De Boekenwereld. Jaargang 19
(2002-2003)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
De vroege weerklank van Piet de Smeerpoets Smeerpoetsverhalen in Nederland: 1848-1859Ga naar eind1.
| |
Piet de Smeerpoets als merkartikelVoordat ik inga op de bemoeienissen van de uitgevers om aan te haken bij het succes van de Nederlandse vertaling van Der Struwwelpeter, wil ik eerst wijzen op een advertentie van de Amsterdamse boekhandel / importzaak Seijffardt die met betrekking tot mijn onderwerp veelzeggend is. J.L.W. Seijffardt had op 1 september 1849 op het Damrak in Amsterdam zijn ‘Deutsch-Holländische Boekhandel’ geopend nadat hij - zoals gebruikelijk - was opgeleid in andere boekhandels, in zijn geval deels ook in Duitsland. Het was toentertijd niet ongebruikelijk dat zonen van bekende boekhandelsfirma's hun kennis van het vak gedeeltelijk in het buitenland opdeden en Seijffardt (hoewel zijn naam een Duitse afkomst doet vermoeden, was hij afkomstig uit Elburg) was met dat doel vier jaar werkzaam geweest bij respectievelijk Seidhard in Speyer en Renovanz in Rudolstadt. Hij moet daardoor goed geïnformeerd zijn geweest over wat er aan interessants en goed verkoopbaars op de Duitse (kinder)boekenmarkt aanwezig was toen hij met zijn specialisme in Amsterdam begon. Een jaar later, in november 1850, adverteerde hij in het Nieuwsblad voor den Boekhandel met zijn eerste ‘Catalogus van Prentenboeken en Kinderwerkjes’, waarin hij reclame maakte voor meer dan honderd Duitse kinderboeken die hij in voorraad had. Voor mijn doel is met name het lijstje prentenboeken | |
[pagina 27]
| |
Afb. 1. Het prentenboekgedeelte van de advertentie van Seijffardt in het Nieuwsblad voor den Boekhandel, 14 november 1850.
in die advertentie informatief, omdat Seijffardt aan het eind daarvan de wervende tekst opneemt: ‘De 6 laatste werkjes zijn in den smaak van het beroemde Struwelpeterbuch, en op dezelfde wijze uitgevoerd’ (afb. 1). Bij de aldus aangeprezen boeken gaat het om Der Hemdenmatz, Lachende Kinder, Lustige Fibel, Der Tolpelpeter, Der Tolpatsch en Hans Taps, waarvan wordt gezegd dat ze allemaal ‘mit drölligen Bildern’ geïllustreerd zijn.Ga naar eind4. Doordat Seijffardt de verwijzing gebruikt om deze prentenboeken bij het Nederlandse (boekverkopers)publiek aan te prijzen, mogen we aannemen dat de Struwwelpeter ook in het Nederland van 1850 al zoveel weerklank had gevonden dat een simpele verwijzing ernaar genoeg reclame was voor soortgelijke kinderboeken - dat hij al min of meer tot een merkartikel was geworden. Overigens vinden we hier meteen al een als smeerpoetsverhaal aangeduid prentenboek dat niet in de bibliografie van Rühle voorkomt: Lustige Fibel. Het gaat daarbij om een prentenboek van Adolf Glassbrenner, geïllustreerd met handgekleurde houtsneden van Theodor Hosemann, dat in 1850 verscheen bij het Hamburger Verlag-Comptoir (en later herdrukt werd door de Struwwelpeter-uitgever Rütten und Loening in Frankfurt a. M). Of het ook echt om een smeerpoetsverhaal gaat, kon ik bij gebrek aan een exemplaar niet controleren.Ga naar eind5. | |
Ter vertaling aangekondigdMaar al voordat deze advertentie van de Amsterdamse boekhandelaar verscheen, vond ik verschillende aanwijzingen voor de weerklank die de Struwwelpeter aan de uitgeverszijde van het vak ondervond. Voor een goed begrip van het volgende is het zinnig eerst iets te zeggen over de toenmalige praktijk van het recht op vertaling van een buitenlands boek. Omdat er nog praktisch geen internationale verdragen ter bescherming van het auteursrecht bestonden, was het vertaalrecht geregeld binnen de eigen vakorganisatie, de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels. In de jaren '40 van de negentiende eeuw was die praktijk nog grotendeels gebaseerd op de regelgeving uit 1813 (de Napoleontische tijd), respectievelijk 1817. Volgens die regeling kwam het recht op vertaling toe aan de uitgever die als eerste zijn voornemen om een bepaald boek te vertalen kenbaar maakte aan de plaatselijke autoriteiten en daarbij tegelijkertijd een exemplaar van het te vertalen boek kon tonen. Die aanmelding werd landelijk bekend gemaakt door publicatie van de vertoning in Het | |
[pagina 28]
| |
Afb. 2. Voorplat en titelpagina van de eerste druk uit 1852.
Handelsblad. Wie als eerste een claim had ingediend, verwierf het recht op vertaling en wel voor de termijn van een half jaar. Was de vertaling na dat half jaar nog niet verschenen, dan kon men de termijn met nog eens een half jaar verlengen door het vertonen van zes al afgedrukte vellen van de betreffende vertaling. Liet men dit na, dan had automatisch een andere boekhandelaar/uitgever (de scheiding tussen die twee had toen nog niet plaatsgevonden) de kans om de vertaling te claimen. In de loop van de jaren '50 veranderde deze regeling in die zin dat niet langer de plaatselijke autoriteiten maar een speciale commissie van de Vereeniging in Amsterdam verantwoordelijk werd voor het toewijzen van het vertaalrecht. Het overleggen (en spoedig zelfs het inleveren) van een exemplaar van het origineel bleef een vereiste, evenals de publicatie van de toewijzingen in Het Handelsblad. Intussen was het de gewoonte geworden om de ter vertaling aangekondigde titels ook af te drukken in het sinds 1834 verschijnende vakblad Nieuwsblad voor den Boekhandel. Door de wekelijkse rubriek ‘Ter vertaling aangekondigd’ in die periodieken te volgen, is een goed beeld te krijgen van de bemoeienissen aan uitgeverszijde om de vertaalrechten van smeerpoetsverhalen te verkrijgen en het aantal van deze claims is een duidelijke indicatie van de weerklank die de Struwwelpeter in het onderzochte tijdvak bij ons heeft gevonden. Daarbij moet overigens worden opgemerkt dat niet alle ter vertaling aangekondigde titels ook daadwerkelijk in vertaling verschenen zijn: soms heeft de betreffende uitgever om welke reden dan ook van een vertaling afgezien. Of hij heeft het recht op vertaling alleen maar geclaimd om te verhinderen dat een andere uitgever zo'n titel in vertaling zou uitgeven, waardoor bijvoorbeeld een goed lopende titel uit zijn eigen fonds voor ten minste een half jaar beschermd was tegen de concurrentie van een soortgelijk boek.Ga naar eind6. Het moge duidelijk zijn dat het bij dit systeem voor de uitgever van het grootste belang was om zo snel mogelijk aanspraak te maken op de vertaling van een titel die commercieel interessant leek. Men ziet dan ook dat bij de meest profijt belovende titels verschillende uitgevers kort na elkaar of soms zelfs op dezelfde dag hun aanspraken lieten vastleggen. Het valt hierbij trouwens op hoe goed de contacten met buitenlandse uitgevers in die tijd (al) waren: in no time blijken de Nederlandse uitgevers de beschikking te hebben over exemplaren van het origineel - dat immers vertoond moest worden. Een voor de onderzoeker prettige bijkomstigheid van de toenmalige praktijk is, dat je bijna exact weet wanneer | |
[pagina 29]
| |
een buitenlandse uitgave verschenen is. Hoe rijk de rubriek ‘Ter vertaling aangekondigd’ als bron voor (kinder)boekhistorisch onderzoek is, moge blijken uit het aantal smeerpoetsverhalen dat in genoemde rubriek aangetroffen is. De Schiedamse uitgever Roelants, die in het najaar van 1848 de eerste Nederlandse vertaling van Hoffmanns prentenboek had uitgegeven als Een Aardig Prentenboek met leerzame Vertellingen. Naar het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk ‘Der Struwwelpeter’, voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux, blijkt in het begin de meest actieve aanmelder van vertalingen. Al in juli 1849 vertoont hij de autoriteiten in Schiedam het prentenboek Ronzeval der Eskamoteur oder des Struwwelpeter zweiten Theil, een titel die dan net is verschenen bij Bläsing in Erlangen. Bij Rühle wordt dit boek opgevoerd als de tweede politieke struwwelpetriade die ooit verschenen is, maar omdat het hier al in juli wordt vertoond, is het waarschijnlijker dat het vóór Der politische Struwwelpeter van Henry Ritter, die Rühle als eerste noemt, is verschenen. Een maand later claimt Roelants de vertaling van Neues Struwwelpeterbuch in 24 Bildern und Geschichten, in 1849 verschenen bij Bagel in Wesel. Hoewel Roelants deze titel in april 1850 nog eens claimt (hij was blijkbaar nog niet klaar en verlengde op deze manier de termijn met een half jaar), is het niet duidelijk of de vertaling ook bij Roelants is verschenen. Er is rond deze tijd wel een Nederlandse uitgave van het boekje onder de titel Het ellendige Gevolg van Ondeugd, Onbezonnenheid en slechte Gewoontes (...) verschenen - in meerdere deeltjes zelfs - maar die verscheen zonder vermelding van een uitgever. Het is aannemelijk dat Roelants de uitgever was, maar dat hij de anonimiteit zocht omdat in de zomer van dat jaar de Literarische Anstalt in Frankfurt een aanklacht had ingediend tegen Scholz in Mainz wegens het onrechtmatig nadrukken van de Struwwelpeter voor onder andere de Nederlandse markt, een zaak waarbij Roelants betrokken was. In augustus en september 1850 kondigt Roelants een hele reeks vertalingen van smeerpoetsverhalen aan: Der Hemdenmatz. Drollige Geschichten und Bilder (waarvan in 1850 een tweede druk was verschenen bij Schmaltz in Leipzig), Spiegel-Bilder für das zarte Kindesalter en Neue Spiegel-Bilder für das zarte Kindesalter (beide al in 1846 respectievelijk 1847 verschenen bij Hoffmann in Weimar), Julius Bähr, Die unartigen Kinder (in 1848 door Stuhr in Berlijn uitgegeven) en Die Lutschfriede und die Schmutzliese (niet in Rühle, die wel een titel Der Lutschfriede heeft waarin ook een vers over ‘Die Schmutzliese’ voorkomt, en die hij ‘op z'n laatst in 1860’ dateert, maar deze uitgave van ongeveer tien jaar eerder en met allebei de protagonisten in de titel kent hij klaarblijkelijk niet). Maar of ze ook daadwerkelijk allemaal door Roelants in het Nederlands uitgegeven zijn, is niet altijd duidelijk. Bährs Unartigen Kinder is in ieder geval pas later en bij een andere uitgever verschenen. Men kan zich indenken dat Roelants na de ervaringen met het Mainzer nadrukproces er nog eens diep over heeft nagedacht of hij na deze aanvaring met de Duitse wetten tegen het nadrukken nog wel meer Duitse prentenboeken op de markt zou brengen. Het in september 1851 ter vertaling aangekondigde Struwwelpeter's Reu' und Bekehrung (Stuttgart 1851) heeft hij in 1852 in ieder geval wel uitgegeven, veiligheidshalve met prenten die door de oorspronkelijke uitgever, Thienemann, voor hem waren gedrukt (afb. 2). De jaren 1850 en 1851 blijken sowieso jaren waarin naast Roelants ook allerlei andere uitgevers hun aanspraken op vertalingen van (meestal Duitse) struwwelpetriaden lieten vastleggen. G.B. van Goor in Gouda kondigde in september 1850 de vertaling aan van Der Tolpatsch, oder Kinder, nehmt ein Beispiel dran!, een uitgave van C.W.B. Naumburg uit Leipzig - nog voordat deze titel in de advertentie van Seijffardt verscheen. Het boek zou echter pas in 1858 en bij een andere uitgever, Sijthoff in Leiden, verschijnen als Leven en Bedrijf van Daniël Dom, genaamd Domme Daan. | |
[pagina 30]
| |
Dannenfelser & Doorman in Utrecht claimde Der kleine Stapelmatz; P.J. Trap kondigde een vertaling van Hosemanns Lustige Fibel aan; en Binger & Zonen in Amsterdam plande de Nederlandse uitgave van Hans Taps, oder Kinder, wie man's treibt so geht's. Om andere titels werd zelfs door meerdere uitgevers gestreden: Adolf Baedeker in Rotterdam (inderdaad de broer van...!) vertoonde op 4 november 1850 Der Tolpel-Peter, Geschichten in Bildern zur belehrenden Unterhaltung für die Jugend dat net in Frankfurt was verschenen. Veertien dagen later werd deze titel ook door P.J. Trap in Leiden aangekondigd - dit keer met vermelding van de auteur, R. Schrotzenberger. Het meest begerenswaard echter blijkt Adolf Glassbrenners Lachende Kinder te zijn geweest. Het verscheen najaar 1850 in Hamburg en werd hier al op 28 oktober van dat jaar door G.W. van Boekeren in Groningen ter vertaling aangekondigd. Drie dagen later werd het in Utrecht vertoond door Dannenfelser & Doorman en op 16 november ook nog eens door P.J. Trap in Leiden. Vreemd genoeg gaf geen van deze drie de vertaling ook daadwerkelijk uit, waardoor een half jaar later, op 15 maart 1851, de Haarlemse uitgever Kruseman de Engelse versie van het boek aanmeldde: Madame de Chatelain, A laughter book for little folk. Maar ook Kruseman zette de uitgave niet door en zo duikt de titel op 21 oktober 1851 nogmaals op in de rubriek ‘Ter vertaling aangekondigd’. Op deze dag wordt Lachende Kinder mit Bildern. Hamburg 1851 (het gaat nu om de tweede druk) zelfs door twee uitgevers geclaimd, Van Goor uit Gouda en Van Druten & Bleeker uit Sneek. Deze laatste kreeg het recht op de vertaling toegewezen en leverde het als De Ondeugende Kinderen in november 1852 uit aan de boekhandel.Ga naar eind7. Een pikant detail bij deze uitgave is, dat de vertaling gemaakt was door J.J.A. Goeverneur, de man die, toen Roelants hem daar enkele jaren eerder om gevraagd had, nog geweigerd had om de Struwwelpeter te vertalen, omdat hij ‘...zijn goeden naam er niet aan kon wagen’.Ga naar eind8. Blijkbaar hadden boeken met smeerpoetsverhalen in korte tijd niet alleen weerklank gevonden, maar waren ze ook salonfähig geworden! Ook nog in 1851, op 7 oktober, werd de vertaling van het dan net verschenen tweede prentenboek van Heinrich Hoffmann, König Nussknacker. Vom Verfasser des Struwwelpeter geclaimd door Otto Petri in Rotterdam. De belangstelling van uitgevers voor dit boek hield aan tot ver in de hier besproken periode: H. Koster in Delft kondigde op 30 juni 1856 een vertaling aan, Van Druten & Bleeker in maart 1857. Het schijnt dat deze laatste serieus aan een uitgave van het boek gewerkt heeft, want hij vertoonde het nogmaals in september van dat jaar; om meer tijd voor de productie te hebben...? Tot op de dag van vandaag is echter noch van dit noch van een van de andere prentenboeken van Hoffmann een Nederlandse uitgave verschenen.Ga naar eind9. Informatief blijkt weer een aanmelding van Van Boekeren in Groningen: in december 1854 vertoonde hij de dieren-smeerpoets Die sprechenden Thiere, vom Verfasser der lachenden Kinder van Hoffmann & Co te Berlijn. Terwijl Rühle de eerste druk van dit boek alleen vermeldt als door de Verlags-Anstalt und Druck ag in Hamburg uitgegeven, en pas de ‘tweede, onveranderde druk’ beschrijft als verschenen bij Hoffmann in Berlijn [1858], blijkt uit deze vindplaats in het Nieuwsblad dat er ook al in 1854 een door Hofmann & Co in Berlijn uitgegeven editie moet zijn geweest. Van Boekeren heeft het boek blijkbaar niet uitgegeven, want halverwege 1859 vinden we allebei de dieren-smeerpoetsen met de illustraties van Carl Reinhardt, Sprechende Thiere en Neue Sprechende Thiere. Eine komische Kinderschrift, nogmaals ter vertaling aangekondigd, nu door de Gebr. Binger in Amsterdam. De laatste binnen ons tijdvak gevonden struwwelpetriade, die in het voorjaar van 1859 ter vertaling werd aangekondigd, was: Der kleine Gerngross, oder die Geschichte von Hans etc. Vom Verfasser des ‘Tolpatsch’. Mit 23 Holzschnitten. Leipzig 1853. Ook deze struwwelpetriade van Gustav Theodor Drobisch komt niet bij Rühle voor. Ze verscheen, met de oorspronke- | |
[pagina 31]
| |
lijke illustraties van G. Krüger, in de herfst van 1859 bij Tjaden in Deventer als Klaas Graaggroot, of het vertelseltje van Klaas, die zijn gewone kleinheid verfoeide, En toen tot in het oneindige groeide. | |
Overige uitgaven tussen 1848 en 1859Behalve de vermelding van smeerpoetsverhalen in boekhandelsadvertenties of in de rubriek ‘Ter vertaling aangekondigd’ van Het Handelsblad en het Nieuwsblad voor den Boekhandel, zijn nog andere uitgaven bekend die de vroege weerklank van het genre bij ons onderbouwen. Ik wil er hier kort een paar noemen. De eerste in Nederland verschenen struwwelpetriade is het ‘vervolgdeel’ van de vertaling van de Struwwelpeter, het in 1849 uitgegeven Een Nieuw Aardig Prentenboek. Als Vervolg op het beroemde Hoogduitsche Kinderwerk: ‘Der Struwwelpeter’ voor Nederlandsche Jongens en Meisjes bewerkt door W.P. Razoux. Daarin nam Roelants zowel de twee ‘nagekomen’ geschiedenissen van Hoffmann op: De Geschiedenis van Hans-Kijk-in-de-Lucht en De Geschiedenis van den vliegenden Robert, als de complete vertaling van de door Scholz in Mainz uitgegeven struwwelpetriade Der grüne Bub. Samen met het in 1848 verschenen Een Aardig Prentenboek zal Een Nieuw Aardig Prentenboek vanaf dat moment het corpus vormen van de Nederlandse Piet de Smeerpoets en tot een eind in de twintigste eeuw door Roelants en Vlieger op de markt gebracht worden.Ga naar eind10. De enige jaargang van het in 1849 in Stuttgart verschenen kindertijdschrift Fliegende Blätter für die Jugend, waarin ook een aantal smeerpoetsverhalen voorkomen, is door Nijgh in Rotterdam in 1857 in vertaling uitgegeven als eerste jaargang van het (slechts vier jaargangen verschenen) kindertijdschrift Losse Bladen voor de Nederlandsche Jeugd.Ga naar eind11. Jos. Scholz uit Mainz, een van die Duitse uitgevers die zelf Nederlandstalige uitgaven in ons land op de markt brachten, gaf van zijn prentenboek Hans Trappfuss ook een editie uit met Nederlandstalige tekstpagina's naast de ook voor de Duitse en de Franse editiesAfb. 3. Voorplat van Hans Trappfuss, de Duitse uitgave van Scholz.
Afb. 4. Voorplat van de Nederlandse uitgave van hetzelfde prentenboek van Scholz.
| |
[pagina 32]
| |
gebruikte prenten met drietalig onderschrift. Omdat de Duitse boeman Hans Trappfuss bij Nederlandse kinderen niet bekend was en de beoogde waarschuwing dus ook niet over kon komen, verscheen het boek bij ons onder de titel Sint Nicolaas. Behalve de titel werd ook de illustratie op het voorkaft met hetzelfde doel aangepastGa naar eind12. (afb. 3 en 4). Het Neues Struwwelpeterbuch in 24 Bildern und Geschichten (Wesel, Bagel, 1849), dat eerder al zonder uitgever en jaar maar waarschijnlijk in 1850 bij Roelants verschenen was, werd in 1854 nogmaals en weer in meer deeltjes uitgegeven door Lutkie & Cranenburg in 's-Hertogenbosch. De illustraties werden hiervoor - op enkele bladen in spiegelbeeld - door ‘M.W.’ (Martinus Weegenaar, 1834-1909) opnieuw op de steen getekend. Deze uitgave verscheen in hetzelfde jaar ook met het impressum van P.J. van Dieren & Comp. in Antwerpen.Ga naar eind13. Afb. 5 en 6. De kinderschrik in de Engelse en in de Nederlandse uitgave.
| |
Een creatieve bewerking naar het EngelsOm iets te laten zien van de manier waarop uitgevers in het besproken tijdvak soms met het begrip ‘vertaling’ omgingen, wil ik een laatste smeerpoetsboek, verschenen in 1859, wat nader belichten. Het gaat om een Duitse struwwelpetriade die via de - deels van een afwijkende inhoud voorziene - Engelse vertaling naar Nederland kwam en waarmee de uitgever op een opvallend creatieve manier is omgegaan. Hiervóór zagen we dat Roelants al in 1850 Die unartigen Kinder van Julius Bähr ter vertaling had aangekondigd. Omdat dat blijkbaar niet tot een uitgave geleid had, vertoonde Trap uit Leiden het boek op 10 februari 1859 opnieuw. Merkwaardigerwijs gebruikte hij hiervoor de Engelse uitgave: Dr. Julius Bähr, Naughty Boys and Girls. (From the German). Illustr. New Edition. London.Ga naar eind14. Het is onduidelijk waarom Trap deze oorspronkelijk Duitse struwwelpetriade die hij in november 1859 als Stoute Jongens en Meisjes. Een prentenboek voor zoete kinderen op de markt bracht, vanuit het Engels liet vertalen. Terwijl het bij de door Lambrecht van den Broek ver- | |
[pagina 33]
| |
taalde tekst om een zeer vrije en eerder middelmatige bewerking met expliciet moralistische toevoegingen gaat, zijn de prenten van Hosemann door Trap opnieuw op de steen getekend en wonderschoon in kleurenlithografie afgedrukt. Trap staat natuurlijk sowieso bekend om de aandacht die hij aan de prenten en de lay-out van zijn kinderboeken besteedde, maar in dit geval heeft hij extra zijn best gedaan om er een sieraad voor de kinderkamer van te maken. Daartoe is hij op twee plaatsen van het gebruikte origineel afgeweken: in de eerste plaats heeft hij het kleine figuurtje dat het voorste schutblad versiert - een man met een roe in de hand en een zak op de rug waarin hij een (stout) kind meedraagt, de Duitse schrikfiguur Hans Trappfuss of Knecht Ruprecht - opgeblazen tot een
paginagrote plaat en die vervolgens, zonder tekst, als eerste pagina in het prentenboek opgenomen. Hoewel het om een prachtig geïllustreerde bladzijde gaat, blijft het een ‘Fremdkörper’ binnen het boek, te meer omdat
Afb. 7 en 8. De advertentie in de Engelse en de geïntegreerde illustratie in de Nederlandse uitgave.
een boeman als deze bij Nederlandse kinderen niet bekend was en dus ook de bedoelde uitwerking gemist zal hebben (afb. 5 en 6). Nog merkwaardiger is Trap te werk gegaan aan het eind van het boek. De Engelse uitgave die het uitgangspunt van deze Nederlandse vertaling was, heeft op de laatste bladzijde een paginagrote advertentie voor A Laughter Book for Little Folk, ook een struwwelpetriade, waarvan op dat moment bij Addey & Co eveneens een ‘New Edition’, nu met een omslag van de Punchtekenaar Penny Meadows, verschenen was. De tekening bij deze advertentie, fraai geïntegreerd in het geheel, laat een vrolijk lachend meisje zien dat in het aangeprezen boek leest. En wat doet Trap? Hij tekent het vrolijk lachende meisje na (laat het omslag van het boek waarin zij leest blanco...!), voegt er een zesregelig versje met het opschrift ‘Besluit’ aan toe - waarin nog eens expliciet de moraal van het voorafgaande wordt benadrukt - en maakt de pagina tot een integraal onderdeel van het boek! Merkwaardig, maar met een prachtig resultaat (afb. 7 en 8). | |
[pagina 34]
| |
Weerklank?Omdat we bij ons speurwerk meer dan twintig struwwelpetriaden gevonden hebben, waarmee zich bijna twintig verschillende Nederlandse uitgevers in de periode van 1848 tot 1859 hebben beziggehouden en die ze, ten minste voor een deel, ook in vertaling hebben uitgegeven, moge het duidelijk zijn hoe enorm de weerklank is geweest die Piet de Smeerpoets meteen al vanaf zijn eerste verschijnen in Nederland heeft gehad. Doordat ik in mijn onderzoek tegelijkertijd allerlei tot nu toe onbekende (Duitse) struwwelpetriaden respectievelijk onbekende edities en dateringen op het spoor ben gekomen, hoop ik ook duidelijk gemaakt te hebben hoe internationale samenwerking een bijdrage kan leveren om leemten in de nationale (kinder)boekhistorie op te vullen. Met name hoop ik een glimp getoond te hebben van de mate waarin Hoffmanns Struwwelpeter niet alleen onmiddellijk school heeft gemaakt en geleid heeft tot het genre van de smeerpoetsverhalen, maar ook meteen al na zijn verschijnen in de volle breedte de grenzen overgegaan is, in dit geval de Nederlandse. |
|