De Boekenwereld. Jaargang 17
(2000-2001)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |
In memoriam Paul Valkema Blouw (1916-2000)
| |
[pagina 139]
| |
ploma gymnasium bèta. Hetzelfde jaar ging hij op voorspraak van een oom van moeders zijde, A.H. Zahn, zoon van een vroegere directeur van het Utrechtse veilinghuis en antiquariaat J.L. Beijers, als volontair bij deze firma werken. Al snel werd Paul, onder meer via enkele in de Domstad studerende oud-schoolgenoten en zijn lidmaatschap van de tennisvereniging ‘Rhijnauwen’, opgenomen in allerlei clubjes; hij deed tal van nieuwe kennissen en vriendschappen op, waarvan enkele voor het leven. Foto's uit de jaren 1934-1946 getuigen van Pauls vermogen om in het goede gezelschap van vriendinnen en vrienden van het leven te genieten. In de oorlogsjaren werd hij lid van de Utrechtse Sociëteit ‘De Vereeniging’; na de bevrijding trad hij toe tot het Boekverkoopers-College ‘Eendracht’ en tot de Nederlandse Tafelronde. Zijn carrière bij Beijers begon Paul onder leiding van de toenmalige directeur G.W. Schultz, die hem met allengs meer vrucht de kneepjes van het veelzijdige vak bijbracht. Het collationeren van alle vóór 1800 gedrukte werken, het beschrijven van het te veilen of verkopen materiaal, het voor de firma bieden op veilingen - het waren bezigheden waarin Paul gaandeweg meer bedrevenheid en plezier kreeg. Daarbij sprak ook de sfeer van Beijers hem aan. Op 1 februari 1939 werd hij benoemd tot lid van de Nederlandsche VereenigingPaul Valkema Blow, 1995 (foto Reinier Hummelen)
van Antiquaren en in april van hetzelfde jaar behaalde hij het einddiploma van de ‘Vakopleiding tot den boekhandel en het Uitgeversbedrijf’. Op 19 november 1942 werd hij benoemd tot procuratiehouder der N.V. Boekhandel en Antiquariaat voorheen J.L. Beijers. De laatste oorlogsjaren zat Paul ondergedoken op het adres van de firma, Wed 5-7. Na het overlijden van directeur Schultz, voorjaar 1945, werd hij op 20 oktober van dat jaar in diens functie benoemd. Onvrede met het door zijn oom Dr. H.C. Valkema Blouw als grootaandeelhouder en gedelegeerd commissaris van Beijers voorgestane beleid en incompatibilité des humeurs met de per 1 januari 1947 als mededirecteur benoemde H.L. Gumbert deden Paul in oktober 1947 besluiten de firma te verlaten.Ga naar eind4. Gedurende de dertien jaar in dienst van Beijers was Paul onder meer betrokken bij de productie van 31 veilingcatalogi, waarin ruim 66.000 boeken, atlassen, pamfletten, kaarten, prenten en tekeningen waren opgenomen. Wanneer men bedenkt dat vrijwel alle nummers die de firma in deze periode veilde door zijn vingers waren gegaan en dat hij daarbij gezegend bleek met een buitengewoon scherp ontwikkeld bibliografisch geheugen, zal het geen verwondering wekken dat Paul zich bij zijn vertrek uit Utrecht mocht verheugen in een gedegen kennis van oude boeken en prenten. Paul vertrok naar Amsterdam met het oogmerk | |
[pagina 140]
| |
aan de UvA de colleges kunstgeschiedenis van prof. J.Q. van Regteren Altena te volgen. Studie aan de faculteit Letteren & Wijsbegeerte was toen echter voorbehouden aan bezitters van het einddiploma gymnasium alfa. Paul moest derhalve als bèta eerst bij de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen toestemming vragen; deze werd op 27 juli 1949 verleend. Om in zijn levensonderhoud te voorzien trad hij parttime in dienst bij het Internationaal Antiquariaat van Menno Hertzberger, waar hij volgens eigen zeggen altijd met plezier werkte en vriendschappen aanknoopte met tal van vakgenoten. Hertzberger behandelde hem als een gewaardeerde collega en Paul kon zijn kennis van het zestiende- en zeventiende-eeuwse materiaal verder aanscherpen. Vanaf het begin van zijn Amsterdamse periode heeft Paul, zoals uit bewaard gebleven nota's blijkt, voor eigen rekening gekocht. Hij bouwde een voorraad op en handelde na verloop van tijd als gentleman dealer in oude boeken, prenten en tekeningen, met voornamelijk overheidsinstellingen als vaste klanten. In 1954 trad hij in het huwelijk met de Amsterdamse hoedenontwerpster Elly de Vries. Paul staakte zijn studie (voorzover bekend heeft hij geen examen afgelegd) en het echtpaar vestigde zich te Arnhem, waar zijn vrouw een exclusieve modezaak begon. Paul hield overigens zijn Amsterdamse huis Vossiusstraat 5111 aan en bleef incidenteel voor Hertzberger werken en voor eigen rekening handelen. Het kinderloos gebleven huwelijk werd in 1969 ontbonden. Op advies van prof. mr. Herman de la Fontaine Verwey werd Paul eind 1967 aangezocht om het door de antiquaar Bob de Graaf en zijn echtgenote Emmy de Graaf-Luiks aangevangen werk ten behoeve van de bibliografie van boeken gedrukt in Nederland tussen 1541 en 1600 te voltooien. Het project viel onder verantwoording van de Stichting Frederik Mullerfonds en werd gesubsidieerd door de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek. Paul zegde zijn medewerking toe en begon zijn werkzaamheden in de loop van 1968, voorlopig gehuisvest in de Handschriftenkamer/Zaal Zeldzame & Kostbare Werken in de Amsterdamse ub. De geschiedenis van dit project, waarvan de afronding dertig in plaats van de beoogde drie jaar zou vergen, en de rol van Paul daarin vindt men beschreven in mijn inleiding bij Typographia Batava 1541-1600, Nieuwkoop 1998, p. vii-xi. ‘De grootste kenner van het oude Nederlandse boek’, met deze woorden werd Paul door prof. De la Fontaine Verwey bij schrijver dezes (conservator zkw) en diens collega Sjoerd Wartena (conservator hss) geïntroduceerd. Begin jaren zeventig kreeg Paul enkele malen te kampen met hartproblemen, waardoor hij genoodzaakt werd een soberder leefstijl aan te nemen. (De aandoening van zijn heupgewricht, die hem het lopen al langere tijd bemoeilijkte, verergerde eerst in de jaren negentig). Kort nadien ontstond Pauls gewoonte pas tegen elf uur 's ochtends op de ub te verschijnen en tegen het middernachtelijk uur huiswaarts te keren. Hij kon zo weliswaar in alle rust werken, maar beperkte tevens zijn sociale contacten, waardoor ontegenzeggelijk een vereenzaming inzette. Op de bibliotheek merkten wij daar overigens weinig van. Paul had de gewoonte onder de dekmantel ‘Ik wil me er niet mee bemoeien’ zijn mening over de meest uiteenlopende zaken te geven, hetgeen niet zelden tot grote hilariteit leidde. Hij gaf graag advies over het belang voor de ub van door hem in catalogi gesignaleerde boeken en liet wie erom vroeg gebruikmaken van de door hem bijeengebrachte gegevens. Wat wel eens irriteerde was Pauls (in onze ogen) overdreven bescheidenheid, zich uitend in de trant van ‘Ik ben natuurlijk niet academisch gevormd, maar...’, Hieraan maakte De la Fontaine Verwey in 1978 op vooruitziende wijze een einde door er als lid van de jury voor de Menno Hertzberger Prijs voor te zorgen dat op 27 oktober van dat jaar deze driejaarlijkse prijs aan Paul werd toegekend ‘op grond van de door u gedurende vele jaren verrichte arbeid aan de Bibliografie van Nederlandse drukken uitgegeven tussen 1541 en 1600’. Het betekende voor Paul de erkenning van zijn bibliografische kennis waarnaar hij verlangd had en het gaf hem zelfvertrouwen. Het jaar daarop publiceerde hij zijn eerste artikel, gefundeerd op het door hem bijeengebrachte bibliografische ‘Apparaat Valkema Blouw’. Er zouden er in twintig jaar meer dan dertig volgen. | |
[pagina 141]
| |
Opgenomen in gezaghebbende tijdschriften als het Engelstalige Quaerendo en De Gulden Passer, in diverse feestbundels en andere gelegenheidsuitgaven, bezorgden deze doorwrochte studies hem in binnen- en buitenland faam als autoriteit op het gebied van het Nederlands drukwerk uit de door hem bewerkte periode. De methode die Paul hanteerde om op basis van minutieuze analyse van het gebruikte lettermateriaal, initialen, vignetten en andere ornamenten anonieme (en/of ongedateerde) drukken te identificeren en aan een drukker toe te schrijven was niet nieuw - men denke aan de incunabilistiek. In de praktijk blijken echter slechts enkelen dit grote acribie vergende en tijdrovende werk in de vingers te hebben. Ongekend effectief was Pauls vermogen om zijn onderzoeksresultaten te combineren met archivalische gegevens, zijn grote kennis van secundaire literatuur en, bovenal, zijn ongeëvenaarde typografische geheugen. (Men leze hierover de besprekingen van zijn Typographia Batava.Ga naar eind5.) Op buitengewoon knappe wijze slaagde hij erin de vaak weerbarstige materie in prettig leesbare stijl te presenteren; duidelijk blijkt ook hier de grote invloed van De la Fontaine Verwey. De twee deelden vanaf 1979 dezelfde kamer en werden, met wederzijds respect, goede vrienden. Enkele jaren na het overlijden van De la Fontaine Verwey moest Paul weer van kamer veranderen. In het donkere souterrain van het Doelengebouw bleef hij, allengs slechter ter been maar met ongebroken geest, zijn materiaal ordenen voor weer een nieuw artikel. Ook het voor uitgave gereedmaken van zijn grote werk - begin jaren negentig overgedragen aan Bram Schuytvlot - bleef zijn volle aandacht houden. Zijn finest hour beleefde Paul wellicht toen hem op vrijdagmiddag 4 september 1998, in het bijzijn van een grote schare belangstellenden uit de wereld van het boek, omringd door oude vrienden en bekenden, in de Amsterdamse ub het eerste exemplaar van zijn magnum opus werd aangeboden en hij uit handen van de voorzitter van het College van Bestuur de bronzen stapenning van de Universiteit van Amsterdam mocht ontvangen voor zijn grote verdiensten voor die instelling. De laatste decennia van zijn leven zelf in soberheid levend, heeft Paul bij diverse gelegenheden belangrijke verzamelingen oude drukken aan de Amsterdamse ub geschonken, het Rijksmuseum met tekeningen en prenten verrijkt en enkele stichtingen met substantiële donaties bedacht. Begin 1999 droeg hij al het materiaal dat als basis voor zijn Typographia Batava gediend had formeel over aan de Stichting Frederik Mullerfonds. Het was hem een grote voldoening te weten dat de digitalisering van deze belangrijke data - onder auspiciën en toezicht van de stichting - in handen van zijn vrienden Paul Dijstelberge en Bram Schuytvlot was gegeven. Een ernstige val in de ub op een koude lenteavond in 1997 maakte feitelijk een einde aan Pauls (vrijwel) dagelijkse bezoeken. In hetzelfde jaar verliet hij zijn huis aan de Vossiusstraat en nam zijn intrek in Hotel De Keizershof, waar hij, als zo dikwijls de afgelopen decennia wanneer zijn gezondheid ertoe aanleiding gaf, liefdevol verzorgd werd door de familie De Vries. Hoewel hij nog slechts sporadisch het Singel opzocht, wisten we dat hij weer een artikel in gedachten had. Ruim een jaar geleden maakte hij echter opnieuw een ongelukkige val; medisch onderzoek wees uit dat langer verblijf in De Keizershof ongewenst was. Na enkele maanden van revalidatie in het ziekenhuis betrok Paul eind maart een kamer in de Elizabeth Otter-Knol Stichting in Amsterdam-Buitenveldert. Aanvankelijk vol goede moed en van zins op de hem door Paul Dijstelberge bezorgde laptop nu ten lange leste dat laatste artikel gestalte te geven, ontviel hem de afgelopen zomer in verontrustend tempo de energie om nog iets te ondernemen. ‘Er zit geen fut meer in’, zei hij, toen ik hem op 31 oktober voor het laatst sprak. Het einde kwam niet onverwacht. Paul had bepaald dat zijn lichaam ter beschikking van de wetenschap zou worden gesteld en dat er geen rouwbeklag zou zijn. In al zijn eigenaardigheden een hartelijke, behulpzame, bescheiden en vrijgevige man, een begenadigd bibliograaf en boekhistoricus - zo zullen we hem met respect en dankbaarheid in onze herinnering vasthouden. |
|