De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
De geschiedenis van een Kraaienboek
| |
[pagina 43]
| |
Natuurlijk terroriseert hij ook daar huis en omgeving, zodat vader en moeder in familieberaad besluiten dat Gerrit geen dag langer mag blijven. Maar de delinquent krijgt hulp van een ziek gezinslid: Plotseling, boven uit een raam
Riep er iemand Gerrits naam
Dat was een die dag aan dag
In de zon te braden lag
En als haar de zon niet deerde
Met de vogel converseerde
't Was haar eenige verzet
In dat nare pleurisbed.
Omslag van De Geschiedenis van een Kraai van Mea Mees-Verwey (1923).
Als Gerrit echter even later het halve huis onder water zet, is zijn vonnis geveld. Eerst krijgt hij nog asiel in een naburige villa. Als hij het daar ook te bont maakt, geeft men opdracht om hem te verzuipen. Maar Gerrit trotseert alles en iedereen en vliegt aan het eind met zijn hervonden kraaienfamilie triomfantelijk naar het land van de zon.
Over het boek zelf en de totstandkoming ervan is bij mijn weten nog nooit iets gepubliceerd. Het volgende bericht berust grotendeels op de uitvoerige briefwisseling in mijn bezit tussen Mea Verwey en de boekverzamelaar Mr. Hugo Willem Bosscha (1904-1979) uit Velp.Ga naar eind2. Over deze laatste schreef ik eerder in De Boekenwereld, jrg. 7, nr. 4 van april 1991. Voldoende zij hier te memoreren dat Bosscha een uiterst verfijnd bibliofiel en een pietje-precies was, die bij elke aanwinst het naadje van de kous wilde weten. Drukker, illustrator, exlibris, bandversiering - alles moest nauwkeurig worden uitgezocht, voordat een boek definitief plaats kreeg in zijn kast. Men begrijpt dat zijn verzameling beperkt van omvang bleef. Mea Verwey intussen was maar al te graag bereid om Bosscha alle gewenste informatie te verschaffen. Zij leefde tamelijk vereenzaamd in haar huis te Santpoort, half invalide door artrose. Als lievelingsdochter van Albert Verwey was zij opgegroeid in een artistiek milieu. Het ouderlijk huis te Noordwijk aan Zee, Villa Nova, vormde een trefpunt voor kunstenaars en schrijvers. Zij kon goed leren en volgde met succes het gymnasium. Maar in 1910 kreeg zij pleuritis met longontsteking en moest maandenlang het bed houden. Vanuit die situatie is De Geschiedenis van een Kraai geschreven en getekend: | |
[pagina 44]
| |
Ik schreef dit verhaal om mijzelf te troosten tijdens mijn ziekte, toen mijn ouders de kraai niet houden wilden. Mijn moeder zei toen: ‘Maak er maar een verhaal van’ en dat heb ik voor haar verjaardag gedaan. Dat was in 1911. Na mijn trouwen in 1918 kreeg mijn man, C.A. Mees, het in handen en wilde het uitgeven. L.S., die alles op steen bracht, was Leon Senf [1860-1940], de artistieke leider van de porceleinfabriek in Delft, ‘De porceleyne Fles’.Ga naar eind3. Hij was een knap schilder, vooral in zijn vak, en woonde in Noordwijk. [...] Het is alles naar waarheid verhaald en getekend. Van uit dat raam aan de Zuidkant van Villa Nova (blz. 21) had ik het gezicht op Villa Liesbet, het huis, dat mijn grootvader [Johannes van Vloten. P.B.] door Berlage had laten bouwen, in 1896/97. De portretten zijn, behalve het mijne, meer caricaturen. En de blz. 30 is door mijn vader gefantaseerd en geschreven, want mijn verhaal eindigde met de overdracht van de kraai aan mevrouw Dobbelman (blz. 27) en dat vonden ze geen slot. Bovendien was mijn vader toen erg onder de indruk van de ornithologische onderzoekingen van mijn broer, en ik denk, dat Senf blij was met de gelegenheid, die laatste mooie bladzijde te maken. Ik zelf kon me er niet mee bemoeien, want ik wachtte van dag op dag mijn derde kind. Het is natuurlijk ook onzin, dat een koetsier zou proberen een kraai in zee te doen verdrinken, maar het is waar, dat die laatste bladzijden een groter levendigheid hebben dan de voorafgaande. [...] Het boek heeft als kinderboek weinig opgang gemaakt, omdat de getekende tekst voor kinderen te moeilijk geoordeeld werd (door de boekhandel); maar ik kreeg wel complimenten van de vaders. Het was dan ook echt meer om voor te lezen. (brief van 7 april 1970). In een volgende brief van 11 april 1970 ging Mea in op nadere vragen van Bosscha over zoals zij het noemde ‘De kraai’: Ja, die mevrouw Dobbelmann was de eigenares van Villa Stirum. Ze was weduwe van de zeep- of tabak- of allebei?-fabrikant, en heette van zichzelf Von Wiese. [...] Het portret van Aal [de ‘keuken-kamermeid’ in het boek. P.B.] is ook caricatuur, of fantasie. Senf heeft ‘De kraai’ op steen getekend bij de firma Binger in Haarlem. Dat was een neef van de Binger bij wie de oprichters van ‘De nieuwe Gids’ hun tijdschrift eerst hadden willen onderbrengen. [...] Die kuur van mij heeft anderhalf jaar geduurd, dus de hele zomer ging er ook mee heen. Ik heb op mijn bed de schriftelijke eindexamenopgaven gemaakt, maar de mondelinge kon ik niet doen, en ik ben pas in maart 1912 weer naar het gymn. teruggegaan. Blijkbaar was Bosscha nog niet helemaal uitgevraagd, want in Mea's brief van 27 oktober 1970 volgden verdere details van topografische aard: ‘De kerktoren op blz. 10 van mijn Kraai is die van Noordwijk Zee, te zien van uit de achterkant van Villa Nova; die op blz. 13 is de Noordwijk-Binnense: ons huis lag tussen beide dorpskernen.’ Nog op 27 februari 1972 kwam Mea op de zaak terug, nu naar aanleiding van de veilingcatalogus-P.N. van Eyck bij Beijers in Utrecht: ‘Mijn “Kraai” stond er o.a. in vermeld, met een hoge prijs, en achter L.S. “Leo Schelfhout?”. Ik heb ze maar in de waan gelaten.’
Ter aanvulling nog dit: Mea Verwey was op 28 augustus 1918 getrouwd met haar studievriend Constantinus Alting Mees, die in 1919 een eigen uitgeverij C.A. Mees begon. Het duo publiceerde vooral literair werk in voorname uitvoering, deels in samenwerking met uitgeverij De Sikkel van hun Vlaamse vriend Eugène De Bock. Zo gebeurde ook met De Geschiedenis | |
[pagina 45]
| |
van een Kraai. Op den duur gingen de zaken steeds minder en in 1934 nam Mea Verwey de leiding van de uitgeverij in eigen handen. Na haar scheiding in 1936 van C.A. Mees hertrouwde zij elf jaar later met de schilder-graficus Dirk Nijland, die zij overleefde. Als De Geschiedenis van een Kraai, literair gesproken, ergens bij aansluit, dan misschien bij de eveneens gelithografeerde prentenboeken van Theo van Hoytema: Hoe de Vogels aan een Koning kwamen (1892); Uilengeluk (1895); Twee Hanen; en Vogelvreugd (1901). Maar met het gegeven dat deze artistieke prentenboeken ook allemaal over dieren gaan, houdt de overeenkomst gelijk op. Hoytema's zogenaamde kinderboeken hebben in hun nadrukkelijke symboliek iets quasi-verhevens, en dat maakt ze bijzonder attractief voor bepaalde volwassen liefhebbers. Mea's op de realiteit geënte kraaienboek daarentegen blijft, ondanks de fraaie uitwendige vorm, veel dichter bij de begane grond zonder triviaal te worden. Als hier toch ook enige symboliek in steekt, dan is het de koppige vrijheidsdrang van Gerrit de Kraai en Mea Verwey zelf. |
|