Boekbesprekingen
J. Spoelder, Prijsboeken op de Latijnse school. Een studie naar het verschijnsel prijsuitreiking en prijsboek op de Latijnse scholen in de Noordelijke Nederlanden, ca. 1585-1876, met een repertorium van wapenstempels. Amsterdam & Maarssen APA, 2000. 852 p., ISBN 9030212225. Prijs: f 282,-
De Latijnse school door het prisma van de prijsvraag
In deze tijd waarin alles, ook het onderwijs, ook de wetenschap, verandert en dat luidkeels laat weten, is het verschijnen van een goed gedocumenteerd, verzorgd uitgegeven boek, handelend over de prijsboeken op de Latijnse school en als dissertatie verdedigd door de voormalige rector van een gymnasium, tegelijk een anachronisme en een zegen.
Laat ik eerst iets zeggen over het onderwerp, vervolgens iets over het boek, om ten slotte te komen tot een kleine evaluatie van hetgeen de auteur gepresteerd heeft.
Al ver voor de Opstand kende met name het verstedelijkte Holland de rudimentaire vorm van een schoolsysteem. Vrijwel elk stadje bezat een aan de kerk verbonden parochieschool. Grote steden als Amsterdam en Dordrecht, opgesplitst in twee parochies, hadden er wel twee. Het leerprogramma van deze scholen omvatte, naast elementaire zaken als lezen en schrijven, vooral onderwijs in de Latijnse grammatica. ‘Cantum’, zangles voor de Latijnse eredienst, bleef een belangrijk onderdeel van het lesaanbod, dat vrijwel alleen op jongens gericht was.
In de veertiende eeuw leidde voortgaande verstedelijking in de Noordelijke Nederlanden niet alleen tot een grotere, maar ook tot een meer gedifferentieerde vraag naar onderwijs, meer gericht op de behoeften van handelsverkeer, stedelijk bestuur en hogere cultuur. In de loop van de vijftiende eeuw namen de stadsbesturen dan ook het beheer van de scholen van de kerk over. De Grote of stadsschool ging vakken omvatten die men elders aan de universiteit, in de voorbereidende faculteit van de artes, aantrof: grammatica, retorica en logica, dat wil zeggen de taalkunde, de kunst om te spreken en de kunst om te redeneren.
Het gebrek aan universitair onderwijs in de nabijheid en de duurte van dat onderwijs heeft die ontwikkeling bevorderd. Maar het waren vooral de didactische invloed van de Moderne Devotie en de morele invloed van het humanisme, die uiteindelijk deze vorm van onderwijs een specifiek Noord-Nederlands accent verschaften. De indeling van de school in meer klassen en van het lesaanbod in een getrapt curriculum, de op de lectuur van de klassieken gebaseerde welsprekendheid en wellevendheid, dat alles maakte van de Grote school een echte Latijnse school, een kweekplaats voor de elite van kerk en staat.
Dergelijke scholen konden, wanneer de stad erin slaagde een geleerde rector te benoemen, een aanzienlijke omvang in zowel leerlingen als vakken bereiken. Johannes Murmellius bijvoorbeeld, wist als rector van de school te Alkmaar niet alleen van heinde en ver leerlingen te trekken - in zijn tijd heette de school wel negenhonderd scholieren te kennen - maar verschafte haar ook een leerprogramma dat in de hoogste klassen aansloot op het onderwijs dat aan de universiteit werd gegeven.
In de zeventiende eeuw nam dit schooltype een prominente plaats in in een zich allengs ontwikkelende onderwijspiramide, die voor vrijwel elke sociale groep en voor vrijwel elke maatschappelijke functie een schooltype kende. De Latijnse school was een door de stad geprivilegieerde instelling, die aan een leeftijdsgroep van jongens tussen 7 en 16 jaar hoofdzakelijk taal- en literatuuronderricht gaf. In het curriculum bleef veel ruimte gereserveerd voor het godsdienstonderwijs: het leren van de Heidelbergse catechismus in het Nederlands zowel als in het Latijn en kerkgang begeleid door rechtzinnige leraren met Latijnse recapitulatie van de preek. Maar het belangrijkste vak was het Latijn, de passieve en actieve beheersing ervan, inclusief stijloefeningen en soms de verplichting zich zowel buiten als binnen de schoolmuren van die taal te bedienen. Vaak ook