De Boekenwereld. Jaargang 17
(2000-2001)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |||||||
‘Hypothese op hypothese stapelen’
| |||||||
Het raadsel en de feitenKruitwagen en Van Buijtenen waren zeker niet de eersten die zich bezighielden met het raadsel van de Freeska Landriucht- drukkerij. Vanaf de achttiende eeuw hebben onderzoekers zich verdiept in deze kwestie.Ga naar margenoot7. Het onderwerp heeft altijd sterk tot de verbeelding gesproken. Het leidde tot een stroom van publicaties en veel discussie. De Freeska Landriucht-drukkerij lijkt wat dat betreft wel een beetje het Oera Linda Boek van de boekge- | |||||||
[pagina 168]
| |||||||
schiedenis. De vergelijking met controverses rond deze negentiende-eeuwse vervalsing van een Oudfriese kroniek gaat in zoverre niet op, dat de uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij wel degelijk authentiek zijn en dateren uit de vijftiende eeuw. Er is ook serieus wetenschappelijk onderzoek naar verricht, dat tot resultaten heeft geleid. Dat in de naspeuringen naar de herkomst van deze drukken de opkomst van het Friese zelfbewustzijn een rol heeft gespeeld, is een opvallend punt van overeenkomst. Zes incunabelen, zonder vermelding van plaats van uitgave, drukker of jaar, vormen de productie van de Freeska Landriucht-drukkerij. Het gaat om de volgende teksten:Ga naar margenoot8.
De tekst van de incunabel van het Freeska Landriucht is in het Oudfries, de andere vijf titels zijn in het Latijn. Voor deze drukken is gebruik gemaakt van een lettertype dat in geen enkele andere Nederlandse incunabel voorkomt. In een van de uitgaven, de Casus Longi, komt nog een ander, afwijkend lettertype voor, dat wel door enkele drukkers in de Nederlanden is gebruikt. Niet alle exemplaren van de verschillende uitgaven zijn precies gelijk. Van het Freeska Landriucht en Gobius zijn verschillende varianten overgeleverd met daarin verwerkte correcties.Ga naar margenoot12. Van de overgeleverde exemplaren van deze zes incunabelen bevatten sommige glossen en aantekeningen van vroege bezitters. Van vijf van de zes titels is geen andere uitgave in de Nederlanden in de vijftiende eeuw bekend. De tekst van de Statuta is in 1484 in een kortere versie gedrukt door Gheraert Leeu in Gouda.Ga naar margenoot13. | |||||||
De oudste vermeldingenRechtstreekse verwijzingen naar de Freeska Landriucht- drukkerij in eigentijdse bronnen en archivalia zijn tot nu toe niet gevonden. Er zijn enkele vermeldingen die licht zouden kunnen werpen op de identiteit van de drukker, maar deze dateren uit de zestiende eeuw. De oudste en meest geciteerde is een passage in een niet gepubliceerde kroniek die wordt toegeschreven aan de Friese edelman Boto (Botte) ab Holdinga.Ga naar margenoot14. In deze kroniek deelt Holdinga - vrij vertaald - mee dat de incunabel van het Freeska Landriucht honderd jaar daarvoor is uitgegeven door de zorg van Hidde van Camminga, pastoor te Dokkum en later te Anjum. Hij laat in het midden waar het boek gedrukt | |||||||
[pagina 169]
| |||||||
De passage in het handschrift van Botto ab Holdinga die de basis vormt van de Camminga-theorie. Simon Abbes Gabbema nam de tekst over in zijn exemplaar van de Freeska Landriucht-incunabel (boven en midden: foto en collectie Provinsjale Biblioteek fan Fryslân. Onder: foto: Tjerk de Jong, collectie Ryksarchyf Fryslân).
is. De precieze datering is moeilijk vast te stellen en afhankelijk van de interpretatie van bepaalde onderdelen van deze tekst.Ga naar margenoot15. Een tweede vroege vermelding is te vinden in het werk van de Ommelander edelman Johan Rengers tot den Post.Ga naar margenoot16. Hij was een aangetrouwd familielid van HoldingaGa naar margenoot17. en het is dus niet zo verwonderlijk dat hij eveneens de naam van Hidde van Camminga noemt als de man achter de uitgave van het Freeska Landriucht. Dit zijn de enige twee bronnen die de persoon van Hidde van Camminga direct met de Freeska Landriucht-drukkerij in verband brengen. De Camminga's behoorden tot de voornaamste families in het middeleeuwse Friesland en stonden in de conflicten die in de vijftiende eeuw in Friesland woedden tussen de Schieringers en de Vetkopers aan Schieringse kant. Over Hidde van Camminga is verder weinig meer bekend dan wat Holdinga over hem zegt. In het begin van de zeventiende eeuw verscheen het geschiedwerk De rerum frisicarum historia van de Friese geschiedschrijver Ubbo Emmius | |||||||
[pagina 170]
| |||||||
(1557-1625). Hij schrijft dat het Freeska Landriucht ‘130 jaar geleden’ in Keulen gedrukt is.Ga naar margenoot18. Gerekend vanaf de datering van het voorwoord (1598) waarin hij dat schrijft zou dat dus 1468 zijn. Zowel de locatie van de drukkerij als de datering op basis van deze mededeling van Emmius zijn zeer hardnekkig gebleven in de literatuur over het onderwerp. Christianus Schotanus (1603-1671) publiceerde in 1664 in zijn beschrijving van Friesland de complete tekst van de incunabel. In zijn inleiding deelt hij mee dat deze oude Friese wetten ‘voor 170 jaar te Ceulen gedruckt’ zijn.Ga naar margenoot19. Teruggerekend vanaf het jaar van uitgave 1664 dateert hij de incunabel dus op 1494. Simon Abbes Gabbema (1628-1712) was vanaf 1659 aangesteld door de Staten van Friesland als officieel landshistorieschrijver, een ambt dat in 1590 was ingesteld en tot 1773 bestond. Gabbema, tevens een verwoed verzamelaar van handschriften met betrekking tot de Friese geschiedenis, was in het bezit van het handschrift De Origine van Boto ab HoldingaGa naar margenoot20. en heeft diens mededeling over de drukker van het Freeska Landriucht op twee plaatsen geciteerd. In zijn ‘Opdracht’ in de uitgave van Gysbert Japicx' Rymelerye van 1681 geeft Gabbema zowel de mening van Ubbo Emmius weer (Keulen 1468) als die van Holdinga (Camminga, zonder datering).Ga naar margenoot21. Hij spreekt hier geen voorkeur uit voor de opvatting van één van beide. Gabbema was ook in het bezit van een exemplaar van de incunabel. Daarin maakte hij een transcriptie van de passage van Holdinga, maar voegde bovendien een zelfgemaakte handgeschreven titelpagina toe waarvoor hij onder andere onderdelen van Holdinga's tekst gebruikte. Hij introduceerde daarbij een nieuw element, waarvan de herkomst nog altijd onduidelijk is, namelijk dat Camminga het boek in een klooster zou hebben gedrukt. Als datering houdt hij hier 1460 aan.Ga naar margenoot22. | |||||||
Oudfriese rechts- en literatuurgeschiedenisTot het einde van de Middeleeuwen had Friesland een eigen rechtsstelsel, dat was gefundeerd op het Oudgermaans recht. Het was vastgelegd in verschillende oude wetsteksten, die soms een bijna mythische overlevering kenden. In Friesland, dat zich in de negende eeuw nog uitstrekte langs de gehele Noordzeekust van Zeeuws-Vlaanderen tot aan de Wezer, en in de dertiende eeuw nog altijd het huidige Friesland, Groningen en Noord-Duitsland omvatte, speelde de geografische en politieke situatie een belangrijke rol bij het belang dat de Friezen hechtten aan hun eigen rechtssysteem. Het vormde een deel van de Friese identiteit, de Friese vrijheid. In Westerlauwers Friesland, de huidige provincie, eindigde de Friese vrijheid na de periode van burgeroorlogen tussen de Schieringers en de Vetkopers met de bezetting van Friesland door hertog Albrecht van Saksen, die door de Vetkopers te hulp was geroepen. In 1504 werd de zogenaamde Saksische ordonnantie van kracht, waarmee er een einde kwam aan het Friese rechtssysteem aldaar. In de Ommelanden, de huidige provincie Groningen, verdween het Friese rechtsstelsel geleidelijk in de loop van de zestiende eeuw, toen deze gebieden volledig onder invloed van de stad Groningen kwamen. | |||||||
[pagina 171]
| |||||||
Met deze handgeschreven titelpagina in zijn incunabel creëerde Gabbema wellicht een dwaalspoor dat onderzoekers lang hebben gevolgd. Schwartzenberg nam het over in zijn Groot placcaetboeck en Eekhoff transcribeerde het in het exemplaar van de incunabel dat nu in de kb berust (boven: foto Tjerk de Jong, collectie Ryksarchyf Fryslân. Midden en onder: foto's en collectie Koninklijke Bibliotheek).
| |||||||
[pagina 172]
| |||||||
In de Middeleeuwen circuleerden in Friesland talloze handschriften van wetsteksten als de 17 keuren en 24 landrechten, de Schoutenrechten, de Magnuskeuren, Het Rudolfsboek, de Seendrechten, in vele bewerkingen, verbeteringen, contaminaties, voortdurend afgeschreven, aangevuld en aangepast onder invloed van nieuwe jurisprudentie. Al deze afschriften waren nodig omdat de rechtshandhaving geen zaak was van centrale overheden, maar van de grietmannen en hoofdelingen en deze functies circuleerden bij de eigenerfde boeren. Relatief veel van deze handschriften zijn overgeleverd en ze werden vanaf de achttiende eeuw voorwerp van studie van Friese rechtshistorici. Maar ook Friese taalkundigen en literatuurhistorici hielden zich ermee bezig. Omdat deze teksten meestal in het Oudfries waren gesteld, waren ze ook voor de bestudering van de Oudfriese taal- en letterkunde een belangrijke bron: ze vormen de hoofdmoot van wat er uit deze periode is overgeleverd. Bij deze handschriften bevond zich ook de incunabel van het Freeska Landriucht, die een aantal van deze wetteksten bevat. In vrijwel alle onderzoek naar de overlevering van de Oudfriese juridische teksten is de incunabel meegenomen. Zij wordt daarin aangeduid als Druk. Het ging in de meeste gevallen om filologisch en tekstkritisch onderzoek, met de bedoeling de Oudfriese rechtsbronnen toegankelijk te maken, en op grond van tekstfiliatie en -vergelijking tot een zo zuiver mogelijke redactie te komen. Daarom richtten de onderzoekers zich vooral op de inhoud van de teksten die in de incunabel zijn opgenomen. In een aantal gevallen werd ook aandacht besteed aan de drukgeschiedenis van de uitgave. | |||||||
Vissers brief aan WierdsmaG.F. Baron thoe Schwartzenberg publiceerde in 1725 zijn Groot placcaet- en charterboek van Friesland. Hoewel de incunabel van het Freeska Landriucht hierin niet is opgenomen, besteedt hij er in zijn voorwoord op deel 2 wel aandacht aan. Hij citeert de tekst over Camminga uit Gabbema's voorwoord op Japicx, en ook de titelpagina die Gabbema toevoegde aan zijn exemplaar van het Freeska Landriucht, dat Schwartzenberg inmiddels in zijn bezit had.Ga naar margenoot23. Vanwege het grote gezag van Schwartzenbergs boek zijn deze teksten van Gabbema door latere auteurs veelvuldig geciteerd. In 1782 verzorgden de juristen Petrus Wierdsma en Petrus Brandsma een aparte uitgave van de tekst van de Freeska Landriucht-incunabel.Ga naar margenoot24. Wierdsma was geïnteresseerd in de drukgeschiedenis van het boek, waarvan hij twee exemplaren bezat. Eén daarvan leende hij uit aan de Haagse verzamelaar Jacob Visser (1724-1804) met de vraag of hij enig licht kon werpen op de kwestie. Visser was een deskundige: hij had een speciale belangstelling voor het vijftiende-eeuwse boek. Zijn Naamlyst, toegevoegd aan de Nederlandse vertaling van de Origines typographicae van Gerard Meerman (1767) wordt wel gezien als het begin van de Nederlandse wetenschappelijke bibliografie. Hierin schrijft hij de incunabel van het Freeska Landriucht toe aan Hidde van Camminga, gedrukt in het klooster, rond 1480 of zeker vóór 1488.Ga naar margenoot25. Hij doet dat op grond van een aantekening in het exemplaar van Gerard Meerman, dat zich nu in de British Library bevindt.Ga naar margenoot26. | |||||||
[pagina 173]
| |||||||
Jacob Visser (links) en Petrus Wierdsma (rechts) correspondeerden tegen het einde van de achttiende eeuw over de Freeska Landriucht- incunabel (foto's en collectie: Koninklijke Bibliotheek).
Op 7 december 1787 stuurde Wierdsma hem bovendien wat hij noemt ‘het tweede stuk’ van de incunabel. Dit zal, vanwege de sterke overeenkomst tussen beide drukken, ongetwijfeld de Statuta zijn geweest. Op 26 augustus 1788 antwoordde Visser. Hij komt tot de conclusie dat het niet uitgesloten is dat het werk in Friesland werd gedrukt door of op last van Hidde van Camminga en hij voert daarvoor verschillende argumenten aan. De ‘Keulse’ lettertypen zou Camminga uit Keulen hebben kunnen laten komen. Het klooster Anjum kan heel goed de plaats geweest zijn waar deze gelegenheidsdrukkerij zich bevond. Het argument voor Keulen heeft Emmius volgens Visser waarschijnlijk ontleend aan de Statuta, die in het exemplaar dat Emmius gezien heeft, achter het Freeska Landriucht meegebonden kan zijn geweest en in hetzelfde lettertype gedrukt was.Ga naar margenoot27. Deze mededeling van Visser was natuurlijk van groot belang. In feite werd hiermee een tweede druk aan de Freeska Landriucht-drukkerij toegeschreven. Onder invloed van het opkomend Fries nationaal gevoel was er gedurende de negentiende eeuw een verdere groei in de belangstelling voor de bestudering van de Oudfriese taal en literatuur en van het Oudfries recht in de Friese gebieden, zowel in Nederland als in Noord-Duitsland. In deze tijd verschenen publicaties waarin uiteenlopende dateringen en locaties voor de druk van het Freeska Landriucht werden gesuggereerd, die lang hun invloed zouden doen gelden. De Friese rechtshistoricus en taalkundige Montanus de Haan Hettema publiceerde in 1836 een overzicht van de belangrijkste Oudfriese geschriften. Hij noemt de verschillende theorieën over de Freeska Landriucht-drukkerij aan de hand van onder andere Holdinga,Ga naar margenoot28. Emmius, Schotanus en Visser. Hij citeert ook diens brief aan Wierdsma. Niettemin komt hij op grond van vier argumenten tot Keulen als locatie voor de drukkerij: het papier komt niet uit Friesland, het gebruikte lettertype is ‘in de smaak van de Ceulsche letteren’, er zitten veel fouten in de druk: men beheerste blijkbaar de taal niet, en er was in die tijd geen drukkerij in Friesland.Ga naar margenoot29. Hij sluit overigens niet uit dat de Fries Hidde van Camminga de uitgave heeft bekostigd. | |||||||
[pagina 174]
| |||||||
Een belangrijke bronnenuitgave vormden de Friesische Rechtsquellen (1840) van de Duitser Karl von Richthofen. In zijn inleiding noemt hij Keulen en Anjum als mogelijke drukplaatsen voor het Freeska Landriucht en dateert ‘die letzten Jahrzehnten des 15ten Jahrhundert’.Ga naar margenoot30. Hij gaat niet in op de argumentatie van Hettema. Het was bekend dat Von Richthofen en Hettema op zeer gespannen voet met elkaar stonden. Hettema belette Von Richthofen toegang tot voor hem belangrijke bronnen voor zijn onderzoek naar de Oudfriese rechtsbronnen.Ga naar margenoot31. | |||||||
Eekhoff versus ottemaIn het midden van de negentiende eeuw kwam het onderzoek naar de Freeska Landriucht-drukkerij in een stroomversnelling door een controverse tussen de Leeuwardense stadsarchivaris, historicus en boekhandelaar Wopke Eekhoff (1809-1880) en zijn vooraanstaande stadgenoot J.G. Ottema (1804-1879), classicus en conrector van het stedelijk gymnasium. Beiden maakten deel uit van het bestuur van het in 1827 opgerichte Provinciaal Friesch Genootschap ter Beoefening der Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. Eekhoff was de eerste die in een uitgebreide bijdrage aan het tijdschrift De Vrije FriesGa naar margenoot32. een serieuze poging deed de oudere bronnen aan een kritisch onderzoek te onderwerpen en te toetsen aan andere archivalia.Ga naar margenoot33. Hij sluit aan bij de oudste bron, de tekst van Holdinga, maar toont op grond van archiefstukken in het Gemeentearchief van Leeuwarden aan dat Hidde van Camminga ook daar pastoor is geweest in de jaren 1483-1484. Hij dateert de druk van het Freeska Landriucht rond 1484. Omdat deze incunabel volgens Holdinga in een klooster moet zijn gedrukt en er in Anjum bij Dokkum geen klooster was en het klooster Anjum onder Berlikum geen locatie voor een drukkerij kan zijn, besluit hij dat de Freeska Landriucht-drukkerij een onderneming van Camminga is geweest in de tijd dat hij in Leeuwarden pastoor was, verbonden aan de kerk van Nyehove. Daarnaast lag het dominicanenklooster, dat door de Camminga's was gesticht. Eekhofflegt bovendien een relatie met de drukkerij van Laurens Janszoon Coster. Dirck Simonszoon, vanaf 1480/1482 prior van het klooster, was afkomstig uit Haarlem. Nadat de Coster-drukkerij haar werkzaamheden in 1478 had gestaakt, zou deze Dirck Simonszoon het materiaal om een drukkerij in te richten meegenomen kunnen hebben naar Leeuwarden.Ga naar margenoot34. De twee zwakke punten in Eekhoffs verhaal zijn natuurlijk het verband dat hij legt met de fictieve Coster-drukkerij, en het klooster-argument. Ottema reageerde in een bijdrage aan de volgende aflevering van De Vrije Fries, drie jaar laterGa naar margenoot35. en betoogde dat het klooster-verhaal onvoldoende gefundeerd was. Dat stond immers niet bij Holdinga. Eekhoffs suggestie dat dit gegeven uit een andere overlevering moest komen, vindt Ottema ongeloofwaardig. De enige bron hiervoor is de handgeschreven ‘titelpagina’ van Gabbema.Ga naar margenoot36. De rest van Ottema's betoog, dat vooral gaat over de precieze interpretatie van Holdinga's tekst, overtuigt niet. Zijn argumenten voor een vroege datering rond 1466 zijn zwak, hij hanteert een dubieuze redenering | |||||||
[pagina 175]
| |||||||
De geleerde J.G. Ottema (rechts) volgde met argusogen alles wat de autodidact Wopke Eekhoff (links) zei of schreef. Toen Eekhoff zich in de discussie over de Freeska Landriucht-drukkerij mengde, reageerde hij direct en bestreed diens theorie (links: Foto en collectie ub Amsterdam, kvb. Rechts: foto en collectie Provinsjale Biblioteek fan Fryslân).
om te verklaren waarom het Freeska Landriucht katernsignaturen bevat die pas na 1480 gebruikelijk waren: de verklaring luidt eenvoudig dat deze signaturen dan blijkbaar toch al eerder werden gebruikt. Ottema's conclusie is dat het Freeska Landriucht in Dokkum moet zijn gedrukt, omdat Hidde van Camminga daar in 1466 pastoor was. Dat het wetenschappelijk oordeel van Ottema wel eens vaker werd vertroebeld door ‘wishful thinking’, blijkt uit zijn positie in de Oera Linda Boek-discussie: hij was een van de vurigste pleitbezorgers voor echtheid van deze vervalsing.Ga naar margenoot37. Met zijn bijdrage creëerde Ottema bovendien een ghost-exemplaar van de incunabel. De illustratie bij zijn artikel, een afbeelding van fol. a1ro bevat een initiaal die in geen enkel exemplaar voorkomt, maar een creatie is van de negentiende-eeuwse lithograaf.Ga naar margenoot38. Niettemin waren naast Keulen en Anjum nu ook Leeuwarden en Dokkum als mogelijke drukplaatsen voor het Freeska Landriucht geïntroduceerd. En zo kon de Friese rechtshistoricus Albartus Telting in 1867 melden: ‘De beroemde oude druk dateert uit het laatste van de 15de eeuw en is volgens sommigen te Keulen, volgens anderen te Dokkum, Anjum of Leeuwarden vervaardigd’.Ga naar margenoot39. Eekhoff kwam in 1870 nog op de kwestie terug. Hij wijst de theorie van Ottema af, maar - veel belangrijker -, hij brengt een nieuwe naam in verband met de Freeska Landriucht- drukkerij: Hillebrandus Goffredus a Doengisterpo.Ga naar margenoot40. Dit gegeven baseerde Eekhoff op de kort daarvoor verschenen Monuments Typographiques van J.W. Holtrop, waarin deze ook de Statuta aan de Freeska Landriucht drukkerij toeschreef, en op een passage in De scriptoribus Frisiae van de eerste Friese landshistorieschrijver Suffridus Petri (1527-1597). Die schreef in de jaren zestig en zeventig van de zestiende eeuw dat deze Hillebrandus, een geleerde geestelijke, afkomstig uit Schingen, student in Zwolle en Keulen en later onder andere pastoor in Huizum, de bezorger is van de tekst van de Statuta, gedrukt zonder plaats, jaar van uitgave en naam van de drukker.Ga naar margenoot41. Het is opvallend dat Eekhoff in 1856 aan de | |||||||
[pagina 176]
| |||||||
Statuta vrijwel geen aandacht besteedt. Hij wist dat beide boeken in hetzelfde lettertype waren gedrukt. Dat had Visser al gesignaleerd in zijn brief aan Wierdsma, en deze citeert Eekhoff in zijn artikel en transcribeerde hem bovendien in het exemplaar van de incunabel dat toen in het bezit was van het Fries Genootschap als onderdeel van zijn handgeschreven inleiding.Ga naar margenoot42. Daarnaast bezat hij zelf ook een exemplaar van de Statuta, dat hij in 1858 aan de kb schonk. In een begeleidend schrijven bij deze schenking legt hij geen enkel verband met het Freeska Landriucht.Ga naar margenoot43. Het lijkt er bijna op dat hij dit gegeven bewust heeft genegeerd. Zag Eekhoff de Statuta, in het Latijn gesteld en geldig voor de hele Noordnederlandse kerkprovincie en bovendien inhoudelijk gerelateerd aan de stad Keulen als een verzwakking van zijn betoog voor een Friese locatie? Toen hij door Suffridus Petri het verband met Goffredus kon leggen en hij bij Holtrop steun vond voor zijn Leeuwarden/Camminga-these,Ga naar margenoot44. paste het in zijn theorie. | |||||||
Campbell en HoltropIn 1852 vroeg de voorzitter van het Fries Genootschap en Tweede-Kamerlid Jacob Dirks opheldering over de ontstaansgeschiedenis van de Freeska Landriucht-incunabel aan M.F.A.G. Campbell, de latere bibliothecaris van de kb.Ga naar margenoot45. En net als Wierdsma driekwart eeuw daarvoor gaf Dirks de deskundige daartoe een exemplaar in bruikleen, ditmaal uit het bezit van het Fries Genootschap. In een brief gaf Campbell antwoord. Hij begint met te zeggen dat hij, na grondige bestudering van het boek weliswaar ‘nog steeds in de zelfde onwetendheid verkeert’, maar hij heeft toch wel wat suggesties. Ten eerste is het boek op grond van het gebruikte lettertype zeker niet in Keulen uitgegeven. Hij wijst er verder op dat in de vijftiende eeuw vrijwel nooit in een andere dan de landstaal werd gedrukt (uitgezonderd Grieks en Latijn),Ga naar margenoot46. hetgeen pleit voor Friesland. Daar waren fraterhuizen van de Broeders des Gemeenen Levens gevestigd en die hielden zich bezig met de boekdrukkunst. Hij hoopt dat er nog eens een druk wordt gevonden met de naam van de drukker en het jaar van uitgave, zodat daarmee ‘aan alle onzekerheid een eind zal komen’.Ga naar margenoot47. Het levenswerk van Jan Willem Holtrop, bibliothecaris van de kb van 1838 tot 1868, was een atlas van de vroege typografie in de Nederlanden, de Monuments Typographiques des anciens Pays-Bas (hmt). Het boek verscheen in 1868Ga naar margenoot48. en is nog steeds een standaardwerk. Holtrop stelde in zijn onderzoek voor hmt vast dat de Statuta en nog drie andere ongedateerde en niet gelokaliseerde incunabelen waren gedrukt in hetzelfde lettertype als het Freeska Landriucht.Ga naar margenoot49. Dat was een belangrijke nieuwe constatering. Maar de onzekerheid hield daarmee niet op. Sterker nog: ze werd alleen maar groter. Zolang alleen het Freeska Landriucht als product van deze onbekende pers in het geding was, waren er sterke aanwijzingen dat de locatie van de drukkerij in Friesland gezocht moest worden. Nu was daar een aantal niet in het Fries, maar in het Latijn gestelde teksten bijgekomen, die bovendien niet alle met Friesland in verband konden worden gebracht. De Meditationes van pseudo-Bonaventura konden overal zijn uitgegeven, evenals het werk van Gobius. | |||||||
[pagina 177]
| |||||||
De creatie van een ‘ghost’. De illustratie bij het artikel van Ottema in De Vrije Fries is gemanipuleerd.
Links de initiaal op fol. A1 recto van het Freeska Landriucht. Midden: de initiaal van Haet is Riucht, rechts de negentiende-eeuwse combinatie van beide. Latere onderzoekers zochten vergeefs naar dit exemplaar (links en midden: foto's en collectie Provinsjale Biblioteek fan Fryslân; rechts: foto en collectie Koninklijke Bibliotheek). Twee negentiende-eeuwse bibliothecarissen van de kb, Campbell (links) en Holtrop (rechts) die tevens gelden als pioniers op het gebied van de Nederlandse incunabel-bibliografie, leverden belangrijke bijdragen aan het onderzoek (foto's en collectie Koninklijke Bibliotheek).
| |||||||
[pagina 178]
| |||||||
Een uitgave van een traktaat van de Leuvense theoloog Vernaker zou eerder in de Zuidelijke Nederlanden verwacht worden.Ga naar margenoot50. De verwarring zou nog groter worden. Het Duitse Gesellschaft für Typenkunde (GfT) was in 1907 begonnen met de samenstelling van een algemene atlas van de vijftiende-eeuwse typografie. Onder de talloze incunabelen die de samenstellers onder ogen kregen werd in 1909 in de bibliotheek van het gymnasium van Wesel een Casus Longi ontdekt, die in hetzelfde lettertype was gedrukt als de uitgaven die eerder aan de Freeska Landriucht-drukkerij waren toegeschreven. Maar er was nog meer. Het woord ‘casus’ dat in deze tekst vele malen voorkomt, is gedrukt in een afwijkend lettertype, dat wel in de Nederlanden voorkomt en onder andere ook door Jacob Bellaert (Haarlem) en Gheraert Leeu (Antwerpen) is gebruikt.Ga naar margenoot51. Eindelijk een aanknopingspunt. Het zou echter nog veertig jaar duren voordat daarmee iets werd gedaan. | |||||||
Uiteenlopende bijdragenDe Friese taalkundige Foeke Buitenrust Hettema heeft zich ook met de Freeska Landriucht -drukkerij beziggehouden. Hij correspondeerde erover met CampbellGa naar margenoot52. en toonde aan dat Von Richthofen in zijn Rechtsquellen ten onrechte meldt dat hij zich bij zijn uitgave van de tekst van het Freeska Landriucht vooral op de incunabel heeft gebaseerd. Volgens Buitenrust Hettema heeft Von Richthofen bijna uitsluitend gebruikgemaakt van de herdrukken van Schotanus en Wierdsma.Ga naar margenoot53. In het tijdschrift Germania doet hij deze exercitie nog eens uitgebreid over. In zijn inleiding kondigt hij aan: ‘Endlich hoffe Ich einige Bemerkungen über diesen alten Druck hinzufügen zu können, u. A. über die Frage, ob er in Friesland gedruckt sei.’ Als hij aan het slot van zijn betoog is gekomen, is hij dat blijkbaar vergeten, want daarover zeg hij niets.Ga naar margenoot54. Later is door Meijering aangetoond dat de kritiek van Hettema op Von Richthofen niet helemaal terecht was, en deels zal zijn ingegeven door rancune, vanwege de tegenwerking die Hettema van Von Richthofen ondervond bij zijn onderzoekingen naar de Oudfriese rechtsbronnen.Ga naar margenoot55. Nam Von Richthofen daarmee wellicht wraak op die andere Hettema, die hem jaren daarvoor had dwarsgezeten?Ga naar margenoot56. Persoonlijke antipathieën en nationalistische motieven speelden hier zeker een rol. Later is Buitenrust Hettema nog enkele malen teruggekomen op de kwestie van de Freeska Landriucht-drukkerij, onder andere in een lezing gehouden op 6 februari 1920 voor de Maatschappij voor Nederlandse Letterkunde te LeidenGa naar margenoot57. en in een bijdrage aan het Tijdschrift voor Taal en Letteren.Ga naar margenoot58. Goffredus begint in deze jaren meer op de voorgrond te treden als de man die betrokken moet zijn geweest bij de Freeska Landriucht-drukkerij. Buitenrust Hettema noemt hem, en ook Telting was er inmiddels van overtuigd dat Goffredus de uitgever moet zijn van de publicaties van deze drukkerij, althans dat schrijft de rechtshistoricus J.G.C. Joosting in een aantekening bij de Statuta. Joosting beschrijft de incunabel in de ub Utrecht, een convoluut, dat zowel het Freeska Landriucht als de Statuta bevat.Ga naar margenoot59. Als mogelijke drukplaatsen suggereert hij Leeuwarden (Camminga) of het klooster Engwier- | |||||||
[pagina 179]
| |||||||
In de Casus Longi is het woord casus in een afwijkend lettertype gedrukt dat in de Nederlanden ook door andere drukkers werd gebruikt. Dit leidde tot hernieuwde speculaties over de achtergrond van de drukkerij. Afgebeeld is fol. 24vo uit de incunabel, in facsimile in de Veröffentlichungen der Gesellschaft für Typenkunde 3, F. 2, Taf. 249 (foto en collectie Koninklijke Bibliotheek).
den ten oosten van Dokkum, waar Goffredus zijn laatste jaren doorbracht.Ga naar margenoot60. In de Illustrierte Geschichte der Buchdruckerkunst van Karl Faulmann is een overzicht opgenomen van het begin van de boekdrukkunst in de Nederlanden en daar staat: ‘Auch Friesland hatte um 1480 eine Druckerei in dem Dorfe Anjum bei Dokkum’.Ga naar margenoot61. Waaraan Faulmann dit gegeven ontleent is niet duidelijk, maar het leidde in 1921 tot een vraag aan de redactie van het Tijdschrift voor Geschiedenis. C.P. Burger, bibliothecaris van de ub Amsterdam en redacteur van het tijdschrift Het Boek beantwoordde deze vraag. Hij geeft in grote lijnen de opvattingen van Holtrop weer, maar voegt toe dat Michael Schoengen, de Rijksarchivaris van Overijssel en samensteller van het Monasticon Batavum, van mening is dat de Freeska Landriucht-drukkerij een onderneming zou kunnen zijn van de Premonstratenzermonniken van Dokkum of Mariëngaarde.Ga naar margenoot62. Burger zegt dat Schoengen deze mening nog niet gepubliceerd heeft.Ga naar margenoot63. | |||||||
Bodders yn de Fryske striidIn 1926 verscheen de bundel Bodders yn de Fryske striid van de toenmalige bibliothecaris van de Provinsjale Biblioteek fan Fryslân, G.A. Wumkes. Het boek bevat chronologisch geordend vijftig levensbeschrijvingen van Friese ‘helden’, van de mythische dichter Bernlef tot de leider van de Jongfriese Beweging Meint Bottema. Hidde van Camminga is één van hen. Het biedt Wumkes de gelegenheid een overzicht te geven van de stand van zaken met betrekking tot het onderzoek naar de Freeska Landriucht-drukkerij tot op dat moment. Hij sluit zich aan bij Campbell, die van mening is dat het Freeska Landriucht een Friese incunabel moet zijn.Ga naar margenoot64. Daarna volgt een uitgebreide beschrijving van de inhoud van de incunabel. Over Camminga zelf is hij betrekkelijk kort, omdat weinig over hem bekend is. Niettemin is Wumkes ervan overtuigd dat Camminga de uitgever is van het Freeska Landriucht. | |||||||
[pagina 180]
| |||||||
Hij plaatst de uitgave in de context van de politieke situatie van het moment in Friesland en de positie van Camminga daarin als strijder voor de Friese zaak in een periode dat Friesland door interne twisten werd verscheurd. Hij ziet het Freeska Landriucht als een krachtige uiting van Fries zelfbewustzijn, als een wapen in de strijd. Vooral het feit dat het Tractaat der Zeven Zeelanden erin is opgenomen wijst daarop: dat beschrijft het grootse Friesland van een aantal eeuwen daarvoor, toen het zich uitstrekte van het Zwin tot de Weser.Ga naar margenoot65. Een curieuze bijdrage aan de discussie over de Freeska Landriucht-drukkerij is afkomstig van A.M. Banda. In twee afleveringen van het typografisch tijdschrift De Tampon laat hij zijn licht over de kwestie schijnen.Ga naar margenoot66. Een rommelig verhaal vol onjuistheden. In één opzicht is het interessant: Banda legt indirect een verband tussen het Freeska Landriucht en de ‘Saksische ordonnantie’ van 1504: de Statuten ende landrechten vanden landen van Westfriesland. Een ongedateerde druk zonder vermelding van plaats of drukker. Later toonde Kronenberg aan dat Peter van Os in Zwolle de drukker moet zijn geweest.Ga naar margenoot67. Dit gegeven kan van belang zijn omdat Peter van Os en Zwolle ook wel met de Freeska Landriucht-drukkerij in verband worden gebracht.Ga naar margenoot68. In 1937 verscheen een proefschrift van Henny Bos-Van der Heide over het Rudolfsboek, dat in de incunabel van het Freeska Landriucht is opgenomen. Zij besteedt enige aandacht aan de drukgeschiedenis van het boek, zonder veel nieuws toe te voegen. Wat de datering betreft houdt zij het op het einde van de vijftiende eeuw. Als locatie vindt zij Dokkum/Anjum of Keulen niet erg waarschijnlijk. Leeuwarden wijst zij af vanwege de klooster-argumentatie die nergens op gebaseerd is.Ga naar margenoot69. Dat neemt niet weg dat, als zijn datering van de uitgave klopt, Eekhoffs verhaal over Camminga en Leeuwarden nog steeds overeind staat. | |||||||
KruitwagenDe echte hoofdrolspelers in de discussie kwamen pas in het midden van de twintigste eeuw aan het woord. Anders dan Eekhoff en Ottema honderd jaar eerder waren ze het onderling niet oneens met elkaar, integendeel: de drie omvangrijkste publicaties die ooit aan de Freeska Landriucht-drukkerij zijn gewijd, vullen elkaar aan, en dat is geen toeval. De franciscaan pater dr. Bonaventura Kruitwagen (1874-1954) was van origine kerkhistoricus en mediaevist. Vanuit die discipline was hij zich gaan verdiepen in de geschiedenis van het vijftiende-eeuwse boek. Hij was de eerste die voor de bestudering van vroege geschiedenis van de Nederlandse typografie gedegen gebruik ging maken van het materiaal dat door Nederlandse onderzoekers zoals Campbell en Holtrop, en buitenlanders zoals Proctor en Haebler bijeen was gebracht. Zijn talloze publicaties op het gebied van de paleografie, paleotypie en de geschiedenis van het Nederlandse boek in de vijftiende eeuw zijn nog steeds toonaangevend. Hij stond in nauw contact met Marie Kronenberg en werkte mee aan de Nederlandsche Bibliografie 1500-1540, die zij samen met Wouter Nijhoff samenstelde, maar met Kruitwagen als ‘stille vennoot’, zoals hij dat zelf aanduidde.Ga naar margenoot70. Hij mengde | |||||||
[pagina 181]
| |||||||
Pater Bonaventura Kruitwagen (links) en Mari van Buijtenen (rechts) deelden hun interesse voor bibliografische raadsels. Hun publicaties over de Freeska-Landriucht drukkerij in de twintigste eeuw hielden verband met elkaar en zijn het meest diepgravend (foto's en collectie Koninklijke Bibliotheek).
Pater Bonaventura Kruitwagen (links) en Mari van Buijtenen (rechts) deelden hun interesse voor bibliografische raadsels. Hun publicaties over de Freeska-Landriucht drukkerij in de twintigste eeuw hielden verband met elkaar en zijn het meest diepgravend (foto's en collectie Koninklijke Bibliotheek).
zich nadrukkelijk in de Coster-kwestie en had een voorliefde voor bibliografische raadsels. Dus had ook de Freeska Landriucht-drukkerij zijn belangstelling. Al in 1920 was hij ermee bezig.Ga naar margenoot71. Tijdens het bombardement op Rotterdam in 1940 zag hij al zijn wetenschappelijk werk in vlammen opgaan.Ga naar margenoot72. Na de oorlog pakte hij de draad weer op en zette ook dit onderzoek voort.Ga naar margenoot73. In 1948 verscheen zijn artikel De Freeska Landriucht-drukkerij [Friesland?, omstreeks 1485-1490].Ga naar margenoot74. Het onderzoek naar de gebruikte lettertypen vormt de kern van Kruitwagens betoog. Het type 1, dat in alle uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij voorkomt, is zijns inziens van Italiaanse herkomst. Hij vermeldt enkele drukkers in de Nederlanden die verwante typen gebruikten, in de jaren tachtig en negentig van de vijftiende eeuw. Het verspreidde zich door heel Europa en kende diverse afgeleide vormen, waaronder het type van de Freeska Landriucht-drukkerij. Het type 2, dat alleen voorkomt in het woord ‘casus’ in de Casus LongiGa naar margenoot75. is volgens Kruitwagen van Nederlandse oorsprong. Het is gebruikt door zes drukkers in de Nederlanden: Jacob Bellaert (Haarlem), Geraert Leeu (Gouda en Antwerpen), Claes Leeu (Antwerpen), Peter van Os (Zwolle), Hugo Janszoon van Woerden (Leiden) en de Collaciebroeders (Gouda). Het is volgens Kruitwagen onwaarschijnlijk dat een van de hier genoemde drukkers direct verantwoordelijk is geweest voor de uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij, maar hij sluit niet uit dat er een relatie heeft bestaan. Hij is wel van mening dat een Friese jurist het Freeska Landriucht en de Statuta bezorgd moet hebben en noemt naast Hidde van Camminga en Hillebrandus Goffredus a Doengisterpo nog twee andere kandidaten: de Friese hoogleraar in Keulen Haringus Suffredi Sinnama en zijn streekgenoot Rudolphus ten Utlo te Erfurt. Kruitwagen legt een verband met het Friese zelfbewustzijn en vrijheidsdenken in de vijftiende eeuw en is ervan overtuigd dat de Freeska Landriucht-drukkerij in die context moet worden geplaatst en dat Friesland de meest waarschijnlijke locatie van de drukkerij is. Aan het slot van zijn artikel geeft Kruitwagen aan dat hij met zijn bijdrage vooral de Friese historici en | |||||||
[pagina 182]
| |||||||
archiefonderzoekers feiten, namen en suggesties aan de hand heeft willen doen om het onderzoek te kunnen voortzetten. | |||||||
Van BuijtenenKruitwagen moet hebben geweten dat deze suggestie niet lang onbeantwoord zou blijven. Het is duidelijk dat hij hierover met zijn stadgenoot Mari van Buijtenen van gedachten heeft gewisseld.Ga naar margenoot76. En al een jaar later, uitgerekend in het huldeboek, aangeboden aan Kruitwagen ter gelegenheid van zijn gouden priesterjubileum en 75ste verjaardag, publiceerde Van Buijtenen zijn bevindingen, die hij zelf bescheiden aanduidt als de toevoeging van enkele in de loop van de tijd in Friesland gevonden ‘puzzelstukjes’.Ga naar margenoot77. Mari van Buijtenen (1911-1997) was een geboren Rotterdammer die zijn opleiding genoot bij de franciscanen in Sittard, Venray en Alverna. Terug in Rotterdam werkte hij enige tijd bij het Gemeentearchief en publiceerde artikelen over de geschiedenis van Rotterdam. In deze periode woonde Kruitwagen ook in Rotterdam, en in diens woning aan de Weste Wagenstraat kwam het historisch genootschap ‘De Maze’ regelmatig bijeen. In 1940 aanvaardde Van Buijtenen een benoeming bij de archiefinspectie in Friesland, was vervolgens enige tijd waarnemend gemeentearchivaris van Leeuwarden en van 1949 tot 1963 rijksarchivaris in Friesland. Hoewel hij daarna nog twaalf jaar rijksarchivaris in Utrecht was, blijkt uit alles zijn verbondenheid met Friesland en met de Friese geschiedenis. In 1953 promoveerde hij op een proefschrift getiteld De Grondslagen der Friese vrijheid. Daarnaast publiceerde hij talloze studies over Friese onderwerpen. Zijn artikel in de feestbundel voor Kruitwagen is een pleidooi voor Goffredus a Doengisterpo als de stuwende kracht achter de Freeska Landriucht-drukkerij en degene die de teksten bezorgde, de ‘auctor intellectualis’. Op grond van de levensbeschrijving van Goffredus door Suffridus Petri concludeert Van Buijtenen dat deze heel goed past in het profiel van de man die het Freeska Landriucht, de Statuta en de Meditationes van Bonaventura heeft laten drukken: een geestelijke, een geleerde, politiek actief en strijdbaar voorvechter van de Friese vrijheid tegen de Vetkopers en hun Saksische bondgenoten. De verklaring voor de uitgaven van Gobius en Vernaker blijft wat mager: broers of neven van Goffredus die mogelijk in Leuven hebben gestudeerd zouden wellicht deze teksten hebben aangebracht. Over de Casus Longi zegt hij niets. Van Buijtenen wist natuurlijk dat dit maar het halve verhaal was. De identiteit van de drukker en de locatie van de drukkerij had hij er niet mee dichterbij gebracht. Tien jaar na het verschijnen van ‘De auctor intellectualis’ schrijft hij aan Marie Kronenberg dat de kwestie hem niet heeft losgelaten en dat hij werkt aan een nieuwe hypothese.Ga naar margenoot78. Het resultaat verscheen in 1960 onder titel: De drukker van het Freeska Landriucht: [Collegium S. Anthonii tom Gnadesberg, Berlikum (Fr.)?].Ga naar margenoot79. Van Buijtenen was er de man niet naar om platgetreden paden te bewandelen. Het dorp Berlikum was tot op dat moment nog niet genoemd in de discussies rond de Freeska Landriucht-drukkerij, of het moest zijn in verband met de nabijheid van het klooster Anjum.Ga naar margenoot80. | |||||||
[pagina 183]
| |||||||
Hoe komt Van Buijtenen opeens aan Berlikum en wat is het Collegium S. Antonii tom Gnadesberg? Zijn theorie komt in het kort hierop neer: een kroniek van de Hildesheimse vestiging van de Broeders des Gemenen LevensGa naar margenoot81. maakt melding van de stichting van een fraterhuis met deze naam in Berlikum, dat korte tijd bestond gedurende de jaren tachtig van de vijftiende eeuw. Het huis had relaties met vestigingen in Keulen, Munster, Zwolle en Deventer. Aangezien de Broeders betrokken waren bij veel drukkersactiviteiten in de vijftiende eeuw in Duitsland en de Nederlanden, is het niet onwaarschijnlijk dat de Berlikumse vestiging over een drukkerij beschikte. Beschermheer van die vestiging en dus ook van de drukkerij was de Schieringer edelman Hetto Hemmema en degene die de teksten verzorgde Goffredus a Doengisterpo, die via zijn verblijf in Zwolle of Keulen met de Broeders in contact was gekomen. Na de dood van Hemmema in 1489 zou de drukkerij in Berlikum zijn geliquideerd en mogelijke zijn voortgezet door de Collaciebroeders in Gouda, die na 1491 de zowel de in omvang als gebruikte lettertypen afwijkende Casus Longi zouden hebben gedrukt. Dit artikel van Van Buijtenen is zonder twijfel een van de interessantste bijdragen aan de discussie over de Freeska Landriucht-drukkerij. Hij durfde het aan de Camminga-traditie te negeren en met een nieuw concept te komen, met Hemmema een beetje in de rol van Camminga, de strijder voor de Friese vrijheid. Van Buijtenen leunde stevig op Kruitwagen, vooral wat betreft diens verhaal over het fratersschrift en de drukkersactiviteiten van de Broeders des Gemenen Levens,Ga naar margenoot82. maar dat deed hij geheel in de geest van zijn illustere voorganger. Later kwam Van Buijtenen nog eenmaal op de kwestie terug toen hij een nieuwe bron had gevonden die melding maakt van de stichting van het Huis in 1483.Ga naar margenoot83. Hoewel Van Buijtenen Berlikum definitief op de kaart heeft gezet in de discussie over de Freeska Landriucht-drukkerij, blijft zijn verhaal speculatief. Maar voor de Friezen was Van Buijtenens bijdrage een versterking voor hun aanspraken op deze vijftiende-eeuwse drukkerij en alles wat daarbij hoorde. Dokkum, Leeuwarden, Anjum of Berlikum, het bleef Friesland. Groot moet dan ook de ontnuchtering zijn geweest toen een afvallige, ‘gecompliceerde’ FriesGa naar margenoot84. zes jaar later op goede gronden deze Friese drukkerij opeens weer 300 kilometer zuidelijker situeerde. | |||||||
De canter-connectie: HellingaWytze Hellinga (1908-1985) was van oorsprong neerlandicus, maar legde zich gaandeweg toe op filologie en boekwetenschap. De ‘jonge professor’, zoals Kruitwagen hem ooit noemde, was als hoogleraar verbonden aan het Instituut voor Neerlandistiek van de Universiteit van Amsterdam en leidde later het door hem gestichte Instituut voor Neofilologie en Neolatijn. Hij kan worden beschouwd als de grondlegger van de analytische bibliografie in Nederland. Met zijn vrouw, Lotte Querido, werkte hij jarenlang aan een nieuwe typografische atlas van de vijftiende-eeuwse boekdrukkunst in de Nederlanden. Deze werd in 1966 gepubliceerd onder de titel The fifteenth-century printing types of the Low Countries | |||||||
[pagina 184]
| |||||||
In dit tot op de dag van vandaag gezaghebbende naslagwerk rekenen de Hellinga's resoluut af met de hardnekkigheid waarmee de Freeska Landriucht-drukkerij door de Friezen in Friesland wordt gezocht.Ga naar margenoot85. Zij schrijven dit vooral toe aan het Friese nationalisme. Het idee dat een tekst die in Friesland is ontstaan daar ook gedrukt moet zijn, vinden ze niet houdbaar. Op grond van het lettertype 2 in de Casus Longi, dat door Bellaert, Leeu, Van Woerden en Van Os is gebruikt,Ga naar margenoot86. komen ze tot de conclusie dat de drukker in Antwerpen moet worden gezocht. In de jaren tachtig van de vijftiende eeuw bevond zich daar een kring van Friese humanisten rond de gebroeders Jacob en Andreas Canter. De Hellinga's zijn van mening dat de drukker wel degelijk een Fries kan zijn geweest die deel uitmaakte van deze groep. Hij zou de beschikking hebben gehad over lettermateriaal van Geraert Leeu. De Hellinga's gingen nog een stapje verder dan Van Buijtenen. Ze negeerden de hele Friese traditie van Camminga en Goffredus. Dat het echtpaar zich uitsluitend baseert op bibliografische argumenten zoals wel gesuggereerd wordt,Ga naar margenoot87. is niet helemaal juist. De Leeu/Canter-connectie is even speculatief als de theorieën van Eekhoff, Ottema, Kruitwagen en Van Buijtenen. Steun voor de Hellinga-these kwam in hetzelfde jaar uit onverwachte hoek, namelijk van de Fries G.J. van der Mey, bestuurslid van de Ottema-Kingma stichting. Op 15 maart hield hij daarover een lezing voor het Fries Genootschap.Ga naar margenoot88. Als mogelijke figuur achter de drukkerij, noemt hij net als Kruitwagen Suffridus Sinnama, maar hij concludeert dat Jacob Canter er hoe dan ook nauw bij betrokken moet zijn. ‘Toch blijf ik de Schieringer adel in en rond Franeker in het oog houden’ schrijft hij in een brief aan Robert Feenstra waarin hij een samenvatting van zijn lezing geeft.Ga naar margenoot89. Doelde hij daarmee op Hette Hemmema en Berlikum? Dat de visie van de Hellinga's en Van der Mey als een bom insloeg in Friesland kan worden afgeleid uit de aandacht die de pers aan deze theorie besteedde.Ga naar margenoot90. In de tentoonstellingscatalogus De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (1973) herhaalden de Hellinga's hun standpunt nog eens. Het feit dat de drukkerij zich buiten Friesland bevond, sluit niet uit dat een Friestalige jurist bij de uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij betrokken moet zijn geweest.Ga naar margenoot91. Voor de Friezen een schrale troost. En ze lieten het er niet bij zitten. | |||||||
Recent filologisch onderzoekDe ontsluiting van het Oudfries juridische bronnenmateriaal, waarmee Friese historici en filologen in de negentiende eeuw waren begonnen, werd in de twintigste eeuw voortgezet. In de reeks Oudfriesche taal- en rechtsbronnen onder redactie van P. Sipma werden vanaf de jaren twintig een aantal belangrijke oude juridische handschriften gepubliceerd. Bovendien verschenen er afzonderlijke studies van Hoekstra, Joosting, Van Klaarbergen, Sipma en Steller. Daarin werd ook aandacht besteed aan de incunabel.Ga naar margenoot92. Vooral vanaf de jaren zestig werd door het Frysk Ynstitút van de Rijksuniversiteit Groningen en de vakgroep Frysk van de Vrije Universiteit gewerkt aan de verdere ontsluiting van deze teksten. Pieter Gerbenzon was | |||||||
[pagina 185]
| |||||||
Het incipit van het Freeska Landriucht met een eenvoudige initiaal, in het kb-exemplaar van de incunabel, verworven door een schenking van Eekhoff in 1851. (150 C 36), Fol. 1ro (foto en collectie Koninklijke Bibliotheek).
in Groningen de belangrijkste aanjager van dit onderzoek. Zelf publiceerde hij inventarissenGa naar margenoot93. en edities van Oudfriese rechtsbronnen en stimuleerde anderen als Meijering en Galama in deze richting. In zijn dissertatie uit 1956Ga naar margenoot94. en zijn andere publicaties op het gebied van het Oudfries recht maakt Gerbenzon regelmatig melding van de incunabel. Verder heeft hij het boek gebruikt bij zijn tekstkritisch onderzoek.Ga naar margenoot95. In 1989 mengde hij zich in de discussie. Aan een artikel over de Jurisprudentia Frisica, een vijftiende-eeuwse Oudfriese juridische tekst voegde hij een bijlage toe met de titel: ‘Enkele nieuwe argumenten met betrekking tot de verblijfplaats van de drukker van het Freeska Landriucht’. Gerbenzon bestrijdt hierin de visie van de Hellinga's dat de drukkerij in Antwerpen moet worden gesitueerd. Voor een boek als het Freeska Landriucht was volgens Gerbenzon buiten Friesland geen markt. De overgeleverde exemplaren bevatten Friese glossen en vroege Friese bezitterskenmerken. Ook de bewaard gebleven exemplaren van de andere uitgaven van de drukkerij bevatten aantekeningen die erop wijzen dat de boeken vooral in het noorden van ons land werden gebruikt.Ga naar margenoot96. Hij komt tot de conclusie dat de drukkerij ‘zo al niet in, dan toch in de buurt van Friesland’ moet worden gezocht.Ga naar margenoot97. De Groningse hoogleraar Jos Hermans reageerde hierop in 1990.Ga naar margenoot98. Hij sluit niet uit dat boeken voor de Friese of noordelijke markt elders gedrukt kunnen zijn. Zo liet boekhandelaar Tielman, die in de jaren dertig en veertig van de zestiende eeuw werkzaam was in Groningen en Leeuwarden boeken drukken in Kampen, Den | |||||||
[pagina 186]
| |||||||
Haag en Antwerpen. Later herhaalde Hermans zijn standpunt nog eens in een bijdrage aan Philologia Frisica. Opvallend is dat hij daar als eerste en enige ook Kampen als een mogelijke vestigingsplaats voor de drukkerij suggereert.Ga naar margenoot99. Gerbenzons leerling, Henk Meijering, promoveerde in 1974 op de Willekeuren van de opstalsboom een oude Friese juridische tekst, die ook in de incunabel is opgenomen. Hij beschrijft het boek uitgebreid en geeft informatie over de provenance van de verschillende exemplaren.Ga naar margenoot100. In diverse andere studies van Meijering speelt de incunabel een rol en in een publicatie voor een breder publiek gaat hij uitgebreider in op de drukgeschiedenis van de tekst.Ga naar margenoot101. Hij beschouwt het Freeska Landriucht als ‘it earste Fryske boek’ dat hij dateert 1488. Opvallend is dat Meijering, anders dan Gerbenzon, erkent dat het Freeska Landriucht ook in Antwerpen gedrukt kan zijn. Hij besluit dat er nog steeds geen zekerheid is over de opdrachtgever. Meijerings collega-hoogleraar Nikolaas Algra heeft onderzoek gedaan naar de tekstoverlevering van het Schoutenrecht en de zeventien keuren en vierentwintig landrechten in Westerlauwers Friesland. Beide teksten zijn opgenomen in de incunabel. Hij dateert de druk ca. 1485Ga naar margenoot102. en constateert dat er wat de tekst van de zeventien keuren en vierentwintig landrechten betreft sterke overeenkomsten zijn tussen de druk en het handschrift Codex Unia.Ga naar margenoot103. Dit wijst er naar alle waarschijnlijkheid op dat de incunabel is gebruikt bij het afschrijven van de teksten en dus in Friesland moet hebben gecirculeerd.Ga naar margenoot104. Dit thema is door een promovenda van Algra en Meijering, Johanneke Sytsema, verder uitgewerkt. In een bijdrage aan de Groninger codicologendagen in 1992Ga naar margenoot105. geeft zij een kort overzicht van de belangrijkste theorieën over de Freeska Landriucht-drukkerij en laat vervolgens zien hoe de incunabel is gebruikt bij het samenstellen van betere tekstredacties van juridische handschriften, die in de Ommelanden circuleerden, waarbij de tekst vaak werd gecontamineerd met die van een bestaand handschrift. Zij heeft bij vier van deze handschriften uit de zestiende eeuw kunnen vaststellen dat de incunabel als bron is gebruikt.Ga naar margenoot106. De ontdekking van dit opmerkelijke verschijnsel vloeide voort uit haar promotie-onderzoek naar de tekstfiliatie van de Ommelander redacties van de 17 keuren en 24 landrechten. In haar in 1998 verschenen proefschrift komt Sytsema ten aanzien van het gebruik van de incunabel tot dezelfde conclusies. Ze dateert de druk op ca. 1485 en wat de locatie betreft citeert zij Gerbenzon.Ga naar margenoot107. De Amerikaan Thomas Johnston, die in hetzelfde jaar als Johanneke Sytsema eveneens bij Algra en Meijering promoveerde op een Ommelander juridisch handschrift, analyseerde in een artikel de betekenis van de Oudfriese rechtsteksten voor de Friese vrijheidsgedachte. Ten aanzien van de Freeska Landriucht-incunabel constateert hij dat deze op grond van de inhoud een ‘predominantly ideological character’ heeft en bedoeld was als een ‘standard reference work containing for the most part classical old Frisian law and texts which supported the idea of Frisian freedom’.Ga naar margenoot108. Dat ondersteunt het Fries-nationalistische element in de theorieën van Wumkes, Kruitwagen en Van Buijtenen. | |||||||
[pagina 187]
| |||||||
Een kunststukjeIn de Friese rechtshistorische en filologische studies na Hellinga bleef een locatie van de Freeska Landriucht-drukkerij ‘in het noorden’ dus toch overheersen. Aan veel speculatie over de precieze locatie, datering van de drukken en de mannen achter de drukkerij waagden deze onderzoekers zich niet. De Friese regionaal historicus Rients Faber durfde dat wel. In de beste traditie van het onderwerp schreef hij een verhaal dat enkele interessante nieuwe gezichtspunten bevat, maar onvermijdelijk ook veel speculatie.Ga naar margenoot109. Zijn uitgangspunt is de levensgeschiedenis van Hillebrandus Goffredus a Doengisterpo. Na Van Buijtenen was hij wat uit het zicht verdwenen, maar met Faber is hij weer helemaal terug. En die laatste gaat nog een stapje verder. Faber beschrijft het leven van Goffredus, aan de hand van het bekende relaas van Suffridus Petri, maar ook op grond van Fries genealogisch materiaal, zoals de collectie Murray Bakker in het Ryksarchyf Fryslân. Omdat het in Friesland onrustig was, stuurden zijn ouders Hillebrandus naar Zwolle om te studeren. Die keuze was geen toeval want ook via het klooster Anjum ten zuidwesten van Berlikum onderhield men contacten met de kloostergemeenschap in Zwolle.Ga naar margenoot110. De Goffredus van Faber is niet de strijdbare Schieringer die Van Buijtenen van hem maakte. Hij is meer een tussenfiguur, die als pastoor in Huizum zowel de Leeuwarders als de grietmannen en hoofdelingen van Menaldumadeel te vriend moest zien te houden. Toen dat te moeilijk werd, trok hij zich terug in het klooster Engwierden ten oosten van Dokkum. Faber stelt dat Goffredus betrokken was bij de uitgave van de Statuta door Leeu in Gouda (1484) en door de Freeska Landriucht-drukkerij. Faber situeert de drukkerij deels in Leeuwarden, deels in Zwolle. De eerste vijf uitgaven zijn volgens hem in Leeuwarden gedrukt, de Casus Longi in de omgeving van Zwolle. De eerste eigenaar, Arnold van Herwaarden, was kanunnik bij de Latijnse School in Zutphen.Ga naar margenoot111. Dit verklaart wellicht ook de het wat afwijkende karakter van de Casus.Ga naar margenoot112. Faber combineert de twee traditionele opvattingen over de Freeska Landriucht-drukkerij: Camminga en Goffredus. Hij meent dat Camminga, als pastoor van de Nyehove in Leeuwarden in elk geval de drukker moet zijn geweest. Hij sluit wat dat betreft aan bij Eekhoff. Berlikum wijst hij af, vanwege de beperkte infrastruktuur daar. Zijn eindconclusie is dat zowel Camminga als Goffredus bij de drukkerij betrokken waren: Goffredus als degene die de teksten leverde, Camminga als de uitvoerder. Waarom staat dat dan nergens in de boeken zelf? Faber stelt dat vanwege de politieke situatie de drukker van het Freeska Landriucht wilde voorkomen ‘dat de oarsprong maklik nei te gaen wie’.Ga naar margenoot113. Dat spoort met de Fries-nationalistische elementen in de theorieën van Wumkes en anderen, maar eigenlijk geldt dat alleen voor het Freeska Landriucht. Faber doet recht aan beide oudste bronnen, Holdinga en Suffridus Petri, maar zijn verhaal blijft toch zeer speculatief. Het lijkt op een kunststukje. | |||||||
[pagina 188]
| |||||||
Papier en watermerkenZou de incunabulistiek het laatste woord over de Freeska Landriucht-drukkerij kunnen spreken? Dat zou dan moeten komen van Gerard van Thienen, de conservator incunabelen van de Koninklijke Bibliotheek Den Haag, een leerling van Hellinga. In 1999 publiceerde hij zijn bijdrage aan de discussie in de huldebundel, aangeboden aan Lotte Hellinga, ter gelegenheid van haar afscheid als Deputy Keeper of the Department of Printed Books van de British Library.Ga naar margenoot114. Van Thienen doet geen poging alle vragen die de voorafgaande drie eeuwen zijn opgeworpen nu eens en voor altijd te beantwoorden. Hij beperkt zich tot één kwestie, die van de datering van de drukken. Hij doet dat met gebruikmaking van een betrekkelijk nieuwe onderzoeksmethode: datering op grond van watermerken in het papier. Opmerkelijke resultaten waren met dit type onderzoek bereikt door de Amerikaan Allan Stevenson bij de datering van het aan Gutenberg toegeschreven Missale Speciale en uitgaven uit de Nederlandse prototypografie, de z.g. ‘Costeriana’. De methode is gebaseerd op vergelijking van papier van ongedateerde drukken met die van gedateerde, op basis van de watermerken. Daarbij wordt gebruik gemaakt van wrijfsels of bèta- of elektronenradiografie.Ga naar margenoot115. Dat de uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij ruwweg zouden dateren uit de jaren tachtig van de vijftiende eeuw was eigenlijk al vanaf Campbell en Holtrop een algemeen verbreide opvatting. De datering van de drukken was vooral gebaseerd op typografisch onderzoek, aantekeningen in de exemplaren, zoals dat van Gabbema en Meerman en de gedateerde druk (1484) van de Statuta door Gheraert Leeu. Latere onderzoekers als Kruitwagen, Van Buijtenen en de Hellinga's sloten daarbij aan, soms mede op grond van nieuwe argumenten. Van Thienen probeert tot een preciesere datering te komen op basis van onderzoek van het gebruikte papier met behulp van een database in opbouw bij de kb. Deze bevat thans 2000 elektronenradiografieën en 17.000 wrijfsels van watermerken uit 2000 vijftiende-eeuwse Nederlandse drukken. De watermerken in de Freeska Landriucht-drukken heeft Van Thienen vergeleken met dezelfde in andere, gedateerde drukken. Op grond hiervan komt hij voor de Freeska Landriucht-drukkerij tot 1484-86 voor de eerste vijf uitgaven en 1486-87 voor de Casus Longi. Wat de locatie van de drukkerij betreft, reageert Van Thienen nog op Gerbenzon en Faber. Hij vindt hun argumenten met betrekking tot taal, auteur en provenance niet overtuigend, net zo min als het ene woord casus, waarvan het lettertype de Hellinga's naar Antwerpen deed wijzen. Hij houdt het op ‘de Nederlanden’.Ga naar margenoot116. Hij constateert dat als het Freeska Landriucht de enige uitgave van deze drukkerij zou zijn geweest, Friesland als gebied waar deze was gevestigd, te verdedigen zou zijn. Maar over het geheel genomen blijven Leuven, Antwerpen en zelfs Keulen nog even waarschijnlijk.Ga naar margenoot117. Kruitwagen had al aangetoond dat watermerkenonderzoek geen betrouwbare methode is voor localisering van drukken, omdat dezelfde watermerken overal voorkomen in Noord-EuropaGa naar margenoot118. en Van Thienen sluit daarbij aan. Watermerkenonderzoek als methode om handschriften of incu- | |||||||
[pagina 189]
| |||||||
nabelen te dateren is eveneens niet boven alle twijfel verheven. Afwijkingen zijn mogelijk, zoals Offenberg heeft laten zien,Ga naar margenoot119. maar mits het zorgvuldig gebeurt en zeker bij een groep van drukken, is de betrouwbaarheid groot.Ga naar margenoot120. | |||||||
Bibliografieën en naslagwerkenDe eerste bibliografische beschrijvingen van de uitgaven van het Freeska Landriucht dateren uit de achttiende eeuw. In de door hemzelf samengestelde handgeschreven catalogus van zijn collectie geeft Meerman als impressum ‘In het klooster’, Camminga, omstreeks 1480.Ga naar margenoot121. In veilingcatalogi wordt het Freeska Landriucht vermeld met uiteenlopende impressa. De incunabelbibliografieën weerspiegelen de geschiedenis van het onderzoek naar de drukkerij. Oudere bronnen sluiten aan bij wat er op dat moment bekend was. In de census van incunabelen in Nederlandse bibliotheken hield Van Thienen zich nog verre van speculaties over de datering van de drukken, en vermeldde slechts ‘The Netherlands. No date’,Ga naar margenoot122. maar in zijn Incunabula printed in the Low Countries (1999) moest hij kleur bekennen. Op grond van zijn eigen watermerkenonderzoek dateert hij de zes drukken tussen 1483-1486.Ga naar margenoot123. De verschillende uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij werden ook beschreven in incunabelcatalogi van de bibliotheken waar ze zich bevinden. De samenstellers volstaan meestal met een vaag impressum onder verwijzing naar literatuur, die soms zo willekeurig is dat de onderzoeker er niet veel mee kan.Ga naar margenoot124. De incunabelcatalogus van de British Library verwijst naar Van Buijtenen en Kruitwagen en maakt melding van de Casus Longi en de mogelijke betrokkenheid van drukkers als Leeu, Bellaert en Van Os.Ga naar margenoot125. In zijn catalogus van de incunabelen in de Provinsjale Biblioteek fan Fryslân volgt Martin Engels de Hellinga's: Antwerpen, tweede helft jaren tachtig.Ga naar margenoot126. Anders dan bibliografieën en catalogi hebben algemene naslagwerken en handboeken er geen moeite mee af te wijken van de actuele stand van wetenschap en zich om uiteenlopende redenen te baseren op oudere of minder betrouwbare bronnen. Zoals er nog steeds schoolboeken worden uitgegeven waarin Laurens Janszoon Coster de uitvinder van de boekdrukkunst wordt genoemd, zo werken de soms mythische tradities van de Freeska Landriucht-drukkerij door in dergelijke literatuur. Naslagwerken over Friese (literatuur)geschiedenis noemen het Freeska Landriucht het oudste gedrukte boek in de Friese taal en besteden er daarom de nodige aandacht aan. Vaak wordt verwezen naar Piebenga's overzicht van de oudere Friese literatuur. Dit bevat een facsimile van de eerste pagina van de incunabel die tegenover de titelpagina is afgedrukt met als onderschrift: ‘It earste Fryske boek, om it jier 1470 hinne utjown fen Hidde fen Camminga, (yn Dokkum, Ljouwert, Keulen of Leuven?)’.Ga naar margenoot127. Hier worden verschillende theorieën door elkaar gehaald. De vroege datering sluit Leeuwarden/Camminga in elk geval uit. Douwe Kalma noemt Hidde Kamminga als uitgever van de ‘Fryske rjuchten’ in zijn geschiedenis van Friesland, ook in de bewerkte derde druk van 1965.Ga naar margenoot128. In zijn beknopt overzicht van de Friese literatuurgeschiedenis dateert hij de druk 1470.Ga naar margenoot129. | |||||||
[pagina 190]
| |||||||
In het standaardwerk over de Friese geschiedenis van J.J. Kalma en anderen dat voor het eerst in 1968 verscheen en meermalen werd herdrukt, wordt de theorie van de Hellinga's (1966) genegeerd en stelt men vast dat de Freeska Landriucht-drukkerij ‘hoogstwaarschijnlijk’ onderdeel is geweest van het fraterhuis dat tussen 1483 en 1491 in Berlikum bestond. De drukken worden ca. 1485 gedateerd.Ga naar margenoot130. Het Fries literatuurhandboek van Dykstra en Oldenhof (1996) besteedt in het hoofdstuk Oudfriese literatuur aandacht aan de Oudfriese juridische teksten. Onder de Westerlauwerse teksten wordt genoemd ‘it Freeska Landriucht of de Alde Druk (Dr.)’. Er zijn ‘njoggen eksimplaren bewarre bleaun fan dit nei alle gedachten earste fryske boek, dat nei alle wierskyn yn in fratershûs te Berltsum printe is (om 1480 hinne)’.Ga naar margenoot131. Zowel in een recent Fries historisch handboek als in een recente literatuurgeschiedenis van Friesland wordt dus de theorie van Van Buijtenen aangehouden. Opvallend is de vermelding van de incunabel van het Freeska Landriucht in de catalogus van de tentoonstelling Een snelweg van papier, in 1998 in het Koopmanshûs in Franeker: ‘Tot voor kort dacht men dat Gerard Leeu uit Antwerpen het omstreeks 1488 vervaardigd zou hebben. Moderne onderzoekers vermoeden echter dat het boek al rond 1480 werd gedrukt in Berlikum. Daar bezaten de broeders van het gemene leven gedurende enige tijd een fraterhuis.’Ga naar margenoot132. De chronologie klopt niet: de theorie van Van Buijtenen (Berlikum) is ouder dan die van de Hellinga's (Antwerpen) en ook de dateringen zijn niet correct. In de oudere Duitse literatuur over Friese rechts- en literatuurgeschiedenis wordt altijd Keulen genoemd als mogelijke drukplaats. De bevindingen van onder andere Holtrop, Campbell en Kruitwagen hebben deze locatie voor de drukkerij echter een stuk minder waarschijnlijk gemaakt. De Duitser Willy Krogmann gaat in zijn inleiding over de Oudfriese literatuur in 1971 zonder problemen voorbij aan drie eeuwen onderzoek naar de locatie van de drukkerij en stelt dat de Freeska Landriucht-incunabel ‘um 1470 wahrscheinlich in Köln hergestellt wurde’.Ga naar margenoot133. | |||||||
Posities en controversesDe raadsels rond de locatie van de Freeska Landriucht-drukkerij, de datering van de drukken en de identiteit van de mannen achter deze onderneming zijn eeuwenlang onderwerp geweest van onderzoek, speculatie en controverse. Onderzoekers vanuit verschillende disciplines hebben zich met de kwestie beziggehouden. Ze baseerden zich op het oude bronnenmateriaal, de lettertypen en het gebruikte papier en op de teksten. Een wetenschappelijk raadsel trekt vogels aan van diverse pluimage, serieuze onderzoekers, maar ook goedwillende amateurs, die soms eerder verwarring creëren dan de oplossing van het raadsel dichterbij brengen. Daarnaast is er veelvuldig sprake van kritiekloze ontlening, en lang niet altijd correct. Van de ruim 100 publicaties waarin aandacht wordt besteed aan de Freeska Landriucht-drukkerij is er maar een dertiental, dat werkelijk nieuwe gegevens bevat, die als waardevol kunnen worden beschouwd in de discussie. Jakob Vissers brief aan Wierdsma (1789) is de eerste poging om op grond | |||||||
[pagina 191]
| |||||||
van serieuze argumentatie aan de hand van reeds bekende gegevens en typografische argumenten het Freeska Landriucht thuis te brengen en hij betrok ook de Statuta daarin. De Haan Hettema deed hetzelfde in 1836 maar kwam tot een andere conclusie. Eekhoff zette Camminga en Leeuwarden op de kaart in 1856; zijn verhaal staat voor een deel nog steeds overeind. In zijn brief aan Dirks introduceerde Campbell de Broeders des Gemenen Levens en hij sloot Keulen uit op grond van de gebruikte lettertypen. Holtrop zorgde in 1868 voor een aardverschuiving in de kwestie door de Statuta en nog drie andere drukken op grond van typografische kenmerken aan de Freeska Landriucht-drukkerij toe te schrijven.Ga naar margenoot134. Het typisch Friese karakter van de drukkerij kwam daarmee opeens ter discussie te staan. Het Gesellschaft fur Typenkunde voegde in 1910 daaraan nog een titel toe die een nieuw aanknopingspunt bood omdat daar een in de Nederlanden bekend lettertype in voorkwam. Kruitwagen was de eerste die gebruik maakte van dit gegeven en kon beschikken over vrijwel alle feiten die momenteel bekend zijn. Zijn artikel uit 1948 vormde de basis voor later onderzoek, onder andere door Van Buijtenen, (1949 en 1960) die met de Berlikum-hypothese Friesland aanwees als bakermat van deze drukkerij en de figuur van Hillebrandus Goffredus a Doengisterpo als ‘auctor intellectualis’ opnieuw introduceerde. De Hellinga's kwamen tot een heel andere conclusie. De Freeska Landriucht-drukkerij moest gezocht worden in Antwerpen en de Friese humanisten aldaar (1966, 1973). Gerbenzon bestreed dat: op grond van de teksten en glossen en aantekeningen van vroege bezitters moet volgens hem de drukkerij in het noorden worden gezocht (1989). Het onderzoek van Sytsema (1998) ondersteunt deze stelling: de incunabel circuleerde in de Ommelanden en werd daar intensief gebruikt. Van Thienen komt in 1999 op grond van watermerkenonderzoek tot een datering tussen 1484-1487. Natuurlijk is dit niet het hele verhaal. Andere publicaties bieden wel degelijk aanknopingspunten of bevatten aanvullende gegevens of nuttige opmerkingen die een bijdrage kunnen leveren aan verder onderzoek naar de kwestie,Ga naar margenoot135. en geven belangrijke informatie over de provenance van de verschillende exemplaren van de incunabel. Veel publicaties over het onderwerp bieden echter niet meer dan marginale of zeer speculatieve nieuwe gegevens of kritiekloze en soms incorrecte ontleningen aan andere literatuur of aan onbetrouwbare bronnen. Persoonlijke elementen speelden zeker een rol in de discussies. Zo waren er de tegenstellingen -tussen De Haan Hettema, Von Richthofen en Buitenrust Hettema en tussen Ottema en Eekhoff- die de pennen in beweging brachten. Anderzijds leidden ook vriendschappelijke relaties zoals die tussen Kruitwagen, Kronenberg en Van Buijtenen tot bijdragen aan het onderzoek. Een factor die in de discussies rond de Freeska Landriucht-drukkerij zeker een rol heeft gespeeld, is de belangstelling van Friese geleerden voor de eigen Friese geschiedenis, die niet wordt beschouwd als regionaal maar als nationaal. Friesland is een gebied met een eigen cultuur, taal en geschiedenis. Daarbij moet bovendien rekening worden gehouden met de bijzondere positie die Friesland in de middeleeuwen innam. In verschillende fasen van | |||||||
[pagina 192]
| |||||||
haar bestaan heeft Friesland deze eigen identiteit moeten bevechten: in de tiende eeuw tegen de Noormannen, in de vijftiende eeuw tegen de Vetkopers en hun Duitse bondgenoten en tot op heden tegen de Hollanders. De Hollander Kruitwagen zag een onafhankelijke strijdbare geest die vocht voor de Friese zaak als man achter deze drukkerij. Dat idee sloot aan bij het beeld dat uit de vroegere, vooral Friese literatuur naar voren komt en wordt ondersteund door degenen die na hem kwamen. Ook de Hellinga's waren hiervan overtuigd. Een twistpunt bleef echter waar deze drukkerij zich dan wel bevond. Van de Friezen kun je zeggen dat zij over het algemeen consistent bleven in hun geloof dat de Freeska Landriucht-drukkerij zich in, of in de nabijheid van Friesland moet hebben bevonden. In vrijwel alle publicaties over dit onderwerp van Friese origine vanaf de negentiende eeuw worden Friese locaties genoemd. In Duitse publicaties bleef Keulen terugkomen als mogelijke locatie van de drukkerij. | |||||||
Nieuwe hypothesen?Waar staan we na drie eeuwen onderzoek naar de Freeska Landriucht-drukkerij? Nog steeds is er weinig substantieels te melden. Echte nieuwe archivalische bronnen die licht op de zaak kunnen werpen, zijn niet gevonden. Er is geen incunabel met vermelding van plaats, drukker en jaar van uitgave ontdekt die in hetzelfde lettertype is gedrukt als de zes uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij, zoals Campbell hoopte. De datering van de boeken is door Van Thienen aangescherpt, maar dit bevestigt wat 150 jaar geleden al waarschijnlijk werd geacht. Het sluit een aantal oudere theorieën uit, maar biedt geen directe aanknopingspunten voor verder onderzoek. De Casus Longi kan de sleutel bevatten tot het raadsel. Dat wil zeggen: het lettertype van Leeu, Bellaert en Van Os dat daarin voorkomt. Hoe kwam de drukker van het Freeska Landriucht aan dit lettertype en waarom gebruikte hij het alleen voor het woord casus? Echte antwoorden zijn ook hier nog steeds niet te geven, maar ik wil, geheel in de traditie van de eerdere bijdragen, wel enkele suggesties doen, die zeer speculatief zijn en misschien kunnen dienen als nieuwe discussiestof. Ten eerste is er de Zwolle-connectie. In literatuur over de Freeska Landriucht-drukkerij duikt Zwolle telkens op. De Broeders waren er zeer actief; er is een directe relatie met het fraterhuis in Berlikum en het klooster Anjum. Claes Leeu, de broer en partner van Gheraert, verbleef er enige tijd.Ga naar margenoot136. Er was vanaf de jaren tachtig een drukker werkzaam, Peter van Os, die niet alleen beschikte over het Casus-lettertype, maar ook werkte voor de Friese markt, als drukker van de Saksische ordonnantie in 1504, eveneens uitgegeven zonder vermelding van naam en jaar. Zijn fonds is breed genoeg om de uitgaven van de Freeska Landriucht-drukkerij aannemelijk te kunnen maken: de klassieken, theologie, staatkundige en juridische teksten.Ga naar margenoot137. Zou Van Os de drukker van het Freeska Landriucht en de andere kunnen zijn? Waarom heeft hij het type 1 dan in geen enkele andere uitgave gebruikt? Bovendien kan de Casus op grond van de watermerken niet na 1487 zijn gedrukt en komt het type 2 bij Van Os - voorzover bekend - pas voor in 1493.Ga naar margenoot138. | |||||||
[pagina 193]
| |||||||
Het explicit van het Freeska Landriucht, hier aangeduid als het Landriucht der Fresena. Fol. 72 vo (foto en collectie: Koninklijke Bibliotheek).
Dan is er de Haarlem-connectie. Jacob Bellaert was de eerste drukker die het Casus-type gebruikte. Kan het hardnekkige verhaal over de relatie tussen de Freeska Landriucht-drukkerij en Coster worden betrokken op Bellaert? Gezien de samenstelling van zijn fonds zal hij niet de drukker zijn van het Freeska Landriucht en de andere uitgaven,Ga naar margenoot139. maar hij kan er wel iets mee te maken hebben gehad. De Haarlemse prior van het klooster Nyehove zou het type van Bellaert uit Haarlem kunnen hebben meegenomen naar Leeuwarden in de jaren tachtig om het te gebruiken in een drukkerij die daar werd ingericht. Kruitwagen suggereert ook iets dergelijks in een brief aan Buitenrust Hettema in 1920.Ga naar margenoot140. De datering van de drukken op grond van de watermerken komt vrij nauwkeurig overeen met de periode waarin Bellaert het Casus-type gebruikte (1483-1486). Antwerpen blijft dubieus. Van Thienen heeft zijn twijfels en de argumenten van Hermans zijn niet echt overtuigend. Gheraert Leeu was tot zijn spectaculaire en ontijdige dood in 1493 de meest invloedrijke en actieve drukker in de Lage Landen in de vijftiende eeuw. Zijn bedrijf kende vele vertakkingen en locaties. Hij was bovendien de drukker van de andere editie van de Statuta en drukte ook in andere dan de landstaal. Daarom was het misschien verleidelijk om de Freeska Landriucht-drukkerij in verband te brengen met Leeu. De bewijzen zijn echter mager en indirect. Waarom wilde de drukker ano- | |||||||
[pagina 194]
| |||||||
niem blijven? In het veilige Antwerpen ver van de Friese twisten was daar toch geen reden voor. Als Holdinga serieus moet worden genomen en Hidde van Camminga iets te maken heeft met de Freeska Landriucht-drukkerij is Eekhoffs visie nog steeds houdbaar: de datering van de drukken op grond van de watermerken sluit Leeuwarden als locatie voor de drukkerij zeker niet uit. De recente theorie van Faber ondersteunt Eekhoffs verhaal. Hoe zit het met Van Buijtenen en Berlikum? Tegenstanders van zijn theorie hebben gewezen op de beperkte infrastructuur daar. Nu was in de vijftiende eeuw ‘infrastructuur’ niet altijd bepalend voor de vestiging van drukkerijen. Soms bevonden deze zich juist op afgelegen plaatsen of in kloosters en niet in de stedelijke centra.Ga naar margenoot141. Het jaar van de stichting van het fraterhuis (1483) valt nagenoeg samen met de post quem datering van de drukken door Van Thienen. Een nazaat van de stichter bezat een exemplaar van het Freeska Landriucht.Ga naar margenoot142. Zegt dit iets? Of hadden de Hemmema's uit hoofde van hun functie in de Friese rechtspraak de tekst nodig gehad. Lange tijd werd verondersteld dat Friesland geen drukkerij kende tot het eind van de zestiende eeuw. Paul Valkema Blouw ontdekte dat er al veel vroeger drukkerijen in Friesland bestonden.Ga naar margenoot143. Het is dus niet uit te sluiten dat dit ook voor de vijftiende eeuw geldt. In recente Friese literatuur over de Freeska Landriucht-drukkerij wordt toch weer voorzichtig naar het noorden gewezen. Het ideologisch karakter van de Freeska Landriucht-tekst, het gebruik, de aantekeningen en eigendomskenmerken in de exemplaren van de drukken zijn de voornaamste aanknopingspunten. Is dit voldoende om te concluderen dat drukkersactiviteit in Friesland in de vijftiende eeuw als waarschijnlijk moet worden beschouwd? Vragen die ik onbeantwoord moet laten. Een onbevredigend slot. Net zo onbevredigend als vrijwel alle bijdragen aan de discussie over de Freeska Landriucht-drukkerij, waarin altijd meer vragen werden opgeworpen dan beantwoord. Waarin nieuwe vondsten de oplossing eerder verder weg leken te brengen dan dichterbij. Misschien is het wachten op een toevalstreffer. Tot die tijd blijft het raadsel van de Freeska Landriucht-drukkerij waarschijnlijk een whodunnit met een open einde.Ga naar margenoot144. |
|