals De Arbeiderspers of verdwenen ze van het toneel? Een selectie van de bijdragen zal in boekvorm worden gepubliceerd. Bij het congres wordt een bescheiden tentoonstelling in het niod ingericht. De organisatie is in handen van Ernst Bruinsma (ua; ecbruinsma@hetnet.nl), Lisa Kuitert (UvA; Lisa.Kuitert@hum.uva.nl), Hans Renders (rug; J.W.Renders@let.rug.nl) en David Barnouw & René Kruis (niod; r.kruis@oorlogsdoc.knaw.nl).
| |
Nieuw affichemuseum in hoorn
Begin mei zal in Hoorn het nieuwe Affichemuseum worden geopend in de klassieke Waterschapspanden aan de Grote Oost 2-4, nabij het Westfries Museum, het Museum van de Twintigste Eeuw en het kunstcentrum De Boterhal. Nederland heeft daarmee dan, net als Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Polen, Italië en Japan, een uitsluitend aan affiches gewijd museum en kenniscentrum. Het beheer ervan is in handen van de onafhankelijke Stichting Affichemuseum Nederland (san), in 1997 opgericht op initiatief van Piet van Sabben. De gemeente Hoorn ondersteunt het museum met de beschikbaarstelling van het gebouw.
Het museum zal zijn culturele en educatieve doelstellingen realiseren met de organisatie van exposities (bijvoorbeeld over ontwerpers, the-
| |
| |
F.G. Schlette, Fongers, ca. 1910. (Foto: Gerrit van Vliet i.o.v. Affichemuseum Nederland)
Jan Th. Toorop, VVV Katwijk aan Zee, 1900. (Foto: Gerrit van Vliet i.o.v. Affichemuseum Nederland)
ma's, stijlen, perioden en collecties), het bevorderen van onderzoek, het houden van lezingen, het uitgeven van publicaties én de openstelling van een kenniscentrum waarvan onder meer een rijke bibliotheek deel uitmaakt. Uit de eigen affichecollectie - die in opbouw is - zullen bovendien reizende exposities worden samengesteld voor onderwijsinstellingen en andere belangstellende organisaties en bedrijven.
Het Affichemuseum heeft afspraken over samenwerking gemaakt met tal van belangrijke collectiebeheerders in Nederland, zoals het Stedelijk Museum te Amsterdam, het Theaterinstituut Nederland, het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, het Filmmuseum, het Spoorwegmuseum, het Amsterdams en Rotterdams Gemeentearchief, het Velorama en het Steendrukmuseum. Ook zijn er internationale contacten opgebouwd, onder andere met het Museum für Gestaltung, Plakkatsammlung Zürich (de grootste collectie van West-Europa), en contacten met vele particuliere verzamelaars in binnen- en buitenland.
| |
| |
Voorzitter van het san-bestuur is Jacques G. de Jong, affichespecialist en voorheen werkzaam als communicatieadviseur. Een College van Advies, dat het bestuur terzijde staat, is gevormd door Anthon Beeke en Ben Bos, beiden ontwerper, prof. Thijs Chanowski, nieuwe-mediaspecialist, prof. dr. Wim Crouwel, ontwerper en voorheen o.a. directeur van Museum Boijmans van Beuningen, Huib Ebbinge, artdirector en affichecollectioneur, en Ada Stroeve, voorheen conservator van het Stedelijk Museum Amsterdam.
| |
Boekbanden in Groningen en Ostfriesland
Een van de grootste ijveraars voor de studie van de Nederlandse boekband is Jos Hermans, al lang verbonden aan de Groningse universiteit en een heel aantal jaren als hoogleraar handschriftenkunde en boekwetenschap. Hij zag eerder dan anderen de waarde van door de binder versneden en hergebruikte resten van manuscript en druk. Hij legde wat betreft de boekband de nadruk op hetgeen zijn studie kan toevoegen aan die van handschrift en druk en de cultuur in het algemeen, en benadrukte de waarde die de band kan hebben voor de kennis over verzamelaars uit het verleden. Hij heeft zich geworpen op het boek in Groningen en omliggende gebieden. Al in 1980 gaf hij blijk van zijn brede én diepgaande kennis in diverse bijdragen in de catalogus van de tentoonstelling Het Middeleeuwse boek in Groningen; verkenningen rond fragmenten van handschrift en druk (Groningen 1980) en diepte een en ander uit in zijn dissertatie Boeken in Groningen voor 1600; studies rond de Librije van de Sint Maarten (Groningen 1987). Het ging toen feitelijk om een deelpublicatie - het complete manuscript moest later verschijnen. Zoals vaker met dit soort megaprojecten, bleven tekstdelen te lang in de pen van de auteur hangen. De vakwereld wacht nog steeds op dit werk dat op vele vragen betreffende de boekband in Groningen en Ostfriesland een antwoord zal geven en dat allerlei principiële vragen betreffende de studie van de band aan de orde zal stellen. Des te plezieriger is het dat de hierboven genoemde tentoonstellingscatalogus verschenen is, als voorproefje van wat nog moet komen. Het gaat niet om een herwerkte versie van Hermans' promotie, noch een uittreksel daarvan, want het materiaal wordt gegeven in het licht van de veranderde en bijgestelde inzichten die vijftien jaar verdere studie hebben opgeleverd. Losse banden worden in ateliers gegroepeerd en relaties tot verzamelaars worden gelegd.
Tot de vele activiteiten van Hermans behoort het voorzitterschap, sedert de oprichting in 1984, van het Belgisch-Nederlands Boekbandengenootschap, dat tweemaal per jaar bijeenkomt en diverse publicaties met betrekking tot de terminologie en het beschrijven van de band het licht heeft doen zien. Al snel na de oprichting, in 1996, van haar Duitse evenknie, de ‘Arbeitskreis für die Erfassung und Erschliessung historischer Bucheinbände’, bezocht Hermans haar jaarlijkse bijeenkomsten. Daarom lag het in de rede dat het ooit van een gemeenschappelijke bijeenkomst zou komen. Deze zeer succes volle gezamenlijke bijeenkomst vond eind september 2002 in Emden plaats, een kruispunt van de Nederlandse en Duitse boekcultuur. Samen met medewerkers van de Johannes a Lasco Bibliothek, die de symposiumgangers een gul onderdak bood, had Hermans de tentoonstelling georganiseerd.
Het is niet nodig hier in te gaan op de goede weerslag van de tentoonstelling, die de catalogus biedt, of het voorbeeld dat zij biedt van een goede bandbeschrijving volgens een systematische terminologie. Noch is het nodig in te gaan op de problematiek die de catalogus kort aan de orde stelt. De geïnteresseerde wordt aanbevolen er zelf kennis van te nemen: deze aantrekkelijke publicatie is uiteindelijk van betrekkelijk geringe omvang. Het moge hier volstaan te zeggen dat de boekband in de periode tot 1600, waarbinnen ook de uitermate boeiende periode van de Reformatie valt waarin Emden een heel eigen plaats had, gevarieerd en interessant is, terwijl het toch alleen om blind gestempelde kalfsleren banden gaat.
Jos M.M. Hermans, Bucheinbände des 15. und 16. Jahrhunderts in Groningen und Ostfriesland; Aspekte spätmittelalterlicher und frühmoderner Buchkultur. Emden 2002 (= Veröffentlichungen der Johannes a Lasco Bibliothek bd 6, 28 p., isbn 39 32735 71 4.
Jan Storm van Leeuwen
| |
| |
| |
Zeldzame Cheops aangekocht
Met steun van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde en van vier verschillende cultureel-maatschappelijke fondsen heeft de UB Leiden een uiterst zeldzaam exemplaar van de eerste uitgave van het dichtwerk Cheops van J.H. Leopold aangekocht. Het wordt gerekend tot de belangrijkste werken uit de Nederlandse literatuur. Aanvankelijk verscheen Cheops in de dertigste jaargang van de Nieuwe Gids (1915). Een jaar later kwam er een fraai verzorgde, in een oplage van vijftig exemplaren gedrukte, bibliofiele uitgave uit bij De Zilverdistel. In 1915 had Leopold nog een privé-uitgave van het gedicht in Rotterdam bij de firma Wijt in een oplage van slechts dertien exemplaren laten drukken, die hij schonk aan vrienden en familieleden. Hoeveel er hiervan bewaard zijn gebleven is niet bekend. In elk geval was er tot nu toe geen exemplaar in een openbare collectie.
| |
Reizen & reizigers in de rai
Van donderdag 20 tot en met zaterdag 22 maart wordt in het Amsterdamse rai-Congrescentrum de 24e European International Book & Print Fair gehouden, met meer dan veertig deelnemende antiquaren uit binnen- en buitenland. De beurs wordt georganiseerd door de Nederlandse Vereniging van Antiquaren, die in een nieuw logo de stad Amsterdam afficheert als ‘the Northern Continental Bookcentre’. Op de eerste etage van de beurszaal zal een expositie worden ingericht rond het thema: Reizen & reizigers. Van droomreis tot wereldreis. De voorheen gebruikelijke beurscatalogus zal dit jaar niet als gedrukt boek verschijnen, maar als webcatalogus op de site van de NVvA (www.nvva.nl) worden geplaatst. Wél verschijnt een speciaal beursmagazine bij de tentoonstelling met artikelen over de voc en andere bijdragen over reizen en reisboeken
|
|