| |
| |
| |
Bibliografische notities 22
F. Huiskamp, Naar de vatbaarheid der jeugd. Nederlandstalige kinder- en jeugdboeken 1800-1840. Een bibliografische catalogus, Leiden, Primavera Pers, 2000, 568 p., geïll, isbn 9074310427, €67,60. |
P.L. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets, Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw. Zwolle, Waanders, (2001), 504 p., geïll., linnen met stofomsl., isbn 9040095299, €56,90. |
Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Red. B. Dongelmans, N. van Rotterdam, J. Salman en J. van der Veer, Den Haag, Biblion, 2000,285,(2) p., geïll., isbn 9054832266, €31,72. |
R. van Schoonderwoerd den Bezemer, Vroom en Vrij. De geschiedenis van de vrijzinnig protestantse jeugdliteratuur in Nederland, Den Haag, Biblion, 2001, 240 p., geïll, isbn 9054832592, €24,75. |
The Children's World of Learning 1480-1880. Catalogue 100, part 9, 't Goy, 2001, (1175)-1306 p., geïll., €22,69. |
De loutere opsomming van het bovenstaande vijftal publicaties wijst erop, dat het Nederlandse kinderboek volop in de belangstelling staat en onderwerp is van actieve bestudering en vaak fanatieke verzamelwoede. De Stichting geschiedenis kinder- en jeugdliteratuur probeert sinds 1993 de kennis van dit genre boeken te bevorderen en organiseert daartoe onder andere jaarlijks twee studiedagen, excursies en tentoonstellingen; een website is in voorbereiding. Donateurs (f 35, - per jaar) ontvangen jaarlijks viermaal de Berichten uit de wereld van het oude kinderboek. Het secretariaat van de stichting is gevestigd in het Nationaal Schoolmuseum, Nieuwe Markt 1a, 3011 hp Rotterdam, tel. 010.4045425. In deze Notities worden de twee eerstgenoemde publicaties besproken. De overige komen later aan bod, maar het leek nuttig ze hier vast te noemen.
Een vergelijking van Huiskamps publicatie met het nieuwe boek van het echtpaar Buijnsters, eveneens handelend over het negentiende-eeuwse kinderboek, is niet logisch. De Vatbaarheid der jeugd (in het vervolg VdJ) stelt zich ten doel - ook al legt Huiskamp even later uit dat dit niet helemaal gelukt is - ‘alle in Nederland aanwezige exemplaren in handen te krijgen’ (Voorwoord, p. 7), terwijl Lust en Leering gepresenteerd wordt als een ‘verkenning’, een ‘representatief exemplarisch beeldverhaal’, zonder uitputtende encyclopedische oogmerken (Voor- | |
| |
woord, p. 6). Veeleer ligt het voor de hand er het boek van de Buijnstersen naast te leggen waarop de VdJ een vervolg is, de Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800 (Zwolle 1997, hierna bnk), die ook naar volledigheid streeft.
Waar de bnk over een periode van honderd jaar (1700-1800) 1722 nummers telt, komt de VdJ aan eer totaal van ruim 4650 titels in slechts veertig jaar, van 1800-1840. Dat lijkt een leuk gegeven voor een toekomstige studie over het ontstaan en de ontwikkeling van het Nederlandse kinderboek in de achttiende en negentiende eeuw. Helaas geeft Huiskamp geen kwantitatieve analyse van de diverse categorieën kinderboeken die hij onderscheidt. Een vast onderdeel van elke eerste druk van alle opgenomen titels is een genre-aanduiding. Huiskamp ‘sluit aan bij de indeling die Jeanette Kok heeft gevolgd in haar Kinderboeken, een bibliografie van bibliografieën (Den Haag 1992)’ (Inleiding, p. 15). Wie vervolgens Kok opslaat om die indeling te weten te komen, treft deze in dat hele boek niet aan. Ik heb de heer Huiskamp opgebeld om te vragen hoe dat zat. Hij beaamde het ontbreken van zo'n lijstje in zijn voorbeeld, maar hij had bedoeld, dat dezelfde genreindeling is gevolgd als die ten grondslag lag aan de publicatie van mevrouw Kok. Het is jammer dat Huiskamp vervolgens slechts een paar van die genres in zijn inleiding toelicht, zodat men een totaaloverzicht zelf uit het boek moet destilleren. Een niet-representatieve, maar redelijk grondige steekproef leverde 21 genres op, hetgeen niet veel afwijkt van de 24 in de bnk, maar die onderscheidt ook nog eens achttien veelal heel zinnige subafdelingen. De bnk heeft onder andere gekozen voor een inhoudelijke indeling ‘omdat een strikt alfabetische volgorde op auteursnaam en titel elk zicht op het totale tableau beneemt’ (Inleiding, p. 10). Dit zicht ontbeert Huiskamp. Dat heeft alles te maken met het soort bibliografie dat Frits Huiskamp en het echtpaar Buijnsters hebben willen schrijven. De VdJ is een puur enumeratieve
bibliografie, het materiaal is alfabetisch op auteursnaam geordend, elke beschrijving bevat een aantal gegevens die men mag verwachten. Van een inhoudelijke beschrijving is afgezien. ‘Het leek mij niet mogelijk om binnen een overzienbare tijdsspanne ook een inhoudelijke beschrijving te leveren’ (Voorwoord, p. 7). Dat is enerzijds heel begrijpelijk bij zo'n groot aantal titels, anderzijds roept het de vraag op, of zo'n enorme klus wel door één persoon geklaard zou moeten worden. Het blijft jammer dat dit inhoudelijk onderzoek omwille van tijd blijft liggen, terwijl je de boeken voor een groot deel toch allemaal in handen hebt gehad. De bnk is een beredeneerde, ‘inhoudsgerichte’ bibliografie, de indeling naar (sub)genres is het eerste zichtbare resultaat van de analyse van het materiaal. De algemene inleiding aan het begin van elk subgenre en het toegespitste commentaar bij heel veel van de afzonderlijke titels verdiepen de analyse. Aan beide bibliografieën mag je de vraag stellen: staat deze titel erin? Aan de bnk kun je dan vervolgens ook nog vragen: wat vindt 'ie ervan?
Omdat als hierboven gezegd in de inleiding maar een paar genres nader worden toegelicht, blijft de gebruiker van deze bibliografie af en toe met vragen zitten. Wat was bijvoorbeeld het criterium om een titel in te delen bij het genre ‘algemeen’ en waarom een aparte categorie ‘Robinsonade’? Heel veel titels vallen onder het genre ‘leesboek’, een wat ongelukkige term, die de bnk niet hanteert. Ongelukkig, omdat tenslotte alle titels leesboeken zijn, en veel van de in deze categorie opgenomen titels hadden naar mijn smaak beter in een van de andere, inhoudelijke categorieën opgenomen kunnen worden. Overigens ligt aan de keuze voor een bepaald genre vaak een waar Salomonsoordeel ten grondslag. Met evenveel reden kunnen allerlei titels bij drie, vier andere genres ondergebracht worden. In hun inleiding signaleren de auteurs van de bnk dit probleem ook.
Het boek van Huiskamp bevat aan het slot een aantal nuttige afdelingen, die wel degelijk als extraatjes opgevat kunnen worden. Op p. 493-543 treft men informatieve biografische gegevens aan over achtereenvolgens auteurs, illustratoren en uitgevers/boekhandelaren. Deze pagina's zijn doorschoten met zestien pagina's waarop steeds vier (kleuren)illustraties staan. Bij elke illustratie wordt vermeld uit welk boek deze afkomstig is, met notering van het nummer in de bibliografie. Vreemd genoeg wordt er omgekeerd in de betreffende titelbeschrijving niet naar de illustratie verwezen. Als mijn ideale bibliografie maatstaf zou mogen zijn,
| |
| |
had ik liever (veel) meer plaatjes gezien, zo veel mogelijk ter plekke afgedrukt. Het traditionele financiële gevecht met de uitgever zal hier zeker ook meespelen, net als de saaie, al snel vermoeiend werkende typografie met de tekst in twee kolommen. De bibliografie is, gegeven de opzet, een echt naslagwerk geworden, geen bladerboek, zoals het hieronder besproken Lust en Leering.
Elke titelbeschrijving vermeldt, waar toepasselijk en mogelijk, naast de voor de hand liggende gegevens de illustrator(s), aantal en soort illustratie(s), materiaal en formaat van de uitgeversband. Titelbeschrijvingen waar dit soort gegevens ontbreken, zijn meestal de niet-geautopseerde. De catalogus bevat namelijk ook titels die overgenomen zijn uit bronnen, zoals alfabetische naamlijsten, recensies, uitgeverslijsten en advertenties. Dientengevolge is het mogelijk dat de bibliografie titels bevat die nooit zijn verschenen of die onder een andere titel zijn uitgebracht. Van alle autopsie-titels wordt een fingerprint gegeven, een gegeven dat in de bnk ontbreekt, niet verwonderlijk voor wie de opvattingen van de auteurs te dezen kent. Er wordt geen collatieformule gegeven en vreemd genoeg alleen de paginering van het voor- en hoofdwerk. Zo blijf je bijvoorbeeld onwetend van het feit dat Huiskamps J48 aan het eind van het boek nog een acht pagina's tellende uitgeverscatalogus bevat. In het onderdeel Annotatie wordt naar bronnen verwezen en wordt het boek nader gekarakteriseerd, bijvoorbeeld het soort uitgave, namen van (vermoedelijke) auteurs, bewerkers, vertalers en drukkers, gebruikte lettertypes. De titelbeschrijving wordt gecompleteerd met genre-aanduiding en vermelding van vindplaats(en). Over de verantwoording van de in de titelbeschrijvingen gebruikte afkortingen valt, zonder hier in details te treden, op te merken dat deze bibliografisch onevenwichtig is. De verklaring van de afkorting pv, ‘Particuliere verzamelingen (nr. 1 t/m 8)’ maakt nieuwsgierig. De bnk was ook al niet scheutig met namen van particuliere verzamelaars, maar een klein aantal collectioneurs werd toch bij naam genoemd. In de VdJ moeten we het dus doen met de vermelding pvi-8. Het is begrijpelijk dat verzamelaars om allerlei redenen hun naam niet
genoemd willen hebben, maar wat meer desnoods anonieme informatie is best interessant. Nu moet je het boek van a tot z doorvlooien als je bijvoorbeeld een antwoord wilt hebben op de vraag hoe vaak een particuliere collectie de enige vindplaats opleverde. Hoe fraai en omvangrijk zijn deze particuliere verzamelingen überhaupt, vergeleken met de openbare collecties? Zowel in de bnk als in de VdJ zou in de inleiding een analyse van de concentratie en verspreiding van het materiaal welkom zijn geweest.
Overigens garandeert Huiskamp geen volledigheid, al stelde hij zich dat blijkens het voorwoord wel zo veel mogelijk ten doel (zie citaat hierboven). Daartoe heeft hij een indrukwekkend aantal instituten bezocht en een groot aantal relevante publicaties doorgenomen, maar ‘met name de gemeentearchieven heb ik niet uitputtend doorzocht. Mijn werk had dan zeker nog enkele jaren langer geduurd.’ Dit wel nagestreefde maar niet geheel tot stand gebrachte compleetheidsideaal lijkt ook de verklaring te zijn voor de wat cryptische, verder niet toegelichte ondertitel van het boek: ‘Een bibliografische catalogus’. Hier doet zich opnieuw het probleem voor: enerzijds zou ik wel de meest complete en ideale bibliografie willen schrijven, maar anderzijds mag je van mij als solo werkend onderzoeker niet te veel vragen.
Tot nu toe past het bovenstaande in de gebruikelijke kritische rol die een boekbespreker nu eenmaal moet spelen, maar die haast altijd begint of eindigt met min of meer waarderende woorden, alle plussen en minnen gewogen hebbende. Zie bijvoorbeeld Jeroen Salman ten aanzien van dit boek in Literatuur (18 [2001] 1, p. 44-46), na de waarschuwing dat je zoals bij de meeste bibliografische werken als gebruiker van Huiskamp op je hoede moet zijn: ‘Uiteindelijk is het toch de waardering voor dit belangrijke naslagwerk die overheerst.’ Zo is het hier niet anders. Een enorm bibliografisch kindergat is hier eindelijk opgevuld en ons past niets anders dan bewondering en dankbaarheid voor deze noeste en omvangrijke arbeid. Het boek heeft slechts één echt gebrek, en wel in de sfeer van het gebruiksgemak. Ik heb daar in mijn korte signalement van het boek in De Boekenwereld, 17 (2000), nr. 1, p. 34 ook al op gewezen. De bibliografie bevat slechts één register, op namen. Heel veel negentiende-eeuwse kinderboeken verschenen zonder auteursnaam of alleen met letterafkortingen. Een
| |
| |
titelregister is dan ook een niet voor discussie vatbaar vereiste. Als uit de aard van mijn beroep van boekenveiler wekelijks, regelmatig zelfs dagelijks gebruiker van de VdJ kan ik verzekeren, dat het ontbreken van een titelregister voor dit boek een crime is. Wie bijvoorbeeld het anonieme Altijd gelukkig! Of de geschiedenis van Feliks en zijn zuster Serena zoekt, heeft, na de constatering dat het niet anoniem is opgenomen, in het register de keuze tussen de uitgever Schalekamp en Van de Grampel (155 vermeldingen) en de twee illustrators H.P. Oosterhuis (113 vermeldingen) en H.W. Hoogkamer (33 vermeldingen). Je pakt dan natuurlijk de naam met de minste verwijzingen, en gaat die allemaal na tot je raak schiet, of je vergelijkt de nummers van alledrie tot je een identiek nummer
tegenkomt. Je moet er niet aan denken, dat je een titel hebt met als enige beschikbare eigennaam Schalekamp en Van de Grampel. Voor wie slechts een titel tot zijn beschikking heeft en geen verdere gegevens, blijft, als de auteur van de titel door Huiskamp is opgespoord, alleen het systematisch doorlezen van het boek over. Voor- of achteraan beginnen? In mijn telefoongesprek verzekerde de heer Huiskamp mij, dat een titelregister als bijlage in de maak is. Wanneer en hoe gedistribueerd is nog niet bekend.
Voor de beoordeling van Lust en Leering. Geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw (hierna L&L) is dit citaat uit het Voorwoord (p. 6) essentieel: ‘Het lag niet in onze bedoeling om hier een een min of meer uitputtend encyclopedisch overzicht te geven met talloze namen en titels. Zinvoller leek het te streven naar een representatief, exemplarisch beeldverhaal met aandacht voor zowel het saillante detail als de historische context.’
Om maar met de deur in huis te vallen: dit is een geweldig boek, dat leest als een spannend jongensverhaal. Aan alle kanten spatten de enorme kennis van het onderwerp en bovenal het laaiend enthousiasme voor het materiaal van de bladzijden. Geschreven door grondige kenners, maar bovenal door gepassioneerde liefhebbers, verslaafden kun je beter zeggen, is het boek met zijn vele (kleuren)illustraties verspreid door de tekst één groot pleidooi voor herziening van het nog vaak aanwezige beeld van een stoffige, moraliserende negentiende eeuw. Overigens wordt er in het Voorwoord geen verantwoording afgelegd over de manier waarop de samenwerking tussen de beide echtelieden bij het schrijven van dit boek georganiseerd was. Zinsnedes als ‘Ik heb overigens sterk de indruk’ (p. 105) en ‘Als voorbeeld neem ik’ (p. 171) lijken te wijzen op (gedeeltelijk?) een éénhoofdig auteurschap per hoofdstuk.
Deze publicatie is dus uitdrukkelijk geen systematische bibliografie; verwacht geen collatieformules en al helemaal geen fingerprints. Wat mij niettemin als zeer regelmatig raadpleger van L&L telkens weer frappeert, is de enorme hoeveelheid namen en titels, met allerlei bijkomende informatie, die het boek bevat. Men slaat het zelden vergeefs op, geholpen door een perfect titelregister, naast het personenregister. Ook in de noten zit heel veel extra informatie verstopt. Een groot aantal titels komt langer of korter op diverse plaatsen verspreid in het boek aan bod, telkens vanuit een ander of aanvullend standpunt belicht. Daarenboven bevat het boek een aantal lijstjes, gepresenteerd als bijlage aan het eind van een hoofdstuk, die men als deelbibliografietjes zonder pretentie van volledigheid mag beschouwen, onder andere Moeder Hubbard, Nederlandse poppenboeken, kinderboeken van Jan Schenkman, Sint-Nicolaasboeken, speel- en ontspanningsboeken, Nederlandstalige kinderboeken door buitenlandse, met name Duitse uitgevers en beweegbare boeken.
Uitgangspunt voor de keuze van het materiaal en de daaruit voortvloeiende indeling in hoofdstukken was, dat ‘het ons echt ging om wat kinderen in hun vrije tijd voor hun plezier lazen’. Schoolboeken ‘in engere zin’ (Voorwoord, p. 6) komen dus niet ter sprake, des te meer ruimte is toebedeeld aan de geschiedenis van het prentenboek, een typisch en vaak wonderschoon negentiende-eeuws fenomeen. Of zoals de auteurs het formuleren: ‘De visualisering van de tekst betekende ook de triomf van de boekillustratie die, kleuriger dan ooit, elk boek tot een feestgeschenk maakte. Het is dan ook geen toeval dat bijna alle negentiende-eeuwse toppers, van “Struwwelpeter” tot “Prikkebeen”, het karakter van een prentenboek dragen. Zelfs de klassieke avonturenverhalen van Robinson Crusoë, Gulliver en Don
| |
| |
Quichotte worden nu voor de jeugd tot prentenboek bewerkt.’ (Voorwoord, p. 7)
De volgorde der hoofdstukken is in hoofdzaak chronologisch, te beginnen met ‘De erfenis van de Verlichting’, met onder andere de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen en eindigend met hoofdstukken als ‘Engelse invloeden: Crane, Caldecott en Greenaway’ en ‘Buitenlandse kinderboeken voor de Nederlandse markt’. Hiermee is gelijk een ander aspect van de L&L aangestipt: voortdurend worden er invloeden, parallellen en verschillen met buitenlandse voorbeelden ter sprake gebracht, waarmee het negentiende-eeuwse Nederlandse kinderboek in internationaal perspectief wordt geplaatst. Het boek is een uiterst smakelijke mix van gedetailleerde bespreking van afzonderlijke titels, voorzien van veel bio- en bibliografische bijzonderheden en van vergelijkende literatuurwetenschappelijke uitweidingen die al die titels in hun nationale en internationale historische en culturele context plaatsen. Precies wat blijkens het Voorwoord (hierboven geciteerd) de auteurs voor ogen stond.
Het voert te ver de 23 hoofdstukken hier allemaal ter sprake te brengen. Er zijn belangrijke bio-bibliografische hoofdstukken of lange passages gewijd aan onder anderen Jan Goeverneur, Jan Schenkman en Frits H. van Leent. Dat er hoofdstukken gaan over bijvoorbeeld Sinterklaasboeken, Piet de Smeerpoets en zijn familie en abc-boeken ligt wel in de lijn der verwachting. Onverwachter en spannend zijn hoofdstukken als ‘Leerzame luxe: educatief-encyclopedische kinderboeken uit het fonds van Maaskamp, Trap en anderen’, ‘De zorgvuldige opvoeding der pop’ en ‘Beweegbare boeken en andere bijzondere boekvormen’.
Voor een kritisch boekbespreker valt aan dit boek verder weinig eer te behalen, al ontkomt het niet aan een enkele slip of the pen. Zo wordt er op p. 44 gewag gemaakt van ‘De antiquaar Frederik Muller, die in 1893 als eerste op het bestaan ervan wees’. Dat kan natuurlijk niet de al op 4 januari 1881 overleden Frederik Muller zijn geweest, maar diens schoonzoon en opvolger Frederik Adama van Scheltema (1846-1899). Belangrijker zaken als formele aspecten van titelbeschrijving die we bij de bnk en de VdJ tegenkomen, zijn hier echter niet aan de orde. Je zult als je goed bent ingevoerd in de materie hoogstens vragen en aanvullingen hebben over de keuze en interpretatie van de stof. Specialisten als de Sinterklaas-verzamelaar F.J. Booy, de Struwwelpeter-verzamelaar Th. Gielen of de popup-boekencollectioneur A.G.J.H. Borms - naast vele anderen genoemd in het Voorwoord - zullen hun op- en aanmerkingen hebben, al zal dat ongetwijfeld detailkritiek zijn, die nooit in lakende sfeer geuit kan en zal worden. Het boek van het echtpaar Buijnsters blijft immers een persoonlijke visie zonder volledigheidsstreven. Maar eerlijk gezegd: ik denk dat je van goeden huize moet komen om dit boek iets wezenlijks te verwijten.
F.W. Kuyper
|
|