| |
| |
| |
De ontwerpen voor boekbanden van Louis Couperus' werk in het Rijksprentenkabinet, Amsterdam: een addendum bij H.T.M. van Vliet, Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekbanden van Louis Couperus' werk [1884-1925]
R.J.A. te Rijdt
Versierde verhalen. De oorspronkelijke boekhanden van Louis Couperus' werk [1884-1925] door H.T.M. van Vliet is in alle opzichten een gemakkelijk boek. Het is prettig geschreven en het is gemakkelijk leesbaar. Het behandelt een mooi afgebakend terrein en het is fraai vormgegeven. Doch het onderzoek lijkt beperkt gehouden en het is wat al te gemakkelijk als afgesloten beschouwd. Verschillende voor de hand liggende aspecten van het onderwerp zijn niet uitgewerkt. Het is niet duidelijk of de auteur zich de eventuele vragen van geïnteresseerde lezers niet heeft gerealiseerd of dat hij er geen gegevens over kon vinden en verzuimde dat te vermelden. Of misschien is hij de vragen ter wille van het gemak bewust uit de weg gegaan.
Het boek is in Nederland het eerste in zijn soort, louter gewijd aan de boekbanden voor één auteur, zelfs een wat autoritaire succesauteur. Het moet een interessant spanningsveld hebben opgeleverd. Couperus had duidelijke ideeën over hoe zijn boeken er moesten uitzien. In zijn brieven aan L.J. Veen, Couperus' belangrijkste uitgever, klinken meermalen aanmaningen als die na het verschijnen van Majesteit (1893): ‘Maar laat mij voortaan een woordje meêspreken, waar het den band aangaat.’ Desondanks is er over dit onderwerp geen heldere samenvatting te vinden in het boek. De gegevens staan verspreid in de teksten die aan de individuele uitgaven zijn gewijd, en de lezer dient zich zelf maar een beeld te vormen. Helemaal voorbijgegaan wordt er aan aspecten die Versierde verhalen tot een belangwekkende casestudy hadden kunnen maken, ook wanneer ze niet uitvoerig waren uitgebeend. Hoe was de praktijk bij andere auteurs van Veen en bij andere uitgevers in die tijd? Kreeg Couperus bij de ene uitgever meer inspraak dan bij de andere? Hoe reageerde de pers, c.q. de kunstkritiek, op de boekbanden waarin Veen veel geld stopte en waarbij hij een beroep deed op belangrijke kunstenaars zoals Jan Toorop en Richard Roland Holst? Kreeg Couperus de ontwerpen nooit te zien en moest hij altijd maar afwachten wat er kwam? Klaagde hij dan nooit bij derden?
De samenwerking tussen Veen en Couperus opende in 1892 met de publicatie van Extaze. Daarbij merkte de uitgever gelijk hoe uitgesproken de gedachten van Couperus over bandontwerpen voor zijn boeken waren. Als antwoord op een te ‘lievige’ proefband gaf hij in een schetsje aan hoe hij de band voor zich zag en lichtte dat uitgebreid toe. Het ontwerp dat Veen toen op dat stramien door Jan Veth liet maken beviel Couperus evenmin, waarna de schrijver zelf zorgde voor een nieuwe tekening, waarschijnlijk van de hand van Pieter de
| |
| |
Josselin de Jong. Veen wist meteen wat voor vlees hij in de kuip had. Het ligt voor de hand dat hij daarna afspraken met Couperus heeft gemaakt over diens band-bemoeienissen in de toekomst. Van Vliet gaat op dit aspect niet in (zie p. 19, 24 en 129). Uit de latere briefwisseling komt het beeld naar voren dat wanneer Couperus het eerste exemplaar van zijn nieuwe boek toegezonden krijgt, hij ook daadwerkelijk het band- of omslagontwerp voor het eerst ziet. Zo schreef hij meteen na het verschijnen van Babel aan Veen met een toon van afkeuring over de banddecoratie door Jan Toorop: ‘Die dame is zeker “Astarte, met uitgestrekte armen”’ (p. 214). Eigenlijk is het nauwelijks voor te stellen dat een schrijver die zo gevoelig is voor het uiterlijk der dingen, niet van tevoren wilde weten in welk kleed zijn creaties de wereld in zouden gaan. Het kan niet anders of Veen heeft Couperus er bewust buiten gehouden, maar na lezing van Versierde verhalen is het nog steeds een open vraag of en hoe hij dat heeft gedaan, hoewel archief en correspondentie van die uitgever goeddeels bewaard zijn.
Versierde verhalen gaat over alle banden en omslagen van Couperus' werk tot vlak na zijn dood in 1923. Zoals gezegd verscheen het grootste en belangrijkste deel daarvan bij uitgeverij L.J. Veen, 27 titels in eerste druk, met als zwaartepunt de jaren tussen 1892 en 1910. Daarnaast verschenen 20 titels - waaronder diverse vrij onbelangrijke - in eerste druk bij andere uitgevers, zoals Van Holkema & Warendorf, Nijgh & Van Ditmar en H.P. Leopold. De tekst gaat echter wat betreft het oorspronkelijk onderzoek in archieven nagenoeg alleen over het aandeel van Veen. Die fixatie verraadde zich in de laatste zin van de inleiding: ‘Ten onrechte, zoals blijkt uit het grote aantal Couperus-verzamelaars dat ook nu nog met groot fanatisme op zoek is naar de oorspronkelijke Veen-uitgaven’ (p. 84). Niet alleen is het de grootste droom van elke Couperus-verzamelaar om de eerste druk van Eline Vere te bezitten - nooit bij Veen verschenen, ook de latere drukken niet! -, maar even zo goed worden de andere, niet door Veen gepubliceerde boeken van de Haagse schrijver met graagte verzameld in de oorspronkelijke uitgave.
Over onderzoek in de archieven van Couperus' andere uitgevers blijkt niets, noch in positieve, noch in negatieve zin in de vorm van een vermelding dat er een poging is gedaan, maar dat het archief helaas vernietigd is, etc. De reden hiervoor is natuurlijk wel begrijpelijk. Ongeveer tweederde van de beschreven boeken, en dan ook nog met vele belangrijke en mooie banden, verscheen bij de uitgever waarvan het archief zich bevindt in het Letterkundig Museum (brieven), de Bibliotheek van de Vereniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (prospectussen, brochures etc.) en het Rijksprentenkabinet (tekeningen voor illustraties, omslagen en banden). Over Veen lag dus alles op een presenteerblaadje. Maar wanneer men zijn taak als geschiedschrijver van alle boekbanden voor Couperus' werk serieus neemt, is dat exclusieve zwaartepunt in het bronnenonderzoek niet te verdedigen.
In het voorwoord valt te lezen dat het boek een zo volledig mogelijk overzicht in woord en beeld beoogt te geven van de oorspronkelijke boekbanden van Couperus en hun variaties. De aanleiding voor het boek was het ontbreken van zo'n overzicht (p. 8). Luchtigjes is daarbij voorbijgegaan aan het toch bin- | |
| |
nen diens doelstelling vrij complete boekje van Piet van Winden, Louis Couperus in eerste editie. Een overzicht van de eerste uitgaven van zijn werk (Leiden 1994). Het is wel in de bibliografie opgenomen, maar werd merkwaardig genoeg geen vermelding waard geacht bij het ‘historisch’ overzicht over de waardering van Couperus-banden (p. 8-9). Even curieus is de veronachtzaming die catalogus 175 Van en over Louis Couperus van Antiquariaat Schuhmacher trof. Deze in 1963 verschenen catalogus, met de bekende nauwkeurigheid samengesteld, bevatte een gedeelte van Couperus' eigen bibiliotheek en een uitvoerige opgave van de banden en de kleurvarianten. Ze mag samen met cat. 185 van Schuhmacher (waar ook nog eens een kleine 100 exemplaren uitvoerig werden beschreven), op het bibliografische gebied gerust gezien worden als de pionier van het terrein dat in Versierde verhalen zo uitvoerig wordt betreden. Want na de algemene inleiding over de banden van Couperus' boeken geeft Van Vliet per titel bibliografische beschrijvingen van de verschillende varianten en drukken, alsmede ‘een beschrijving aan de hand van brieven en andere documenten van het ontstaan, de productie en de variaties van de voor die titel gebruikte boekband(en)’ (p. 9-10). De beschrijving van de verschillende titels maakt de indruk - zeker voor Veen - goed en degelijk te zijn. De groep varianten per uitgave is bijzonder groot en terecht houdt de schrijver een slag om de arm ten aanzien van de compleetheid van het gesignaleerde.
De beschrijvingen van het ontstaan van de banden worden helaas gekenmerkt door een matige doorgronding van de beschikbare documenten, gebrek aan kennis van de Nederlandse kunst omstreeks 1890-1920 en een mager bibliofiel gevoel. Had de neerlandicus Van Vliet voor het kunsthistorische werk maar de hulp of adviezen ingewonnen van een terzake kundige. Nu is er bijzonder sterk teruggegrepen op de op boekkunsthistorisch gebied onmisbare dissertatie van E. Braches, Het boek als Nieuwe Kunst 1892-1903. Een studie in Art Nouveau uit 1973, maar het is tevens duidelijk dat de essentie van dat werk niet ten volle is begrepen. Bovendien is er sindsdien nog wel het een en ander gepubliceerd over het onderwerp, bijvoorbeeld Tanja Ledoux, H.P. Berlage als boekbandontwerper, illustrator en typograaf, oorspronkelijk verschenen bij een tentoonstelling in 1988, herdrukt in 1996 (geen groots werk, maar toch). Ook de dissertatie van Lieske Tibbe over Roland Holsts opvattingen over Gemeenschapskunst uit 1994 is gemist. De paar behartenswaardige observaties die daar worden gedaan over diens boekbanden (p. 49-50) hadden in Versierde verhalen niet misstaan. Wellicht zouden ze Van Vliet ook op het spoor hebben gebracht van observaties over de tegenstelling tussen illustratieve bandtekeningen en symbolistische voorstellingen op basis van de sfeer of het grondidee van het boek. Interessant is ook, in verband met de vele varianten bij banden van Couperus, Holsts irritatie toen zijn band voor Johannes Viator van Frederik van Eeden (1893) in een andere kleur werd gedrukt dan de oorspronkelijk door hem bedoelde. Men zal dus zeer benieuwd naar Holsts reactie zijn toen hij bemerkte dat Veen zijn voor de koningsroman Majesteit (1893) gemaakte bandontwerp twintig jaar later nog eens gebruikte voor het in de klassieke mythologie spelende Herakles. Couperus vond het maar mal en pretentieus
misplaatst. Of Roland Holst er nog ergens een boze brief aan Veen of
| |
| |
een kunstcollega over heeft geschreven, komen we niet te weten. In 1893 had boven de letter M van Majesteit een kroontje gestaan, nu had de H van Herakles er een gekregen. Die slaafsheid was misschien te wijten aan de wijze waarop de ontwerper heeft gereageerd toen de stempels van Extaze (1892) in 1908 waren gebruikt voor Aan de weg der vreugde, met een buitengewoon slechte belettering.
Er kon wel veel worden teruggevallen op de uitgave van de brieven van Couperus aan Veen, door F.L. Bastet, uit 1977 (Waarde heer Veen/Amice. Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever, twee delen) en de bloemlezing daaruit, vermeerderd met een aantal brieven in omgekeerde richting, door Van Vliet zelf (Louis Couperus en L.J. Veen. Bloemlezing uit hun correspondentie, 1987). Het blijkt dan echter dat Van Vliet nogal slordig en gemakzuchtig is geweest waar het de tekeningen en proefdrukken voor de boekbanden betreft. Zo is er nauwelijks een serieuze poging ondernomen deze te relateren aan de in het archief Veen bewaard gebleven correspondentie met de ontwerpers. Uit welk stadium een tekening of proef stamt, blijft veelal onbenoemd. De tekeningen die naar Veen werden gestuurd, zullen vaak vergezeld zijn van wat uitleg of een verwijzing naar eerder overleg. Daarnaast heeft Van Vliet zich over het algemeen nauwelijks rekenschap gegeven van wat nu de aard was van de in het archief Veen bewaarde tekeningen. Ze waren in principe de laatste fase van het ontwerpproces. De meeste ontwerpen bleven dat ook, maar in diverse gevallen kwamen er toch nog veranderingen. Vaak betrof het relatief kleine wijzigingen of verbeteringen van details. Die veranderingen in de ontwerpen, hoe klein ook, krijgen in Versierde verhalen nauwelijks tot geen aandacht, hetgeen bevreemdend is in een boek dat zich ook ten doel stelt ‘een beschrijving [...] van het ontstaan’ van elke band te geven. Ze zijn, lijkt me, wel van belang want ze getuigen hoe scrupuleus de ontwerpers en de binderij (Brandt in Amsterdam, de stempels werden meestal in Duitsland gesneden) te werk gingen. De beschrijvingen van Van Vliet richten zich bijna geheel op de banden zoals zij zijn uitgevoerd. Ook in de afbeeldingen krijgen de verbeteringen van de kunstenaars nauwelijks aandacht, zodat Versierde verhalen als bijdrage in de literatuur
over bandontwerpen zijn doel heeft gemist. Gek genoeg worden uit de briefwisselingen, tussen de kunstenaars en Veen wél citaten gegeven die ingaan op het ontwerpproces. Het resultaat: de brieven uit de collectie Veen in het Letterkundig Museum en datgene wat er bewaard is aan ontwerpen in het archief Veen in het Rijksprentenkabinet zijn nauwelijks met elkaar in verband gebracht.
Het gekozen pad is bovendien wel erg smal. Over de kunstenaars en hun toewijding bij het werk aan de banden, komt men niets te weten. Zou Toorop zich nooit tegenover derden hebben uitgelaten over zijn klassiek geworden Couperus-banden? Navraag bij de specialist over die kunstenaar, Gerard van Wezel, had die vraag in positieve dan wel negatieve zin kunnen oplossen. Zo blijft de lezer ook verstoken van enkele, in het kader van Versierde verhalen niet onaardige, uitlatingen van Roland Holst in brieven aan Frederik van Eeden, gepubliceerd in Peter Schatborns artikel ‘Tekeningen van R.N. Roland Holst’ dat wordt aangehaald in Van Vliets noot 82. Blijkbaar stond Holst nogal ambivalent tegenover het ontwerpen van boekbanden. Hij moest het doen om geld
| |
| |
te verdienen, zodat hij zijn eigenlijke, dure plannen kon uitvoeren: ‘en daar komt bij dat ik 't de eerste jaren wel zal moeten hebben van de groote hoeveelheid kleine en dus ook klein betaalde werkjes van dat soort als banden maken enz. (...) Ik wil nu eenmaal dat soort werk [n.l. ontwerpen] doen dus doe ik maar niet aan scrupules.’
Hieronder volgen vier voorbeelden van de in Versierde verhalen helaas wat vaak gevolgde werkwijze:
❖
Bij de behandeling van de Toorop-banden gaat men uiteraard rechtop zitten. Het betreft hier een dermate belangrijke kunstenaar, dat elk kijkje in de keuken van het ontwerpproces, hoe miniem ook, van belang is: was elke verandering ook inderdaad een verbetering? De banden van Toorop behoren tot de meest decoratieve en gewaardeerde. Reden waarom het zo onthullend is te lezen dat Couperus er na Metamorfoze (1897) en Psyche (1898) bij Babel (1901) al een beetje genoeg van had: ‘Babel ziet er netjes uit; geen drukfouten; de band is wel wat cliché Toorop: “hij kan dat nu zoo en ik weet dat hij het zoo kan”, maar het is toch “nog al aardig”. Meer niet’ (Brief Couperus aan Veen, datum niet genoemd in Versierde verhalen). Ook Veen was minder enthousiast over de band, maar desondanks volgde er in 1903 nog een Toorop-band voor God en goden.
Het Rijksprentenkabinet bezit een aantal tekeningen voor de Toorop-banden van Couperus. Voor Metamorfoze is die groep het grootst, en hier doet zich een interessant algemeen probleem voor ten aanzien van de tekeningen in het archief Veen - ook die door andere kunstenaars. Het werd echter in Versierde verhalen niet gesignaleerd. Het ontwerp van Toorop voor de band van Metamorfoze (afb. 1) ging via Veen naar binderij Brandt. Deze antwoordde Veen kort daarna: ‘Hierbij de overteekening met het origineel Metamorfoze ter uwer goedkeuring - Wij zouden die tweede O op de rug wel even groot willen hebben maar dat zal de artist wel niet vinden, zelfs hem dit voorstellen, willen wij liever niet - Is het mogelijk deze overteekening den artist ter keuring te zenden dan was dat prachtig!’ Het blijkt dat binderij Brandt geen stempel kon laten snijden van de door Toorop ingeleverde tekening en zelf een geheel uitgewerkt model voor de stempelsnijder liet vervaardigen, waarop niet alleen alle details en lijnbreedtes precies waren uitgewerkt, maar ook de maten van de band, vooral van de rug, nog eens exact waren nagerekend (afb. 2). De ervaring zal wel geleerd hebben dat men zulks aan veel van de artiesten niet kon overlaten. Er zullen wel uitzonderingen geweest zijn, zoals waarschijnlijk de architect en dus anders geschoolde H.P. Berlage, en secuur werkende tekenaars die zich specialiseerden als decoratief ontwerper. Een en ander betekent echter dat men voorzichtig moet zijn bij het benoemen van uitgewerkte ontwerpen. Ook in het archief Veen zullen diverse als eigenhandig beschouwde tekeningen in feite uitgewerkte kopieën zijn uit het atelier van binderij Brandt. Ze zullen geidentificeerd moeten worden aan de hand van de correspondentie die Veen voerde met de kunstenaars en de binder. Die taak moet nog worden uitgevoerd. Ook nota's van de binder kunnen daarbij van belang zijn. Zo rekende Veen de tekenaar
Karel Sluyterman voor
| |
| |
hoe hij op gebonden exemplaren verlies leed ten opzichte van ingenaaide exemplaren: ‘Ware het niet Couperus dan zou ik voor dezen kleinen verkoop nooit banden laten teekenen. Zoo'n stempel kost plusminus f 115, - (teek. inbegrepen).’ Met de eerstgenoemde tekeningen werden de ontwerpen van de kunstenaars bedoeld, met het tweede die van de binderij. Ook bijvoorbeeld voor de band van Psyche is van Toorops ontwerp bij Brandt een overtrektekening gemaakt. De kunstenaar schreef erover: ‘Aan Psyché heb ik een groote toer van overal in die
1. J. Th Toorop, Ontwerp voor voorplat en rug Metamorfoze, september 1897. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
2. (Duitse stempelmakerij in opdracht van) Boekbinderij Brandt naar J.Th. Toorop, Model voor het bandstempel voor voorplat, achterplat en rug Metamorfoze, september 1897. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
overgetrokken teekening veranderingen te maken. De kop van Psyché is nog het lastigste te veranderen. Op een andere keer zal ik het maar zelf in 't zwart maken.’ Die door Toorop bewerkte overtrektekening van Brandt is niet bewaard gebleven.
3. J.Th. Toorop, Ontwerp voor rug Metamorfoze, najaar 1897. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
Hoe gering de aandacht in Versierde verhalen is voor de ontwerptekeningen van de boekbanden moge blijken uit de beschrijving van Metamorfoze. Bij de
vermelding in de tekst dat Toorop zijn bandtekening voltooide in september 1897 staat in noot 153: ‘In het Rijksprentenkabinet bevinden zich verschillende ontwerpen door Jan Toorop voor de band van Metamorfoze’, gevolgd door een verwijzing naar de bladzijde waarop er - zonder nadere tekst - twee zijn afgebeeld. Die ‘verschillende ontwerpen’ zijn er in totaal vier, en ze illustreren prachtig datgene wat Van Vliet te berde bracht over het ontstaan van de band: 1) een door Toorop gesigneerde niet-piegelbeeldige afdruk van een rood krijttekening van het voorplat. De achtergrond is gekleurd en de lijnen zijn wit, vrijwel tegengesteld aan de latere uitvoering. De functie van deze tekening is niet duidelijk; ze is niet afkomstig uit het archief Veen; 2) Het definitieve ontwerp van Toorop voor het voorplat en de rug, met potlood getekend op een onbedrukte linnen boekband; 3) De overtrektekening in Oostindische inkt door binderij Brandt, waarbij de plooien van de rok van de vrouwenfiguur, die door Toorop in toon waren
weergegeven, in lijnen zijn vertaald; 4) Een tekening van Toorop van de rug, nu smaller, zoals het boek zou worden, en mét de tweede O even groot als de andere letters (afb. 3).
Ten aanzien van God en goden is over Toorops tekening ook nog wel wat op te merken aan de hand van de correspondentie. In dit geval kan het in Versierde
| |
| |
verhalen gepubliceerde niet alle vragen beantwoorden. Bij vergelijking van de voortekening met de uiteindelijke boekband blijkt dat de tekening een grote rugtitel bevat die niet is uitgevoerd (afb. 4-5). Het is niet duidelijk van wiens hand die is. Over die rug is een kwestie geweest. Binderij Brandt zond Veen enige modellen van de band en schreef daarover: ‘Op één zijn wij zoo vermetel geweest ter Uwer beoordeling een rugtitel bij te drukken die bij den stempel gelijk werd gemaakt, waardoor echter dezen niet duurder werd.’ De proeven
4. J.Th. Toorop, Ontwerp voor voorplat, achterplat en rug God en goden, augustus 1903. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
5. Boekband van Louis Couperus, God en goden, naar J.Th. Toorop (Amsterdam, L.J. Veen, 1903). Naar de afbeelding in Versierde verhalen, p. 229.
gingen naar Toorop en deze schreef Veen: ‘(...) de titel op den rug moet er niet bij. Het is anders op het ornamentje na onder de letters niet kwaad geworden, heel aardig.’ De brieven Toorop-Veen zouden nog eens goed doorgenomen moeten worden. Stamde de rugtitel op de ontwerptekening nu van Toorop of niet? Enerzijds lijkt ze uitgevoerd in een net iets donkerder kleur inkt en is het een wat brave herhaling van de belettering op het voorplat, aangevuld met een ornament uit de decoratie van het achterplat. Anderzijds bevindt zich onder de hele tekening een ondertekening in potlood, net als bij het gedeelte met de rugtitel. Het is ook nauwelijks voor te stellen dat men op het atelier van Brandt het ontwerp van de kunstenaar ongevraagd bij zou tekenen. Daarom is het niet ondenkbaar dat de rug oorspronkelijk van Toorop stamt, maar dat hij later uit- | |
| |
drukkelijk vermeld heeft dat ze moest komen te vervallen. Daaraan heeft Brandt zich dan in één - niet bewaarde - proef niet gehouden. Toorops ontwerp is afgebeeld op pagina 89, maar zelfs in de noot (282) waarin het bestaan van het ontwerp wordt vermeld, is geen verwijzing te vinden naar de in de tekst toch ter sprake komende ‘rugkwestie’.
❖
Voor de tweede druk van Extaze, verschenen in 1894, besloot Veen, ondanks het feit dat het eerdere bandontwerp van Couperus zelf stamde, te kiezen voor een heel ander jasje. R.N. Roland Holst maakte, wat verder niet veel is gebeurd bij het werk van Couperus, voor het boek twee verschillende ontwerpen: één voor de gebonden exemplaren en een ander voor de ingenaaide. Bij het citeren van de correspondentie over Extaze zijn ze door elkaar gehaald. Na een beschrijving van de band (van de gebonden exemplaren) en wat briefwisseling over het niet uitgevoerde idee het familiewapen van Couperus in het ontwerp op te nemen, vervolgt de tekst opeens met een brieffragment over de vorderingen van het werk, waarin gesproken wordt over het afdrukken van een steen, het maken van proefdrukken van, in de woorden van Van Vliet, ‘de veranderde omslag’ en het gebruik van twee kleuren. Kortom: het gaat dan plotseling over de ingenaaide versie. Eén uitlating van Roland Holst is daarbij verwarrend, het in Versierde verhalen geciteerde: ‘ik zou zoo gaarne deze omslag goed laten gelukken, daar het verre weg de beste omslag is dat ik ooit voor een band maakte’. Roland Holst deed deze uitspraak om zijn wens te ondersteunen het omslag in twee kleuren te mogen drukken. Kort daarop meldde hij Veen dat hij het omslag ging overmaken, zodanig dat dan voor- en achterkant alsmede de rug betekend zouden zijn. Twee kleuren mocht blijkbaar niet, want hij voegt daaraan toe ‘en dan ook dat 't maar van een steen bedrukt hoeft te worden’ (bedoeld is: ‘van één steen’, d.w.z. in één kleur. Roland Holst heeft het niet helemaal correct geschreven en Van Vliet heeft vervolgens de implicatie niet begrepen). In het archief Veen bevinden zich drie proefdrukken van de tweekleuren-litho, in twee verschillende kleurstellingen (afgebeeld in
Versierde verhalen op p. 85, op p. 26 ten onrechte ‘ontwerpen’ genoemd en op p. 131 uitvoerig beschreven zonder verwijzing naar de afbeeldingen ervan). Eén daarvan is voorzien van een aantekening van de kunstenaar waaruit blijkt hoe hij zich bij het geheel over gemaakte, tweede gelithografeerde omslag heeft laten leiden door de verhoudingen van de verworpen proef voor het voorplat. Na het weergeven van Couperus' reactie op twee exemplaren van de gebonden uitgave, waaronder een waarschijnlijk uniek luxe-exemplaar, wordt de ingenaaide editie andermaal ten tonele gevoerd, alsof die nog niet eerder ter sprake was geweest.
Er is geen aandacht gegeven aan het grote verschil in uiterlijk tussen de twee ontwerpen. Roland Holst doordacht zijn voorstellingen altijd bijzonder goed en het was dus wel op zijn plaats geweest zulks te doen. De gebonden uitgave van Extaze heeft als decoratie op de platten een afbeelding van twee sluitingen en een schildje met de initialen van de schrijver. Daarmee zou deze heel goed een dagboek kunnen verbeelden. Zo volgt de decoratie de opzet van de roman, een aspect dat nog niet naar voren kwam. Al gelijk in hoofdstuk 1 blijkt dat de hoofd- | |
| |
persoon Cecile een heel intensief gevoelsleven heeft, dat zij echter alleen in haar dagboek tot uiting laat komen. Later in de roman komt dat nog een enkele maal ter sprake, onder andere waar de lezer meeleest met wat Cecile in haar dagboek schrijft. Dat een decoratie met (dagboek)beslag niet geschikt was voor de ingenaaide editie, spreekt voor zich. Roland Holst zocht daarom voor deze editie zijn toevlucht tot bloemachtige motieven rond de titel en de naam van de schrijver.
6. Proef voor de boekband van Louis Couperus, Hooge Troeven, naar R.N. Roland Holst, maart 1896. Nederlands Architectuurinstituut, Rotterdam, archief Berlage. Naar de afbeelding in Versierde verhalen, p. 87.
7. Boekband van Louis Couperus, Hooge Troeven, naar R.N. Roland Holst. Amsterdam, L.J. Veen 1896). Naar de afbeelding in Versierde verhalen, p. 166.
❖
In 1896 ontwierp de architect H.R Berlage de band voor Hooge troeven. Begin februari was de tekening gereed. Het was een uitgewerkte voorstelling (bewaard in het archief Veen) die als model moest dienen voor de maker van het bandstempel. De binderij Brandt stuurde op dat ontwerp gebaseerde modelbanden naar Veen en Berlage. Het moet Van Vliet zijn ontgaan dat hij Berlage's exemplaar, bewaard in het Berlage-archief in het Nederlands Architectuur Instituut, heeft afgebeeld op pagina 87 (hier afb. 6), want in de tekst wordt niet naar die afbeelding verwezen op het moment dat de proefbanden ter sprake komen bij de bespreking van de band (p. 167). Dat is erg jammer vanwege het vervolg. De kleur van de drie modellen beviel Berlage niet en ongetwijfeld bedoelde hij daarmee niet de kleur van de opdruk maar van het linnen dat was gebruikt (het exemplaar in Rotterdam heeft, afgaande op de reproductie, grijsachtig geverfd linnen). Dan vervolgt de tekst over de boekband: ‘Na een bezoek van Berlage aan de binder werd gekozen voor een crèmekleurig linnen met roodbruine versiering en belettering.’ Berlage was echter waarschijnlijk niet alleen voor de kleur linnen naar de binderij van Brandt getogen. Hij had een belangrijker noot op zijn zang. Onvermeld in Versierde verhalen is namelijk het feit dat Berlage in dit stadium de decoratie van de rug nog ingrijpend heeft gewijzigd. Ongetwijfeld heeft de kunstenaar bij Brandt voorzichtig willen polsen of dat allemaal nog kon zonder al te grote vertraging in de productie. De met krullende bladornamenten versierde rug volgde aanvankelijk de decoratie van de platten, maar op dat smalle vlak viel ze inderdaad nogal zoetig uit. Berlage verving het geheel door een zo goed als ongedecoreerde rug met dezelfde indeling. Het weinige ornament dat er is, de uitsteeksels boven en onder de tekst, is geen vervolg van
| |
| |
de ornamentering van de platten (afb. 7). In mei 1896 verscheen het boek; het hele productieproces heeft dus slechts enkele maanden in beslag genomen.
❖
8. R.W.R de Vries, Ontwerp voor voorplat, achterplat en rug Noodlot (derde druk), ca. februari 1898. Rijksprentenkabinet, Amsterdam, archief R.W.P. de Vries.
9. R.W.P. de Vries, Ontwerp voor voorplat, achterplat en rug Noodlot (derde druk), ca. februari-juni 1898. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
10. Naar R.W.P. de Vries, Afdruk bandstempel Noodlot (derde druk) op papier, juli 1898. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
Voor de band van de derde druk van Noodlot, verschenen in november 1898, was R.W.P. de Vries verantwoordelijk. Hoezeer de in het archief Veen bewaarde tekeningen eind- of bijna eindproducten zijn, blijkt uit een schetsontwerp dat in het Rijksprentenkabinet wordt bewaard in het archief R.W.R de Vries. Deze tekening (afb. 8) staat nog ver af van hoe de band uiteindelijk zou worden. Zij moet een van de ontwerpen zijn geweest die De Vries in februari 1898 heeft getoond. Dit verband wordt niet alleen niet gelegd op de daarvoor bestemde plekken, p. 39-40 en 124 van Versierde verhalen, maar ook worden alle in het Rijksprentenkabinet bewaarde ontwerpen in één noot genoemd. Daarbij is geen acht geslagen op de verschillende herkomsten (enerzijds archief van de kunstenaar: dus voortekeningen, anderzijds archief van de uitgever: dus definitieve of bijna definitieve tekening). Bovendien is er geen aandacht gegeven aan de chronologie van de tekeningen. In de latere stadia bleken de platten snel de definitieve decoratie te hebben gekregen (afb. 9), maar aan de ornamentatie van de rug is langer gesleuteld. Zo stuurde binderij Brandt in juni een modelband waaraan blijkbaar nog wel wat te doen viel, want in juli schreef De Vries aan Veen dat tot zijn spijt de tekening voor het bandje van Noodlot nog niet gereed was. Eind juli werd een bandstempel vervaardigd en begin augustus ontving De Vries een ‘afdruk van zijn tekening’, d.w.z. een proefdruk van het bandstempel in zwart op papier (afb. 10). Van verschillende banden zijn dit soort afdrukken bewaard in het archief Veen, maar nergens zijn ze juist benoemd.
❖
Zo zijn er tal van onnodige kleine, deels kunsthistorische, missers. De stijl waarin Jan Toorop werkte, wordt niet ‘symbolisch’ genoemd (p. 29), maar symbolistisch. In verband met De berg van licht wordt opgemerkt dat na het hoge honorarium dat Coupe- | |
| |
rus had bedongen, de uitgever geen zin had ‘ook nog eens dure banden te laten tekenen voor de drie delen waaruit de roman zou bestaan’ (p. 29). Dat is wat overdreven. Er hoefde maar één band te worden getekend, die dan voor elk van de drie delen gebruikt zou worden, zoals de gangbare praktijk was (zie bijv. De boeken der kleine zielen). Vier kleurenillustraties in Versierde verhalen (afb. 13-16 op p. 90) zijn gewijd aan de door Th. Nieuwenhuis gedecoreerde publicatie van het gedicht ‘Zomer’ door Hélène Swarth in De Hollandsche Revue van juli 1897. Van Vliet veronderstelt dat Veen misschien door deze publicatie op het idee is
ii. Aflevering van Louis Couperus, Majesteit, in de vormgeving van Versierde verhalen (p. 153).
gekomen Nieuwenhuis twee jaar later te vragen voor een band voor Fidessa (p. 31). Hoe aardig ook bedacht teneinde deze relatief onbekende plaatjes een plaats te laten krijgen in het boek, het ligt niet erg voor de hand: Nieuwenhuis had de aandacht al veel meer op zich gevestigd met de prachtige, in april 1897 verschenen ‘vercierde’ editie van de Gedichten van Jacques Perk met decoraties in diezelfde geest. Over het feit dat de schets van Chr. Lebeau uit ongeveer 1900 voor De stille kracht (afb. op p. 92) niet is gebruikt, hoeft men zich niet te verbazen. Het is - waarschijnlijk onbewust - vrijwel een herhaling geworden van Berlages bandontwerp voor Hooge troeven uit 1896, maar dat verband of een verwijzing naar al dan niet bestaande correspondentie over het afgewezen ontwerp is niet te vinden in Versierde verhalen. Op p. 47 wordt beschreven hoe de koningsromans Majesteit en Wereldvrede in afleveringen op de markt werden gebracht. Daarbij is geen verwijzing gemaakt naar een afbeelding. Toch staat er wel zo'n aflevering in het boek afgebeeld: afb. 10 op p. 153, maar die is als dun katern met een omslag nauwelijks als zodanig te herkennen. De vormgever heeft namelijk een ‘vondst’ gedaan die men heeft verzuimd op de relevante plekken te corrigeren. Alle afgebeelde boeken, omslagen, brieven, rekeningen en tekeningen kregen rechts en onder een schaduwrandje toegevoegd, waardoor ze kloeke volumes lijken (afb. 11). Nergens afgebeeld zijn de zeldzame afleveringen van de serie Werken van Couperus uit 1905 (p. 47-48). Van deze collectors items, ‘in bijzonder weinig exemplaren in de oorspronkelijke staat bewaard’, had ik er liever één afgebeeld gezien dan, in kleur, het portret van de batikster Agathe Wegerif-Gravestein (op p. 92). Het is een goede gewoonte om
bij het opmeten van een werk eerst de hoogte en dan de breedte te meten, hetgeen hier niet is gedaan. Bij de eerste druk van Eline Vere bleef helaas onvermeld dat deze gebonden f 7,90 kostte, zoals blijkt uit een (latere) prospectus die is afgedrukt op p. 118; over deze gebonden oplage van de eerste druk wordt op p. 114 overigens nogal onzeker gedaan. Van de op p. 121 groot afgebeelde editie van Eline Vere is het sterk de vraag of het ontwerp van de (typografisch gedecoreerde) kartonnen band niet naoorlogs is. Het stofomslag van Extaze met het motief van een gestanste papieren onderzetter (afgebeeld op p. 135) is op p. 132-133 beschreven als onderdeel van de vierde druk uit 1920. Ook Fidessa is zo uitgegeven, maar daar (in noot 213) kon worden gemeld dat dit omslag uit 1940 dateert. Bovendien wordt dat boekje daar op een wat andere manier behandeld, namelijk als onderdeel van de serie Boeken uit de oude doos. Het is een detail, maar op tal van nog kleinere details wordt uitgebreid in de tekst ingegaan. De voorzichtigheid over de identiteit van de kunstenaar Otto van Tussenbroek naar aanleiding van de initialen ‘O.V.T.’ op het stofomslag van de vijfde druk van Noodlot (p. 369, noot 40) is geheel onnodig. De overigens niet door Van Vliet vermelde ontwerptekening in het archief
| |
| |
Veen onderstreept dat stilistisch. Richard Roland Holst had geen vignet (p. 143), maar heeft in de rijksappel op de achterzijde van Majesteit zijn initialen geplaatst. En aansluitend daarop: in verband met Couperus' wens het wapen van zijn familie te verwerken in de band van Wereldvrede (p. 159), was het misschien aardig geweest te vermelden dat het onder meer een duif met olijftak bevat. Etc., etc.
Maar naast al die details is een van de belangrijkste bezwaren wel dat de boekdecoraties lang niet altijd recht zijn gedaan in de vele kleurenafbeeldingen, die toch een van de kernen van Versierde verhalen uitmaken. Deze zijn vooral gericht op de voorplatten. De vaak eveneens gedecoreerde ruggen zijn bijna niet afgebeeld, terwijl deze, als het goed is, toch altijd het patroon en de indeling van het plat volgen. Juist om die reden worden in specialistische publicaties foto's gebruikt waar beide op staan. De verzamelaars, voor wie het boek mede bedoeld is, zullen graag willen weten naar welke ruggen ze moeten uitkijken als ze in het antiquariaat voor de plank Couperus staan. Ook esthetisch is het een groot gemis. Men denke slechts aan Williswinde. Nog bedenkelijker is het dat niet standaard ook de achterkant is afgebeeld, als die van een decoratie is voorzien. Wanneer voor- en achterplat al niet samen één geheel vormen, zoals bekend van Toorop, dan vormt toch de decoratie op de achterkant van het boek het vervolg of de tegenhanger op die van de voorkant. Het is een der meest voor de hand liggende lessen die uit de veelvuldig aangehaalde dissertatie van Braches getrokken kan worden. Bovendien, en dat had ook kunnen opvallen, zijn door de ontwerpers vaak voorplat, rug en achterplat op één vel getekend. Zo is de decoratie van De stille kracht alleen verminkt afgebeeld (p. 92 en 206).
Omdat de tekeningen door de genoemde ingreep van de vormgever niet altijd gemakkelijk te herkennen zijn, en omdat ze zo onvolledig zijn beschreven en vervolgens niet op hun juiste merites zijn geschat, volgt hier een opgave van alle ontwerpen en proefdrukken voor uitgaven van Couperus' werk in het Rijksprentenkabinet, voorzover bewaard in het archief Veen of in een der archieven die van de kunstenaars afkomstig zijn. Want ook op dat gebied ligt er nog een onderzoek te wachten: wat was de ontwerpgeschiedenis van de boekbanden voor Couperus, voorzover niet bewaard in het archief Veen? Wat is er bijvoorbeeld bekend over de fascinerende kleurige band van André Vlaanderen voor het bij Van Holkema & Warendorf uitgegeven Antiek toerisme uit 1911? En wat zou Couperus zelf van die band hebben gevonden? Hij schreef toen niet aan Veen. Dus komen we er via Van Vliet niets over te weten, niet of er brieven aan de uitgever bewaard zijn, noch of er misschien brieven aan anderen over zijn.
Tot slot: op een gegeven moment was Couperus uitgekeken op gedecoreerde banden. In 1916 schreef hij Veen: ‘Ik zoû voortaan eenvoudig, op zijn Engelsch, heel simpele linnen bandjes nemen met een gouden letter. [...] Heusch, spaar je onkosten uit aan de heeren artiesten-bandteekenaars. Ik kàn die dingen niet meer zien.’ Wellicht hierdoor geïnspireerd komt de inleiding van Versierde verhalen (p. 84) tot een conclusie: ‘Men kan zeggen dat Veen te lang is doorgegaan met versierde boekbanden, toen de typografie het al ruimschoots van de versiering had gewonnen.’ Dat klinkt buitengewoon spannend, maar het is eenvoudigweg niet waar. Men hoeft alleen al te denken aan de banden met decoraties door C.A. Lion Cachet, Louis Raemaekers, George Rueter, J.B. Heukelom,
| |
| |
Willy Sluiter, Jan Sluijters, P.A.H. Hofman en vele anderen die figuratief of ornamenteel gedecoreerde banden produceerden. De fondsen van bijvoorbeeld Meulenhoff, Querido en Brusse zijn er heel duidelijke voorbeelden van hoe groot de rol van de gedecoreerde boekband nog tot in de jaren '30 bleef. In linnen gebonden. Nederlandse uitgeversbanden van 1840 tot 1940 door Fons van der Linden en Albert Struik (Veenendaal 1987) staat er vol mee. Als er al iets was verouderd, dan was dat de smaak van Veen. Hij bleef in oude stijl werkende ontwerpers vragen en, erger nog, nam te vaak de noodsprong van het recyclen van oude ontwerpen.
| |
Bijlage
Ontwerpen en proefdrukken voor werk van Couperus in het archief Veen en enkele andere deelcollecties in het Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam; in de volgorde waarin ze voorkomen in Versierde verhalen
Orchideeën - 2de druk (1895; Veen) - L.W.R. Wenckebach: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit.
Veranderingen: de wortels aan de onderzijde van de rug later beter gestileerd.
Eline Vere - 4de druk (1898; Van Kampen) - L.W.R. Wenckebach: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit [Archief Van Kampen].
Als uitgevoerd. Opschrift van de kunstenaar: ‘uittevoeren geheel in goud op donker linnen - of in kleur op licht linnen’.
Afdruk van het bandstempel voorplat, ingekleurd met lichtblauw, bruin en geel [Archief Van Kampen].
Waarschijnlijk een proef met betrekking tot de wens van de kunstenaar het ontwerp als band of als omslag in kleuren uit te voeren.
Noodlot - 3de druk (1898; Veen) - R.W.P. de Vries: Ontwerp voor voorplat, achterplat en rug; penseel in bruin [Archief R.W.P. de Vries].
Grondvorm van de uiteindelijke banddecoratie al aanwezig. Alle vormen nog wat slap en minder uitgesproken dan later, belettering idem. Cirkelmotief nog niet in de decoratie aanwezig.
Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug; penseel in bruin.
Cirkelmotief aanwezig, evenals de rest van de definitieve ornamentatie. De rugversiering heeft nog niet de latere vorm. Rugdikte te groot. Geen signatuur in monogram op de rug.
Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit.
Als uitgevoerd. Belettering rug waarschijnlijk aangebracht door de bandstempelmaker.
Proefdruk bandstempel in zwart (2 exemplaren, waarvan één geplakt op de achterzijde van de definitieve tekening).
Proef van de band op linnen (laat zien hoezeer het in Versierde verhalen afgebeelde exemplaar gebruind is: hoort te zijn zwart op crème, niet zwart op bruin) [Archief R.W.P. de Vries, grote portefeuille].
Noodlot - 4de druk (1917; Veen) - O. van Tussenbroek: Ontwerptekening voorplat gelithografeerd omslag; potlood, Oostindische inkt en goud, correcties in dekwit.
De tekening als uitgevoerd. In plaats van goud - door de symbolistisch werkende en door Duitse en Oostenrijkse kunstenaars geïnspireerde Van Tussenbroek graag toegepast - werd uiteindelijk geel gebruikt.
Extaze - 2de druk, gebonden (1894; Veen) - R.N. Roland Holst: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening in losse onderdelen: de drie gedeelten op het voorplat, de twee gedeelten op het achterplat en de rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit, op calqueerpapier.
De decoratie van de rug later nog veranderd, de rest zonder noemenswaardige veranderingen.
Extaze - 2de druk, ingenaaid (1894; Veen) - R.N. Roland Holst: Drie proefdrukken voor een gelithografeerde decoratie voorplat omslag; tweemaal in licht grijsbruin en grijs, eenmaal in licht grijsbruin en blauw.
Niet gebruikt. De tekening was ongeveer ter grootte van het boekblok. Later heeft Roland Holst bedacht dat de decoratie met titel, auteursnaam en ornament slechts een gedeelte van het totale oppervlak moest vullen. Op een van de proefdrukken is daarom - gecentreerd rond het veld met titel en auteursnaam - de hoogte van het boekblok afgemeten, met de aantekeningen: ‘hoogte gebonden boek’ en ‘komt goed uit in de breedte van deeze tekening’.
| |
| |
Majesteit - 1ste druk (1893; Veen) - R.N. Roland Holst: Ontwerp voor de rug; Oostindische inkt.
Later veranderd en uiteindelijk geheel gewijzigd. Boven detail van één bloem, in het midden de boektitel in de lengte in grote letters, onder enkele kronkelende wortels in donker weergegeven aarde.
Ontwerp voor verandering onderste gedeelte van de rug, bedoeld om op het eerder genoemde ontwerp te plakken; Oostindische inkt.
Later niet gebruikt, gestileerde wortels met daaroverheen een Franse lelie (vrijwel een herhaling linker en rechter onderhoek afbeelding op voorplat).
Proefdruk bandstempel rug (in zwart) op papier.
Naar bovengenoemde ontwerpen, later niet gebruikt.
Model voor het bandstempel / Ontwerptekening in losse onderdelen: voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit, op calqueerpapier. De tekeningetjes voor de twee symbooltjes op het achterplat uitgesneden en los; Oostindische inkt op calqueerpapier.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt.
Reis-impressies - 1ste druk (1894; Veen) - K. Sluyterman: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; potlood en Oostindische inkt.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt. Van de drie kaderlijnen rond titel en vignet op het voorplat is er uiteindelijk één weggelaten.
Wereldvrede - 1ste druk (1895; Veen) - H.P. Berlage: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit. Met nog een afzonderlijke tekening voor de rug, minder breed: 28 i.p.v. 38 mm.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt. Tekstschildjes voor en achter later ingeplakt.
Williswinde - 1ste druk (1895; Veen) - L.W.R. Wenckebach: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt.
Proefdruk van het bandstempel (in zwart) op papier.
Hooge troeven - 1ste druk (1896; Veen) - H.P. Berlage: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en correcties in dekwit.
Zonder noemenswaardige wijzigingen aan voor- en het bijna gespiegelde achterplat gebruikt. De rug later veranderd. In dit ontwerp getekend in de stijl van de platten, met veel krullen. Ongetwijfeld bij nader inzien te zoetig geacht en omgewerkt tot een meer gestileerde decoratie, zonder krullen.
Proefdruk van het bandstempel (in zwart) op papier, geplakt op de achterzijde van het ontwerp.
Precies als het ontwerp, nog met de later verworpen rugdecoratie.
Proefdruk van het voorplat in donker rose.
Als uitgevoerd.
Metamorfoze - 1ste druk (1897; Veen) - J.Th. Toorop: gesigneerde, niet-spiegelbeeldige afdruk van een ontwerp van het voorplat; rood krijt (N.B. niet afkomstig uit het archief Veen).
De compositie nagenoeg identiek uitgevoerd; de kleuring is tegengesteld: de achtergrond donker en de lijnen wit.
Definitief ontwerp voor voorplat en rug; potlood op een onbedrukte linnen boekband.
De compositie nagenoeg identiek gebruikt. Op de rug is de tweede O in de titel klein.
Overtrektekening door Boekbinderij Brandt of door een Duitse stempelmakerij naar de voorgaande, voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt.
De compositie nagenoeg identiek gebruikt. De plooien van de rok van de vrouwenfiguur, die in Toorops ontwerp in toon waren weergegeven, zijn vertaald in parallelarceringen. De detaillering is niet geslaagd: de ogen van de vrouw zijn lager geplaatst, waardoor de expressie minder fraai is (brief Toorop aan Veen). Op de rug is de tweede O in de titel klein.
Ontwerp voor de rug; Oostindische inkt.
Smaller, zoals het boek zou worden. Mét de tweede O even groot als de andere letters.
Proefdruk van het bandstempel (in zwart) op papier.
Psyche - 1ste druk (1898; Veen) - J.Th. Toorop: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug met belettering; potlood met enkele varianten in schets in de tekening.
Nagenoeg als gebruikt: de vormen van de letters en de dikte zijn later nog iets gewijzigd, evenals de dikte van de contouren van de op de beschouwer gerichte bloemkelken. Toorop heeft, blijkens uitgegumde lijnen, ook overwogen de rechterarm van Psyche gestrekt langs het hoofd van Chimera weer te geven.
Idem - R.W.P. de Vries: Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug met belettering; penseel in blauw over een potloodschets.
Niet gebruikt, vervaardigd door De Vries in voorjaar 1898 als proef voor Veen (zie Van Vliet, p. 39-40 en afb. 26).
Fidessa - 1ste druk (1899; Veen) - K. Sluyterman: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en door overplakken gecorrigeerd tektstveld.
In de decoratie geen noemenswaardige wijzigingen, maar in de architectuur van de band is er zowel rond de decoratie van de platten als die van de rug een kaderlijn gedacht (afb. 12). Die zijn uiteindelijk weggelaten. Dit
| |
| |
12. K. Sluyterman, model voor het bandstempel/ Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug Fidessa, augustus 1899. Rijksprentenkabinet, Amsterdam.
verklaart de wat onlogische onderbreking van de lijnen over rug en platten, die bindtouwen symboliseren. Uit de correspondentie blijkt dat Sluyterman deze lijnen liefst ononderbroken had gezien (vergelijk Van Vliet, p. 197). De initialen K.S. rechtsonder op het voorplat zijn op de band achterwege gelaten.
Langs lijnen van geleidelijkheid - 1ste druk (1900; Veen) - J.G. van Caspel: Schetsontwerp voorplat en rug; penseel in groen en lichtroze op groen papier.
Zonder noemenswaardige wijzigingen gebruikt.
Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; penseel in zwart en oranje op wit papier.
In de decoratie geen noemenswaardige wijzigingen. De paarse (in het ontwerp zwart) en oranje partijen zijn later omgewisseld ten opzichte van het ontwerp, waar bijvoorbeeld de belettering donker is, evenals de structuurlijnen van het decoratieve hoofdmotief.
Ontwerp belettering deel i en ii afzonderlijk, op halve dikte van het uiteindelijke boek; penseel in zwart en oranje.
Niet gebruikt? Boek alleen als twee delen in één band geproduceerd?
Proefdruk stempel rugtitels (in zwart) voor afzonderlijk delen i en ii.
Niet gebruikt? Boek alleen als twee delen in één band geproduceerd?
Proefdruk band/omslagstempel met titel en auteursnaam in donkerblauw, de gehele decoratie in bruin.
Niet in deze kleuren gebruikt.
Proef verkleind, voorplat en rug in zwart.
Babel - 1ste druk (1901; Veen) - J.Th. Toorop: Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug met belettering; grijze inkt in pen en penseel, over een schets in potlood met enkele varianten.
Zonder noemenswaardige wijzigingen gebruikt.
De boeken der kleine zielen - 1ste druk (1901-1903; Veen) - Th. Neuhuys: belettering rugtitels ‘Het late leven’, ‘Zielenschemering’ en ‘Het heilige weten’; Oostindische inkt.
Zonder wijzigingen gebruikt voor de ingenaaide editie
Proeven bandstempels (in zwart) voor de rugdecoratie en belettering van ‘Het late leven’, ‘Het heilige weten’ en ‘Zielenschemering’.
Zonder wijzigingen gebruikt voor de ingenaaide editie.
Over lichtende drempels - 1ste druk (1902; Veen) - J. de Praetere: Model voor het bandstempel / Ontwerp decoratie voorplat en rug met belettering; Oostindische inkt en dekwit.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt. Op achterzijde voorplat: ‘gel. grootte’.
God en goden - 1ste druk (1903; Veen) - J.Th. Toorop: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat, achterplat en rug met belettering; grijze inkt in pen en penseel, over een schets in potlood met enkele varianten.
De decoratie zoals uitgevoerd. Rugtitel niet uitgevoerd. Foutieve titel op plat en rug: ‘God & de Goden’ (‘de’ doorgehaald).
Dyonizos - 1ste druk (1904; Veen) - J. Rotgans: Model voor het bandstempel / Ontwerptekening voorplat en rug; Oostindische inkt en dekwit, de tekening in het centrum los in uitsnede (ooit overgedaan?). Midden onderaan, wellicht door de kunstenaar zelf: ‘kleuren van deze band zijn als op bijgevoegd strookje papier voorkomen’ [Dit papiertje is niet meer aanwezig].
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt. Op het ontwerp zelf is niet aangegeven dat het veld met de titel en auteursnaam in rood gedrukt zou moeten worden.
De berg van licht - 1ste druk (1905-1906; Veen) - Anoniem [?]: Twee nagetekende foto's van klassieke bustes van de jonge Caracalla en Annina Faustina; gouache en zwarte inkt.
Niet gebruikt. De tekeningen zijn wellicht ‘jonger gemaakte’ portretten van figuren die jeugdig in Couperus' boek figureren en van wie alleen gebeeldhouwde portretten op latere leeftijd bekend zijn. Op het tweede portret in de marge de aantekening: ‘Teekening ter goedkeuring’.
Van oude menschen, de dingen, die voorbij gaan - 1ste druk (1906; Veen) - Chr. Lebeau: Model voor het bandstempel / Ontwerp voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en dekwit. Met aantekening van de stempelmaker ‘nur halb so hoch’.
Zonder noemenswaardige wijzigingen gebruikt. [Van
| |
| |
het bij Van Vliet afgebeelde exemplaar is de rug gerestaureerd, waardoor het lijkt alsof de van de platten over de rug lopende lijnen niet doorlopen; de afsnijding van de foto doet het lijken alsof de band zo werd afgesneden dat het kader aan de buitenranden van de platten niet vrijstaand is]
Uit blanke steden onder blauwe lucht - 1ste druk (2 bundels, 1912-1913; Veen) - K. Sluyterman: Model voor het bandstempel / Ontwerp voorplat en rug; Oostindische inkt en signatuur ‘K.S.’ toegevoegd in dekwit.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt.
Serieband ‘Werken van Couperus’ - H.P. Berlage: Model voor de stempelsnijder / Ontwerp voorplat, achterplat en rug; Oostindische inkt en dekwit, gedateerd 1904.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt. Decoratie in stukje ornament bij ‘van’ later iets vloeiender gemaakt.
Serieband ‘Poortjesband’ - J. Braakensiek: Model voor de stempelsnijder / Ontwerp voorplat en rugtekening; Oostindische inkt en aquarel.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt.
Serieband ‘Lezeressenband’ - J. Braakensiek: Model voor de stempelsnijder / Ontwerp voorplat en rug; Oostindische inkt en aquarel.
Zonder noemenswaardige veranderingen gebruikt.
Serieband ‘Behangband’ - Anoniem (K. Sluyterman of A. Vlaanderen; vergelijk Versierde verhalen, p. 201): Model voor de stempelsnijder / Ontwerp gedecoreerde gedeelte voorplat, bovenkant rug, breed en smal, en onderkant rug met initialen ‘L.J.V.’ in ligatuur, breed en smal, alsmede ‘Couperus’ in drie verschillende beletteringen en afmetingen; Oostindische inkt.
Niet gebruikt in de ‘grote’ jaren. Voor een uitgave van verzamelde werken van Louis Couperus die volgens Versierde verhalen (p. 344) zou dateren uit de oorlogsjaren, maar die stilistisch waarschijnlijk twee decennia eerder gedateerd dient te worden.
B. Reith: Ontwerpen voor illustraties en banden van uitgaven van Psyche en Fidessa.
Anoniem: Ontwerp omslag Van oude mensen, de dingen, die voorbij gaan (Amstel-pocket, ca. 1970).
|
|