| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Paul Valkema Blouw, Typographia Batava 1541-1600. In ordinem digessit A.C. Schuytvlot. Repertorium van boeken gedrukt in Nederland tussen 1541 en 1600. Nieuwkoop, De Graaf Publishers, 1998, 2 delen (XXXII, 661+635 p.), Thans: HES & DE GRAAF publishers, 't Goy, ISBN 9060044371 / 906004438X, f 950,-.
Op 4 september 1998 werd in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek Typographia Batava 1541-1600 gepresenteerd [verder: tb]. Dit naslagwerk is het meer dan voortreffelijke resultaat van een ruim een halve eeuw overspannend bibliografisch project.
De lange voorgeschiedenis van het project wordt in de inleiding uitvoerig uiteengezet door de initiatiefnemer, de Stichting Frederik Mullerfonds. Samengevat komt het neer op de afwerking van een belangrijk onderdeel van de Nederlandse nationale bibliografie: de cruciale jaren van de zestiende eeuw, die zulke ingrijpende verschuivingen heeft teweeggebracht in de geschiedenis van de Nederlanden: verruiming van het wereldbeeld door de grote ontdekkingen met hun economische en filosofische gevolgen, de Reformatie en de godsdiensttwisten, de politieke ontwikkelingen van een centraliserend monarchaal gezag in confrontatie met de autonomie van lokale besturen en adel (Willem van Oranje!). Van groot belang was de kracht van boek en prent als ‘opiniërende’ media. Boeken droegen het nieuwe wereldbeeld uit, lieten voor- en tegenstanders van ‘hervormingen’ aan het woord en ondermijnden zodoende de greep van de heersende overheid op de maatschappij. De machthebbers maakten derhalve jacht op ‘subversieve boeken’. Zo steeg het belang van clandestiene drukken: vaak anoniem gepubliceerd en zonder impressum (uit lijfsbehoud!). De anonimiteit was een doorn in het oog van de overheid en werd met alle middelen bestreden (censuur, zware boetes, lijfstraffen en terechtstellingen). Dat lukte deels omdat het boek ook een economisch object was (productie en handel) dat sporen achterliet: boekhandelaren wisten blijkbaar toch waar ze zich konden bevoorraden...
De eerste periode van de boekdrukkunst in de Nederlanden - de incunabeltijd (de boeken gedrukt tot en met het jaar 1500) - werd reeds in de negentiende eeuw geregistreerd door M.F.A.G. Campbell (1819-1890) in het basiswerk Annales de la typographie néerlandaise au xve siècle (Den Haag 1874). Mede dankzij het systematische lettertypenonderzoek van W. en L. Hellinga in The fifteenth-century printing types of the Low Countries (Amsterdam 1966) kon het pionierswerk van Campbell worden herwerkt in Incunabula printed in the Low Countries van Gerard van Thienen en John Goldfinch (Nieuwkoop 1999). Het begin van de zestiende eeuw is dan weer voortreffelijk ontsloten door het levenswerk van W. Nijhoff en M.E. Kronenberg: Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540 (Den Haag 1923-1971) [= nk]. Voor de door hen benoemde ‘postincunabel’-tijd (1501-1540 dus) blijft hun werk nog steeds onvervangen. Een supplement is wel in voorbereiding (ook door Gerard van Thienen). Het lang gewenste (Noord-) Nederlandse vervolg op nk is nu dus beschikbaar in Typographia Batava.
Herman de la Fontaine Verwey (1903-1989), vooral bekend als bibliothecaris van de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, koesterde een levenslange belangstelling voor het zestiende-eeuwse boek. De talloze artikelen die hij aan die periode wijdde, zijn gebundeld in het onovertroffen Uit de wereld van het boek (deel i-iii Amsterdam 1975-1979; deel iv 't Goy, [1997]). In 1942-1943 ontwierp hij een plan om de Nederlandse drukken uit de jaren 1541-1600 op te sporen en systematisch te registreren (‘Opmerkingen over de Nederlandsche bibliographie der zestiende eeuw na 1540’ in Bibliotheekleven 28 [1943] p. 1-14). Daartoe zijn in enkele grote Nederlandse bibliotheken kaartcatalogi aangelegd waarbij de drukken ook per plaats en drukker werden geordend. Het project kwam in een stroomversnelling toen in 1958 een gelijksoortig initiatief in België van start ging. Het Nationaal centrum voor de archeologie en de geschiedenis
| |
| |
van het boek (Centre national de l'archéologie et de l'histoire du livre) had onder meer tot doel een inventaris te maken van de op het grondgebied van het huidige België verschenen drukken uit de periode 1541-1600. Dat leidde in 1968 tot de publicatie van een eerste deel van Belgica Typographica 1541-1600 (Nieuwkoop) [= bt]. Dat deel was beperkt tot het bezit van de Brusselse Koninklijke Bibliotheek. Van 1977 tot 1980 verscheen deel ii, en in 1994 werd de eerste fase van dat project afgesloten met een derde en een vierde deel, respectievelijk met beschrijvingen en met registers op alle beschrijvingen in deel i-iii. Samenstellers van bt waren Elly Cockx-Indestege, Geneviève Glorieux en Bart Op de Beeck.
Gelijk met het project in België werd ook in Nederland een aanvang gemaakt met het vervolg op nk. In 1961 begon het echtpaar Bob en Emmy de Graaf aan de definitieve verzameling van beschrijvingen op basis van de boekhistorische literatuur, veiling- en antiquariaatscatalogi, en van de aangelegde drukkersregisters. Zij deelden de belangstelling van De la Fontaine Verwey en hadden reeds ervaring opgedaan met bibliografieën van (Noord) Nederlandse humanisten als Alardus Amstelredamus, Petrus Apherdianus en Reinerus Snoy Goudanus. Het inventariseren werd vrijwel afgerond, maar door de groei van hun eigen antiquariaat en uitgeverij werd het steeds moeilijker om de volgende fase - het beschrijven van de bewaarde drukken
De titelpagina's van de twee delen van Typographia Batava 1541-1600.
- voort te zetten. In 1968 werd dan in hun plaats Paul Valkema Blouw aangetrokken. Mede dankzij de onmisbare steun van H.D.L. Vervliets Sixteenth-century printing types of the Low Countries (Amsterdam 1968) en na decennia van grondig opsporen en beschrijven door Valkema Blouw werd het project voor publicatie afgerond door Bram Schuytvlot, die ook voor de registers instond. Het dient gezegd dat de overheid niet al te royaal steun verleende aan deze ‘nationale bibliografie’: slechts enkele jaren werd het project door zwo gesteund. De overige steun werd verleend door het Mullerfonds, de Amsterdamse ub en door Valkema Blouw zelf.
Paul Valkema Blouw (1916-2000) was aanvankelijk antiquaar (zie Offeren aan Mercurius en Minerva, Amsterdam 1995, p. 62-70). In de jaren dertig en veertig werd hij opgeleid bij Beijers (Utrecht) en werkte hij eerst daar en later bij Menno Hertzberger (Amsterdam). Hij had in zijn antiquarenperiode al belangstelling voor allerlei verboden boeken en ‘ketterse’ auteurs. Met die aandacht en ervaring begon hij aan de volgende fase van het ‘Project 1541-1600’. Hij raakte steeds meer geboeid door de ‘makers’ van de clandestiene drukken en waagde zich aan een systematische poging om ‘anoniemen’ aan ‘hun’ drukker toe te wijzen. Deze evolutie van titelbeschrijven naar drukgeschiedenis werd een keerpunt in het project. Zijn onvermoeibaar streven naar het identificeren van de werkelijke drukker en uitgever vond zijn neerslag in een indrukwek- | |
| |
kende reeks artikelen (meest in Quaerendo en De Gulden Passer). Daarin maakte hij de resultaten van zijn jarenlang vergelijken bekend: de ene ontdekking volgde op de andere, met, voor mij althans, als hoogtepunt de artikelen over de terechtgestelde Antwerpse rederijker en drukker Frans Fraet (Quaerendo [1992], p. 165-190 en p. 245-272). De lijst van zijn artikelen is te vinden in tb, deel ii, p. 620-621. Recentelijk verscheen nog ‘Anonieme drukken van Gillis van den Rade (Antwerpen 1577-1585)’ in De Gulden Passer (1998-1999), p. 77-94. Het materiaal voor deze identificaties werd bijeengebracht in het ‘Apparaat Valkema Blouw’: ca. 15.000 foto's en kopieën van titelpagina's, lettertypen, ornamenten enzovoort, geordend per drukkerij.
Wat vindt men nu in tb als naslagwerk? Deel i bevat de reeds vermelde inleiding over de voorgeschiedenis, evenals een uitgebreide verantwoording door A.C. Schuytvlot (beide in het Nederlands en het Engels); daarop volgen (in twee kolommen) 5783 titelbeschrijvingen van a tot z. Deel ii beschrijft de ‘Overheidspublicaties’ (nrs. 5784-7438) en omvat voorts enkele uitvoerige registers (p. 219-252 ‘Algemeen namenregister’, p. 253-255 ‘Register op uitvaardigende instanties’, p. 257-396 [!] ‘Titelregister’, p. 397-574 [!!] ‘Drukkersregister’, p. 575-580 ‘Plaatsnamen & drukkers’, p. 581-588 ‘Kopijuitgaven’), een lijst van ‘Geraadpleegde literatuur’ (p. 589-624) en een overzicht van ‘Bibliotheek- en archiefcodes’ (p. 625-635).
tb is een repertorium, geen bibliografie. Het oorspronkelijke plan beoogde de registratie van titels op basis van bibliotheek- en veilingcatalogi: een titellijst met bronvermelding. Die titellijst is er nu dus, maar nog veel belangrijker is de toegevoegde waarde van Valkema Blouws onderzoek: zo veel mogelijk is elke druk aan een drukker toegeschreven. Van het oorspronkelijk vergaarde materiaal was een derde ‘zonder drukker’, nu is dat nog slechts 3% (zo'n 275 titels slechts blijven nog ‘anoniem’) - een ongelooflijke prestatie. De basis voor de identificatie werd gevormd door de combinatie van lettertypen, initialen, ornamenten en ‘drukkersgewoonten’ (formaatkeuze en/of paginering bijv.): dat geheel van materiële en immateriële elementen was vaak specifiek voor één drukker; (slechts) additioneel kwamen andere elementen: historische bronnen als archivalia, brieven, egodocumenten. Wie ook de voetnoten bij zijn artikelen leest, merkt meteen dat weinigen de literatuur over de Opstand en de Hervorming in de Nederlanden zo grondig kenden als Paul Valkema Blouw! Hij bracht ook belangrijke correcties aan in verband met beruchte namen uit de postincunabeltijd, die blijkbaar veel last had van antedateringen en fictieve drukkers: de geesten van Magnus vanden Merberghe van Oosterhout en van Niclaes van Oldenborch rusten nu hopelijk voorgoed (zie bovenvermeld artikel over Frans Fraet).
Van 454 titels is wel het bestaan bekend uit vrij betrouwbare bronnen, maar is nog geen enkel exemplaar teruggevonden. Zij zijn terecht ook opgenomen in de hoop dat ze in een of andere bibliotheek zullen worden aangetroffen. Opvallend is inderdaad de zeer gebrekkige overlevering van veel zestiende-eeuws drukwerk, vooral dat in de volkstaal: een derde van het aantal edities is slechts in één enkel exemplaar tot ons gekomen! Daarvan bevinden er zich 350 in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek, die dan ook terecht de presentatie van tb liet samenvallen met een merkwaardige tentoonstelling Het enige exemplaar. Een keuze van 100 unica uit de periode 1541-1600 bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam. (samenstelling: Bram Schuytvlot (met catalogus: 60 p.; isbn 90 6125 0447).
Natuurlijk is er enige kritiek mogelijk op tb: elk boek blijft tenslotte mensenwerk. Men leze hiervoor ook de reeds verschenen recensies: C. Coppens in De Gulden Passer 76-77 (1998-1999), p. 381-384; Willem Heijting in Quaerendo 30 (2000), p. 67-73; Frans A. Janssen in Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 7 (2000), p. 187-197; J.A. Gruys inz Papers of the Bibliographical Society of America (2000) p. 131-141. Opvallend voor zo'n grondig bibliografisch repertorium is het ontbreken van de collatie: dat is begrijpelijk vanuit het oorspronkelijke plan (materiaal verzameld op basis van bibliografische referenties). Gelukkig is er een gedeeltelijke oplossing voor dit euvel: voor een zeer groot deel van de titels zijn de collaties te vinden in de stcn (Short-Title Catalogue Netherlands, de in de Haagse Koninklijke Bibliotheek in bewerking zijnde elektronische nationale bibliografie). Jam- | |
| |
mer genoeg is ook geen bibliografisch (vouw) formaat vermeld (bijv. 4o of 16o). Dat had immers wel gekund: alles is toch de visu gecontroleerd - bij twijfel had een vraagteken volstaan. Titels die (nog) niet in de stcn werden opgenomen zijn nu echter wel al gelocaliseerd in tb en kunnen dus verder in detail worden beschreven voor auteurs-, genre- of drukkersbibliografieën. Ook valt op dat er geen uniforme literatuurverwijzingen zijn of bibliotheekcodes: die laatste zijn ook soms zeer verouderd (su-Leningrad in 1998?!) - maar dat is uiteindelijk niet zo belangrijk; de gebruiker weet daar wel weg mee. Bij een eerste kennismaking kan de ordening van het materiaal storend lijken: ‘anonieme’ werken zijn alfabetisch op titel geordend, met
toevoeging van auteursnamen tussen haken. Bij de auteurs is er dan een verwijzing naar de anonieme titel. Dat heeft voor- en nadelen: voordeel is dat wie het boek voor zich heeft en de auteur niet kent toch verder wordt geholpen; nadeel is dan weer een ‘versplinterd’ auteursbeeld. Van de uiterst productieve ‘aartsketter’ David Joris bijv. is geen enkele titel op zijn naam verschenen: zijn werken zijn dus bijeen te sprokkelen in tb. De keuze van tb is bepaald door het materiaal zelf en valt dus te verdedigen, zeker wanneer het auteurschap niet helemaal vaststaat, en bovendien is er een omvangrijk register op alle titels...
Wel jammer is dat er bij ‘anonieme drukken’ niet
Nicolaas Petri (Claes Pietersz), Practique, Omte Leeren Rekenen Cypheren ende Boeckhouwen [...], Amsterdam 1591 (foto en collectie Universiteitsbibliotheek Amsterdam).
is verwezen naar het artikel waarin Valkema Blouw de toeschrijving aan een bepaalde drukker doet - zo heeft de gebruiker soms het raden naar de wetenschappelijke bewijsvoering. Ook valt te betreuren dat er geen concordantie is gemaakt met nk (nieuwe dateringen en toeschrijvingen!] en bt (idem). Dat de annotaties bij de titels niet zijn gestandaardiseerd is een gevolg van de oorspronkelijke wijze van materiaal verzamelen. Minder begrijpelijk is dat de oorspronkelijk genoteerde titels niet zijn aangepast na autopsie: zo kunnen er (lichte) afwijkingen zijn in spelling en verwoording tussen een exemplaar en de beschrijving in tb - dit wordt overigens vermeld in de ‘Verantwoording’. Gelukkig is er in de meerderheid van de gevallen ook enige controle mogelijk via de stcn.
De exemplaaropgave vertoont ook enige gebreken. De gevonden exemplaren zijn geordend per land, en daarbinnen per bibliotheek. Helaas ontbreken de signaturen (boeknummers) van de vermelde exemplaren: dat is wellicht een slechte erfenis van nk. Zoek zelf maar eens (unieke) Nederlandse anoniemen op in de Parijse Bibliothèque Nationale of in de Amerikaanse National Union Catalog... In hun zoektocht naar deze rarissima hebben nk en tb die unieke correcte informatie toch onder ogen gekregen: hoe hadden zij anders autopsie kunnen plegen? Signaturen willen wel eens wijzigen, maar dan nog laten ze sporen na. Ook treft men in tb vaak een
| |
| |
verouderde exemplaaropgave aan - allicht een erfenis van het oude basisbestand (bijv. gegevens uit de oude Centrale Catalogus of bijv. de Bibliotheca Belgica). Dat geldt met name voor de Leuvense Universiteitsbibliotheek: die werd vernietigd in 1914 en 1940 en dan nog eens gesplitst in 1968. Zo zouden er volgens tb nagenoeg geen Noord-Nederlandse edities van werken van Justus Lipsius meer in Leuven zijn...: in werkelijkheid zijn er heel veel. Leuven heeft er nu flink wat meer dan het er ooit heeft gehad: zie de catalogus Lipsius en Leuven (Leuven 1997) en vooral de online-catalogus (libis): zo zijn er op dit ogenblik in de Leuvense bibliotheek exemplaren van tb 3137, 3138, 3142, 3146, 3147, 3149, 3151, 3156 [slechts 1 ex. vermeld in tb!], 3157, 3160, 3162, 3163 [slechts 1 ex. in tb!], 3165 (of 3166), 3168, 3170, 3174, 3177, 3178, 3180, 3184, 3187, 3193, 4804 (of 4805), 4809, 4810 (of 4811), 5032 en 5149... Controle van de vele online-catalogi die nu ter beschikking staan had nog veel meer exemplaren opgeleverd.
Maar goed, dat is werk voor de opvolgers - die trouwens uitdrukkelijk om aanvullingen en correcties vragen (tb p. xxv). Het blijft in elk geval aangewezen om zeer voorzichtig te zijn met statistische conclusies aan de hand van de gerepertorieerde exemplaren, als er al van de 28 te Leuven aanwezige Lipsiusedities geen enkel in tb blijkt te zijn vermeld! Nog enkele andere toevallige aanvullingen: de Brusselse Koninklijke Bibliotheek heeft recentelijk nog exemplaren verworven van tb 1680 (Duetus, Ninive: lp 12.022 a) en tb 4974 (Troostbrief: lp 12.373 a 3); van tb 552, een Nederlandstalige ‘Keulse’ bijbel, zijn in tb geen exemplaren in Duitse bibliotheken vermeld (ook niet in vd-16), en toch zijn er minstens twee in Duitsland bewaard (ub Düsseldorf en ub Keulen: zie de uitvoerige notitie in Anita Benger, Drucke des Kölner Buchdruckers Jaspar von Gennep, Düsseldorf 1994, p. 43-44, nr. 19).
Bepaalde categorieën boeken zijn vaak slecht overgeleverd, want ‘opgebruikt’, almanakken bijvoorbeeld. tb vermeldt er natuurlijk een aantal (bewaard of gesignaleerd op veilingen of elders). Het lijkt aannemelijk dat er meer zijn geweest: van Ambrosius Germanicus geeft tb 137-145 almanakken voor de periode 1586-1597. De volgende jaren ontbreken: 1588, 1589, 1591, 1592 en 1594. Die zullen er toch wel geweest zijn. Er is dus ook daar nog ruimte voor aanvullingen. Ook tb 1099-1103 (Waltherus Christophorus) en 2144-2154 (Rodolphus Grapheus) zijn reeksjes almanakken en prognosticates.
En dan zijn er enkele titels die in tb ontbreken, zoals Voet, Plantin Press 2160 (Een Tafel voordraghende aller dingen opperste Gheslacht [Leiden: C. Plantin, 1585; 2 ex. in Museum Plantin-Moretus]), terwijl wel is opgenomen tb 110 = pp 2159 Een alghemene Tafel... van Dialectika of Redenkaveling [Leiden, C. Plantin, 1585]. Bij Leids-Antwerpse Plantijndrukken zijn steeds 2 nrs. gegeven (twee issues). Dat is echter niet gebeurd bij tb 371 (pp 605: Cornelius Aurelius' Batavia); wel zegt de annotatie: ‘komt ook met het Antwerpse adres voor’; Voet vermeldt dan weer ‘in fact printed at Leiden at the Officina Plantiniana of Franciscus Raphelengius’. Bij dit werk begaat Voet trouwens dezelfde fout: eigenlijk hoorde zijn beschrijving consequent te luiden: 605a (Leiden) en 605b (Antwerp issue).
Af en toe lijkt er enige aarzeling met betrekking tot identificatie van auteurs. tb 3358-9 en 3377 hebben als auteur ‘Lazarus Mar(c)quis’: mijns inziens gaat het hier om dezelfde Leidse geneeskundestudent die later lijfarts zou worden van P.P. Rubens!; de nummers horen dus samen. Mogelijk zijn ook ‘Nicolaus Heinsius’ en ‘Nicolaus Heynsius Michaelis f.’ (tb 964 en 2329) één en dezelfde persoon.
Hoe verhoudt tb zich tot bt? Herman de la Fontaine Verwey zag bt als ‘deductief’ (vertrekkend van exemplaren in een bibliotheek) en tb als ‘inductief’ (vertrekkend van literatuurverwijzingen zoeken naar exemplaren). Zelf heeft Valkema Blouw bt besproken in Quaerendo 13 (1983), p. 75-79, en 24 (1994), p. 305-307: hij wees op het belang van een fotografische collectie van typografisch materiaal van Zuid-Nederlandse drukkers om ‘anoniemen’ toe te kunnen schrijven aan ‘hun’ drukkers. In ieder geval moet men opletten met vergelijking van getallen in bt en tb! bt telt 9755 nummers., tb 7438. bt is echter wel beperkt tot het bezit van Belgische openbare collecties. Waarschijnlijk zijn er in Nederlandse en andere buitenlandse bibliotheken nog vele honderden ‘Belgische’ drukken bewaard. Dat zal het uiteindelijke aantal sterk beïnvloeden. Wel is in bt heel veel niet ‘gelocaliseerd’ drukwerk
| |
| |
‘meegenomen’ en daar heeft Valkema Blouw gelukkig op voort kunnen bouwen. Veel ‘correcties’ op bt zijn slechts mogelijk geweest omdat bt de titel opgenomen en dus bekend had gemaakt! En tb levert ook weer titels voor bt: zo lijkt tb 3737 (Nieuwe tydinghe uut Callipoli in Turckien, s.l., s.n., s.a. [1542?] mij eerder iets voor Antwerpen en zijn grote (inter)nationale markt van nieuwstijdingen dan enkel voor de Noordelijke Nederlanden. De reeds genoemde Troostbrief (tb 4974) is niet ‘Buyten Wesel’, maar wel in Brussel bij Rutger Velpius gedrukt - en dat weten we nu dankzij tb.
tb heeft als eigen materiaal onder meer de volgende extra aspecten: toeschrijving aan drukkers, vermelding van ‘alle’ exemplaren (zie echter hierboven), Nederlandstalige drukken buiten België en Nederland, bijv. uit Duitsland (Emden/Keulen), Engeland (Londen) en Frankrijk (Sedan). Bovendien vindt men er ook ‘Belgische’ drukken: voor Nederlandse boekverkopers/uitgevers. bt wordt gekenmerkt door een intelligente ‘short-title’-weergave van de titel (dat is in tb nagevolgd), de afwezigheid van een collatie (zoals bij tb; maar voor bt zijn wel collaties gemaakt - die zijn bewaard in het bt-archief in de KB Brussel); er zijn in bt geen bibliografische verwijzingen en slechts enkele schaarse annotaties (meestal is de literatuur wel te vinden via de literatuuropgave bij het parallel gemaakte naslagwerk van Anne Rouzet, Dictionnaire des imprimeurs, libraires et éditeurs des xve et xvie siècles dans les limites géographiques de la Belgique actuelle, Nieuwkoop 1975). Groot pluspunt van bt is dat alle secundaire auteurs (bijv. lofdichters, vertalers, illustratoren, auteurs van opdrachten) zijn opgenomen. Men dient er ook rekening mee te houden dat bt maar een eerste fase vormt! Toeschrijvingen aan drukkers staan op het programma van de tweede fase - maar komt die er ooit?
Om onderscheid te kunnen maken tussen ‘noordelijke’ en ‘zuidelijke’ drukkers zag Valkema Blouw zich genoodzaakt zijn ‘Apparaat’ niet te beperken tot het typografische materiaal van ‘noordelijke’ drukkers. Hij heeft ook (meer dan) een aanzet gegeven voor een databank met materiaal van ‘zuidelijke’ drukkers (zie bijv. zijn artikelen over Plantijn, Silvius, Houweel en Van den Rade). Wellicht komt het ooit tot een gezamenlijke typografische atlas van de Nederlanden: in Amsterdam en Brussel is het materiaal voorhanden.
Het is overduidelijk dat het boekhistorisch belang van tb zeer groot is. Het vormt een stevige bouwsteen voor de Nederlandse nationale bibliografie. Het bevat bijna alles voor de studie van drukkerij en uitgeverij in de zestiende-eeuwse Noordelijke Nederlanden. Valkema Blouw heeft met succes de ‘bibliografie’ een hogere functie gegeven dan als ‘bronnenlijstje’. tb levert grondstoffen voor een reconstructie van het verleden. De wording van de Nederlandse staat bij het begin van de Gouden Eeuw kan ook worden bestudeerd vanuit de boekproductie. De titels uit bt i typeren het intellectuele leven en de lectuur van de geletterde bevolking - die in de Nederlanden van de zestiende eeuw overigens procentueel ruim boven die in de rest van Europa uitstak. Een openbaring is echter bt ii. Dat deel met de overheidspublicaties geeft een unieke kijk op de administratieve en juridische organisatie van de Republiek. Deze verzameling van ordonnanties, plakkaten, arresten, machtigingen enzovoort kan bovendien een grote inspiratiebron vormen voor lokaal en thematisch onderzoek. Hier vermeld ik alvast uit deel ii het belangrijkste voor boekhistorici. Uit de periode 1540-1571 (met nog een ‘Spaanse’ overheid) zijn te vermelden tb 5788 / 5808-9 (ordonnanties over verboden boeken: 1540, 1546), 5798-9 (plakkaat over ketterijen en verboden boeken, 1544), 5845 / 5860 (catalogi van verboden boeken: 1554, 1556), 5948 (plakkaat tegen libellen en andere geschriften: 1566), 5994 (plakkaat over de boekhandel: 1570), 6005 (plakkaat over verboden boeken: 1571). Maar ook de volgende periode 1589-1600 (de beginnende ‘Republiek’) kent verboden en regels: tb 6644-7 (plakkaten over verboden boeken: 1589), 6892 (ordonnantie over de universiteitsbibliotheek [Leiden]: 1595), 7181 (machtiging voor Paulus
Merula [‘totte Latynsche beschrijvinge vande Nederlantsche historie’]: 1600). Die teksten zijn vast nader onderzoek waard...
Maar dat is lang niet alles, zoals mag blijken uit een greep uit de andere onderwerpen. Naast de overgrote meerderheid van regels voor handel en militaire zaken is er ook allerlei boeiends te vinden in bijv. tb 5946 over salpeter (1566), 5978-9 tegen
| |
| |
studie aan buitenlandse universiteiten (door Filips 11, 1569; vgl. 6721 verbod op studeren in de Zuidelijke Nederlanden 1591), 5993 uitwijzing van joden uit Gelderland (1570; vgl. 6136 tegen zigeuners 1578), 6518 over leprozen (1586), 6052 over loterijen (1576), 6062 over de huwelijkse staat (1576; zie ook 6202, 6397, 6438-9 uit 1580, 1584 en 1586), 6118 over rechten van Leidse studenten (1578), 6315 veranderen van de Kerstdag (1582), 6408 stichting academie in Franeker (1585), 6813 tegen zich ontlasten op kerkhoven en straten (1593), en - horresco referens - instructies over vuurwerk (tb 7111, en dat reeds in 1599!).
Om zicht te krijgen op het boek in de hele Nederlanden moet, naast het materiaal van bt en tb, ook de productie uit de Franse Nederlanden (tot 1650) worden betrokken bij het overzicht. Met name Dowaai (Douai) is niet onbelangrijk geweest in de academische carrière van vele Nederlanders (bijv. Petreius Tiara). Gelukkig is dat materiaal reeds door Albert Labarre bijeengebracht in het Répertoire bibliographique des livres imprimés en France au seizième siècle, Bibliotheca Bibliographica Aureliana (Baden-Baden 1968 -); vooral in ‘Livraisons’ 9 (1971 onder meer Cambrai, Lille, Valenciennes), 11 (1972 Douai), 29 (1979 ‘Additions et corrections’) en 30 (1980 ‘Tables’). Het Franstalige politieke en culturele leven is immers tot ver in de zeventiende eeuw van groot belang geweest in hofkringen (bijv. Willem van Oranje, maar ook Maurits), in het leger, in de internationale handel en bij een deel van de gereformeerden (Waalse Kerk).
Opmerkelijk is ook dat de overgrote meerderheid van de in tb opgenomen titels in het Nederlands zijn! Het Latijn wijst bijna steeds op het geleerde boek (nagenoeg uitsluitend in Leiden en Franeker, met op beide plaatsen veel kleiner drukwerk als ‘theses’ en gelegenheidsgedichten). En als men het drukkersregister naloopt, is een andere conclusie overduidelijk: dat er slechts één grote internationale uitgever was in Noord-Nederland: Cornelis Claesz in Amsterdam. Deze publiceerde boeken in alle grote talen over alle mogelijke onderwerpen. Daarnaast biedt tb heel veel titels met ‘populaire’ lectuur: almanakken, stichtelijke werken, Nederlandstalige bijbels en psalmberijmingen, verhalend proza, liedjes, pamfletten, schoolboeken enzovoort. In bt valt dan weer op dat er één zeer imponerende internationale uitgeversstad was in de zestiende eeuw: Antwerpen. Het leespubliek was in de hele Nederlanden uitermate groot en actief. De opmerking in tb (p. xx §1 (c) dat buitenlandse publicaties in het Nederlands ‘bedoeld [waren] voor de Noord-Nederlandse markt’ is maar gedeeltelijk juist: de ‘ketterse’ publicaties in Emden en elders waren bestemd voor het hele taalgebied: de grootste (ook economisch!) markt vormden immers de hervormingsgezinden en de opstandelingen in de Zuidelijke Nederlanden.
De boekproductie in de Nederlanden tot 1600 is nu goeddeels in kaart gebracht. Aan het vervolg (zeventiende-achttiende eeuw) wordt gewerkt in Nederland met de stcn. In België is men in Antwerpen nu ook begonnen met een ‘stcv [laanderen]’, terwijl de Brusselse kb haar verzameling Brusselse drukken tot 1800 systematisch beschrijft en ontsluit.
Paul Valkema Blouw heeft in de lange looptijd van de bewerking van tb steeds belangeloos zijn vondsten, materiaal en inzichten ter beschikking gesteld (experto crede). Talloze collega's zijn hem daar nog steeds dankbaar voor. Een gedeelte van zijn nieuwe toeschrijvingen zijn trouwens reeds verwerkt in de registers van bt (iv; zie p. vii en 305 aldaar).
Wat moet of kan de toekomst nog brengen? Aanvullingen en verbeteringen op tb worden gecentraliseerd bij de ub van Amsterdam. Bibliotheken gaan door met nieuwe aanwinsten. Zo kreeg bijv. de ub bij de presentatie van tb een exemplaar van tb 4172 (Psalmen, Dordrecht: Peeter Verhaghen, 1582), waarvan tot dan toe enkel een literatuurverwijzing bekend was (nu: Band 3 e 29). Ook op veilingen duiken gelukkig exemplaren op van al of niet bekende drukken. Te Brussel werd bijv. op 12 april 1999 bij ‘Romantic Agony’ als nr. 539 een grote planodruk geveild, Tafel voordraghende int kort / de gheheele Rederijc-kunst ('t Amstelredam by Barent Adriaensz, inde Warmoestraet, int gulde Schryf-Boeck Anno. m.d.lxxxix.), een onbekend schematisch overzicht van de welbekende Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst (1584) en een vervolg op de hiervoor vermelde ‘Tafels’. Het werd door een bekend Nederlands antiquaar
| |
| |
gekocht en berust nu in de ub (Map op 1-13). Ook te Brussel (Romantic Agony, 17-18 maart 2000, nr. 768) geveild: een Zeeuwse Ordonnantie over import op bier van 20 september 1581 en gedrukt te Middelburg door Richard Schilders in 1586. tb 6264-5 zijn drukken van dezelfde ordonnantie uit 1582 en 1590. De druk van 1586 past precies midden in de reeks. Het exemplaar werd door de Haagse kb verworven (nog geen signatuur).
Prachtig zou het zijn als Valkema Blouws artikelen konden worden gebundeld: de oorspronkelijke Nederlandse tekst is met zijn verzorgde, nauwkeurige formuleringen, heldere stijl én spannende verhalen een lust voor de bewoners van de boekenwereld. Dat dient dan liefst te gebeuren met, naast een register op namen en titels, ook een concordans met tb, bt en nk. Het zou een prachtige pendant zijn van gelijkaardige bundels van M.E. Kronenberg en Herman de la Fontaine Verwey, en tevens een leerschool voor (boek)historici. Ook de digitalisering van het materiaal voor bt opent perspectieven: een cd-rom met de bibliografie zou handig zijn, maar veel meer nog is er behoefte aan een typografische atlas op basis van het ‘Apparaat Valkema Blouw’: al het Noord-Nederlandse materiaal én het door hem reeds verzamelde Zuid-Nederlandse.
bt is een kloek tweedelig naslagwerk geworden, door Paul Dijstelberge helder en overzichtelijk vormgegeven. Slechts in bt ii valt een klein minpunt
Placcaet onses heeren des conincx [...], Delft [1574] (collectie A.G. van der Steur, Haarlem).
De bijbehorende beschrijving van het Placcaet onses heeren des conincx uit Typographia Batava 1541-1600.
op bij de ‘Overheidpublicaties’: de tekst is soms rechts aangelijnd in de kolom in plaats van links, wat een ‘zwalpend’ beeld geeft. De beide boekdelen zijn door uitgever De Graaf (die er natuurlijk met hart en ziel bij betrokken was) in symmetrie met bt gehouden, nu echter in groen in plaats van rood.
De lange voorgeschiedenis heeft vruchten gedragen. Het resultaat is misschien niet helemaal zoals gepland, maar tb is zoveel meer geworden: de Nederlandse ‘stc’ heeft in één klap de kwaliteiten van de beroemde Engelse ‘stc’ bereikt. Net zoals dat basiswerk werd herzien, aangevuld en ontsloten (bijv. met een latere index op dedicaties en lofdichten) zal dat hopelijk ook bij tb gebeuren. Dat is echter slechts mogelijk omdat iemand de stevige fundering heeft gelegd en het gebouw opgetrokken. Paul Valkema Blouw heeft dat magistraal gedaan. Bram Schuytvlot zijn we grote dank verschuldigd voor de elektronische verwerking van het materiaal en voor de ombouw tot een overzichtelijk, handig en uiterst bruikbaar ‘boek’. In 1978 reeds werd het werk terecht bekroond met de Menno Hertzberger Prijs van de Nederlandse Vereniging van Antiquaren. Dat het er twintig jaar later echt staat, verdient evenzeer een prijs: voor Nederlandse bibliografen is het alleszins het ‘Boek van het decennium’. Finis coronat magnum opus!
Marcus de Schepper
|
|