| |
| |
| |
Boekbesprekingen
Jeroen Salman, Populair drukwerk in de Gouden Eeuw. De almanak als lectuur en handelswaar. Zutphen, Walburg Pers, 1999 [Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse boekhandel, Nieuwe Reeks III]. 495 p. inclusief cd-rom Noord-Nederlandse almanakken 1570-1705. Een descriptieve bibliografie (geschikt voor Windows en Apple Macintosh). ISBN 9057300567. Prijs: f 89, -
Almanakken zijn interessante onderzoeksobjecten. Bestudering van zowel de verschijningsvormen als de inhoud ervan levert een schat aan informatie op over de cultuur, mentaliteit, lectuur en het dagelijks leven van onze voorouders. Almanakken werden al in de oudheid gebruikt, en met de bijbel behoren ze tot de oudste gedrukte boeken in Europa. Tot op de dag van vandaag verschijnen ze in groten getale in originele of afgeleide vormen. Toch ontstond er pas zo'n vijftien jaar geleden wetenschappelijke aandacht voor de Nederlandse almanak. Door hun eenvoudige, vaak slordige uitvoering vormen ze een interessant contrast met de prachtboeken waar Nederlandse uitgevers en drukkers beroemd om zijn gebleven, en door hun grote oplagen zouden ze de moderne onderzoeker dichter kunnen brengen bij het koop- en leesgedrag van de ‘gewone man’ in voorbije eeuwen.
In andere West-Europese landen wordt al langer serieus aandacht besteed aan almanakken, en daar zijn dan ook al enkele decennia vernieuwende studies in omloop. Sinds vorig jaar is een standaardwerk over de Nederlandse almanak beschikbaar, althans wat betreft de (ruime) zeventiende eeuw. In 1997 promoveerde Jeroen Salman aan de Universiteit van Leiden op de almanak, en ruim een jaar later verscheen de handelseditie van zijn dissertatie. Hoewel de hoofdtitel luidt Populair drukwerk in de Gouden Eeuw, is het omvangrijke boek geheel gewijd aan de almanak. De handelseditie is een enigszins ingedikte versie van het manuscript waarop Salman is gepromoveerd, maar nog steeds is het een boek met een hoge informatiedichtheid. Bijna 400 dichtbedrukte pagina's tekst met 2500 bijbehorende noten die slechts zelden alleen een literatuurverwijzing geven. Naast de hoofdtekst bevat het boek ook nog omvangrijke bijlagen met biografische gegevens over drukkers, boekverkopers, samenstellers en auteurs van almanakken. En alsof dat nog niet voldoende is, is achter in het boek een cd-rom te vinden met uitgebreide bibliografische beschrijvingen van ruim 850 almanakken uit de periode 1570-1705. Voor een ieder die weet hoe gebrekkig almanakken ontsloten zijn in bibliotheekcatalogi en archieven zal duidelijk zijn wat een enorm karwei het geweest moet zijn alleen al om ze te vinden. Ter vergelijking: de stcn bevat momenteel beschrijvingen van ruim honderd almanakken uit dezelfde periode.
De omvangrijkheid van het boek is het gevolg van een ambitieuze doelstelling. Met zijn studie beoogt Salman ‘alle mentaliteits- en boekhistorische facetten van de almanak te behandelen’. Zijn centrale onderzoeksvragen waren: ‘hoe functioneerde de almanak in de laat-zestiende- en zeventiende-eeuwse Republiek als handelswaar en als lectuur?’ en ‘Op welke wijze kunnen we de almanak benutten als mentaliteitshistorische bron?’ Om zijn eerste vraag te kunnen beantwoorden: Salman heeft intensief onderzoek verricht in archieven en bibliotheken, en hij is erin geslaagd veel interessant materiaal boven tafel te krijgen over makers, distributeurs en kopers van almanakken. Verder heeft hij de bewaard gebleven almanakken grondig bestudeerd om zijn tweede vraag te kunnen beantwoorden. De vele rubrieken in almanakken (de kalender, voorspellingen, praktische gegevens over stad en land, mengelwerk) vormen immers een rijke bron van informatie over het alledaagse leven van Nederlanders in de Gouden Eeuw. Het uitwerken van beide onderzoeksvragen heeft geresulteerd in een tweedeling in het boek: het eerste deel behandelt de almanak als lectuur, het tweede de almanak als handelswaar.
Het eerste deel bestaat uit vier hoofdstukken over de thema's astrologie/astronomie, astrologi- | |
| |
sche geneeskunde, religie en informatie/lering/vermaak. Aan de hand van de almanakken zelf, maar ook aan de hand van pamfletten die betrekking hebben op almanakken, wordt een beeld geschetst van maatschappelijke verschijnselen die de samenstelling en inhoud van almanakken bepaalden, en, omgekeerd, van de invloed van de almanakken op deze verschijnselen. Tevens biedt Salman in ieder hoofdstuk een Europees perspectief door de belangrijkste conclusies uit buitenlandse studies te spiegelen aan zijn eigen bevindingen. Opvallende afwezige in het eerste deel is de tijdrekenkunde. Als iets toch de almanak onderscheidt van ander drukwerk, dan is het de aanwezigheid van een kalender. Salman biedt als werkdefinitie van een almanak: ‘drukwerk dat als vaste basis een kalender heeft, maar daarnaast altijd aanvullende teksten van informatieve en/of moreel-instructieve en/of diverterende aard bevat’. Persoonlijk vind ik het onbegrijpelijk dat Salman de kalender, zo eigen aan de almanak, bijna geheel heeft genegeerd. De kalenderhervormingen tussen 1582 en 1701 worden in slechts enkele zinnen beschreven. Almanakken zijn toch bij uitstek geschikt om inzicht te bieden in de wijze waarop Nederlanders omgingen met het voorkomen van meerdere kalenders in hun land. Vrijwel onmiddellijk na de afkondiging van paus Gregorius xiii in 1582 om de Juliaanse kalender met tien dagen te corrigeren voerden Holland, Zeeland en Brabant op gezag van Willem van Oranje, de nieuwe kalender in, maar het duurde ruim een eeuw voor de andere provincies de astronomisch correcte kalender invoerden. Naast inzicht in het proces van acceptatie van de nieuwe - door Rome aangedragen - kalender biedt de almanak nog diverse andere aanknopingspunten voor onderzoek naar het functioneren van de kalender en de beleving van tijd in relatie tot astronomie in de Republiek. Het klinkt
wellicht ondankbaar, maar ik vind het een gemiste kans. Het enige aspect van de kalender dat Salman wel uitgebreid behandelt zijn de heiligendagen en andere christelijke feestdagen in de kalender, in het hoofdstuk over religie. Dit hoofdstuk toont meer dan de andere in het eerste deel aan, hoe waardevol almanakken zijn als bron van informatie naast andere gedrukte bronnen. Een belangrijke conclusie die Salman trekt, is dat er betrekkelijke tolerantie was ten opzichte van de opname van (traditionele) katholieke gegevens in kalenders gedurende de gehele door hem onderzochte periode. Er werd door rechtzinnigen wel tegen geprotesteerd, maar het lukte niet om de almanakken een duidelijke protestantse signatuur te geven. Een factor van belang hierbij was de economische waarde van almanakken. Door hun hoge oplagen en brede verspreiding onder de bevolking was er weinig reden tot wijziging van de formule. Hier botsten dagelijkse praktijk en ideologie. Almanakken bleken niet geschikt voor de propaganda van ‘nieuwe’ religieuze denkbeelden, en dat maakt ze interessant als onderzoeksobject naast bijvoorbeeld pamfletten, die juist wel die functie hadden.
De andere drie hoofdstukken van deel 1 bieden veel interessante gegevens over de discussies die gevoerd zijn over de veranderende rol van de astrologie in de samenleving, over de rol van de almanak in de medische wetenschap en over de praktische gegevens en het (vooral komische) mengelwerk in almanakken, maar ze laten compositorisch en stilistisch wel te wensen over. Door de veelheid van gedetailleerde informatie en voorbeelden is het betoog nogal anekdotisch, en ook zijn er nogal wat onevenwichtigheden. Op p. 70 bijvoorbeeld staat: ‘De astrologische voorspellingen in de Nederlandse almanakken hadden - net als overal - in hoofdzaak betrekking op vier onderwerpen: weer, ziekte, economie en politiek.’ Het onderwerp ‘economie’ wordt echter in amper zes zinnen afgedaan, terwijl er onder ‘politiek’ enkele pagina's worden ingeruimd voor voorspellingen op godsdienstig gebied, dat ten onrechte niet genoemd was als apart onderwerp. Het is voor de lezer niet altijd gemakkelijk het totaalbeeld te zien dat Salman probeert te geven. Ook lijkt hij zichzelf af en toe tegen te spreken. Op p. 68 bijvoorbeeld, in het hoofdstuk over astrologie en astronomie, behandelt hij de beeldspraak in prognosticaties, waarbij landen en heersers als voorwerpen, planten of dieren worden voorgesteld. Hij stelt dat deze beeldspraak zijn intrede deed in Deventerse en Amsterdamse prognosticaties vanaf ca. 1580, in samenhang ‘met een meer systematische druk- | |
| |
perscontrole’. Maar drie alinea's verder stelt hij: ‘Het gebruik van beeldspraak in de eerste Italiaanse waarzeggers had niet tot doel de voorspellingen te verhullen. [...] De metaforiek diende vooral een literair doel.’ Hoe nu het een zich tot het ander verhoudt, wordt niet duidelijk gemaakt. Een ander voorbeeld uit het hoofdstuk over lering en vermaak: op p. 191 staat dat fabels ‘een bescheiden, maar niet te verwaarlozen rol in de almanaklectuur’
speelden. Op p. 206 luidt het echter: ‘De positie van de fabel in de almanak bleef marginaal.’ In de algemene conclusies op p. 378 staat weer: ‘De almanak zorgde door herpublicatie voor een enorme verbreding van het leespubliek van
Kalendario cum vero motu soli. Deze kalender van Regiomontanus, oorspronkelijk uitgegeven in 1474, bevat nauwkeurige sterrenkundige tabellen, waarvan dankbaar gebruik werd gemaakt door de grote ontdekkingsreizigers.
Aderlaatplaatje. Eeuwenlang geven almanakken adviezen aan medici wanneer en in welk lichaamsdeel ze patiënten moeten aderlaten.
literaire genres als fabels, kluchten, anekdoten [...].’
Het tweede deel van het boek is boekhistorisch van karakter, en overtuigender geschreven. Salman heeft veel interessant archiefmateriaal gevonden, over oplagen, distributiekanalen, regulering door de overheid en andere onderwerpen. Aan het eind van de zeventiende eeuw bleken niet minder dan honderd uitgevers en boekverkopers actief betrokken te zijn bij de handel in almanakken. We kunnen zelfs spreken van almanakdynastieën in uitgeverskringen. Salman toont overtuigend aan dat almanakken een grote economische waarde hadden. In (minstens) één op de vier huishoudens was een almanak voorhanden. Veel uitgevers zochten dan ook bescherming van de lokale of landelijke overheid tegen nadrukken.
Net als in deel 1 bevatten de hoofdstukken in deel 2 veel gedetailleerde gegevens, ditmaal vooral over de makers, distributeurs en kopers van almanakken. Maar dankzij de focus op vier steden (Deventer, Amsterdam, Utrecht en Leeuwarden) worden ze steeds in een lokale context geplaatst, waardoor ze gemakkelijker in een totaalbeeld kunnen worden ingepast. En hoewel Salman zich wat de indeling betreft strak houdt aan zijn vierstedenmodel (keer op keer wordt per onderwerp de situatie in de vier steden besproken, wat af en toe leidt tot herhalingen), geeft hij tussendoor ook informatie over de rol van almanakken in andere steden, zoals Haarlem, Den Haag, Middelburg en Groningen.
Problematisch bij de bepaling van de precieze rol van de almanak in de Nederlandse samenleving is wel de slechte overlevering ervan. Van alle almanakken die Salman heeft gevonden, behoort ruim de helft tot de comptoiralmanakken in kwartoformaat, het duurdere type almanak. Ze werden vaak gebruikt door kooplieden en stads- en andere besturen. Van de almanakken in kleinere bibliografische formaten (vooral 16o en 32o) - waarvan Salman aannemelijk maakt dat ze in
| |
| |
enorme oplagen werden gedrukt - konden al met al niet meer dan zo'n driehonderd exemplaren worden getraceerd en het aantal plakalmanakken is nog veel kleiner. Deze werden aan de wand geplakt of geprikt, hetgeen hun overlevingskansen niet heeft bevorderd. Maar mede dankzij de archivalia en de vergelijkingen tussen lokale ontwikkelingen is Salman toch in staat een goed beeld te geven van de handel in almanakken in de Republiek.
De schat aan bibliografische gegevens die Salman tijdens zijn onderzoek heeft verzameld is verwerkt in een descriptieve bibliografie op een cd-rom, die wordt meegeleverd met het boek. Deze ‘elektronische bijlage’ is de werkdatabase van Salman, waarvoor ten behoeve van gebruik door derden passende zoekschermen zijn vervaardigd. De documentatie op de cd-rom is nogal een rommeltje. In een leesmij-documentje dat het hoofdbestand begeleidt (de ‘descriptieve biologie’, zoals het daar wordt genoemd) wordt technische informatie verstrekt die de gemiddelde gebruiker niet echt verder helpt. Verder is de inleidende tekst in twee verschillende versies opgenomen. In de versie die het zoekbestand begeleidt en dienst doet als help-functie, wordt gesproken van 856 records; het document dat buiten het zoekscherm om geraadpleegd kan worden, noemt 859 records. Het eerste blijkt correct te zijn.
De beschrijvingen worden standaard chronologisch geordend. Het is sneu dat uitgerekend de eerste almanak die getoond wordt, een ongedateerde almanak van de Amsterdamse uitgever Hendrick Doncker, een verkeerde titel heeft: het is geen Comptoir almanach, zoals de bibliografie vermeldt, maar een Eeuwig duerende almanach, die overigens op basis van het voorwoord op 1681 gedateerd had kunnen worden. Het is een eerste signaal dat de cd-rom behoedzaam gebruikt dient te worden.
Salman heeft alle gevonden exemplaren apart beschreven. Dat is in bibliografisch opzicht een discutabele beslissing. Gebruikelijker is het om een druk als uitgangspunt te nemen, en daar de exemplaren onder te brengen. Het bestand levert nu een vertekend beeld op bij grove zoekacties. Ronduit onhandig is het dat de diverse exemplaren van dezelfde almanak niet in een keer te vinden zijn. Er zijn zelfs geen onderlinge verwijzingen aangebracht. Daarom vinden we - om een voorbeeld te geven - een vrijwel lege beschrijving van een losse pagina uit een almanak, waarbij in het commentaarveld wordt vermeld dat op basis van typografische vergelijking is vastgesteld om welke almanak het ging. De informatie over dat ene blaadje was voor een gebruiker toch veel beter op haar plaats geweest in de beschrijving van die specifieke druk? De exemplaargebonden gegevens (band, provenance, aantekeningen, beschadigingen) hadden daar dan gemakkelijk in verwerkt kunnen worden.
Naast de gebruikelijke elementen van de titelbeschrijving (jaar, drukkersplaats, plaats van verkoop, drukker, boekverkoper, auteur, titel, colofon, formaat, vingerafdruk, vindplaatsen en literatuurverwijzing) zijn ook een uitgebreide inhoudsopgave, illustratiegegevens en een commentaar opgenomen. In het laatstgenoemde veld krijgt de gebruiker onder meer in telegramstijl en in voortdurend wisselende bewoordingen informatie over gebruikte lettertypen in de almanak. Dit specifieke gegeven had wellicht beter in een apart veld opgenomen kunnen worden, zodat het ook in (gecombineerde) zoekfuncties benut had kunnen worden.
Bij de almanakken die over meer jaren zijn verschenen, ligt het voor de hand om een ordening binnen de reeks aan te brengen door een gestandaardiseerde reekstitel aan de beschrijvingen toe te voegen. Dit maakt het voor de gebruiker gemakkelijker alle bij elkaar horende almanakken (en exemplaren) te selecteren. Helaas is dit niet gebeurd. Ook zijn er nogal wat almanakken met de vermelding ‘niet gezien’, zodat de betreffende beschrijving onvolledig en onbetrouwbaar is. Verder is het ronduit onhandig dat er geen nummers aan zijn toegevoegd. Dat maakt het verwijzen naar een almanak uit deze bibliografie niet eenvoudig.
Vanaf het hoofdzoekscherm kunnen enkele nevenbestanden worden geopend met betrekking tot illustraties, drukkers en boekverkopers, en een bestand met berekenaars, samenstellers en auteurs van almanakken (beide laatstgenoemde lijsten zijn in het boek opgenomen als bijlage 3 en 4). In het boek zijn deze personalia geordend per plaats,
| |
| |
zodat van iedere persoon duidelijk is in welke stad hij actief was. In de database ontbreken echter de plaatsnamen. Men kan nu wel zien wanneer, maar niet waar iemand actief was als drukker, uitgever of boekverkoper. De gegevens - veelal ontleend aan de Thesaurus van Gruys en De Wolf - bieden weinig nieuws. Waarom is niet meer informatie uit het boek in deze bestanden verwerkt, bijvoorbeeld in de vorm van beknopte gegevens over de aard en omvang van de activiteiten van drukkers en boekverkopers? Een korte typering van de diverse samenstellers van de almanakken - eveneens op basis van gegevens uit het boek samen te stellen - zou ook een verrijking van het systeem zijn.
Het is een goed initiatief om een uitgebreid bibliografisch bestand dat tijdens het onderzoek tot stand is gekomen op een cd-rom toe te voegen, maar het moge duidelijk zijn dat deze database het niveau van werkbestand van de auteur niet is ontstegen, en dat hij niet voldoet aan de eisen die aan een descriptieve bibliografie mogen worden gesteld. De relatieve vluchtigheid van het gekozen medium is in dit verband hoopgevend. Hopelijk verschijnt er over niet al te lange tijd een update van de bibliografie, die zowel vanuit bibliografisch als technisch oogpunt recht doet aan de waarde van het onderzoek. De almanakken die sinds het verschijnen van het boek boven water zijn gekomen, wachten op bibliografische beschrijving en verwerking in het systeem. Het is dan ook verheugend dat deze bibliografie door het Electronic Text Centre Leiden (etcl) zal worden gepubliceerd op internet in het kader van het Golden-Age-project (http://www.etcl.nl/goldenage/contents.stm).
Tot slot: Populair drukwerk in de Gouden Eeuw is verschenen als deel drie in de Nieuwe Reeks van de Bijdragen tot de geschiedenis van de Nederlandse Boekhandel, een reeks geïnitieerd door de Nederlandse Boekhistorische Vereniging. Alleen al dit feit geeft aan dat het boek in een behoefte voorziet. Er werd reikhalzend naar uitgekeken. Het is een rijke bron die velen, met name boekhistorici, dankbaar zullen raadplegen, en dankzij het goede register kunnen ook de vele gedetailleerde gegevens eenvoudig teruggevonden worden. Wie in algemenere zin meer wil weten over almanakken doet er goed aan het buitengewoon fraaie boek van Salman dat voorafging aan zijn dissertatie te lezen: Een handdruk van de tijd. De almanak en het dagelijks leven in de Nederlanden 1500-1700 (Delft enz. 1997), verschenen ter gelegenheid van drie tentoonstellingen in Delft, Deventer en Leeuwarden over almanakken. Hopelijk stimuleren deze twee boeken van Salman tot vervolgonderzoek naar de almanak, want die beleefde zijn bloeitijd immers in de achttiende en de negentiende eeuw.
Marco de Niet
(met medewerking van Garrelt Verhoeven)
| |
Henri-Jean Martin, Mise en page et mise en texte du livre français. La naissance du livre moderne (XIVe-XVIIe siècles). Parijs, Edition du Cercle de la Librairie, 2000. 500 p., geïll., ISBN 2765407762, FF 850
Van de reeks activiteiten die leiden tot de totstandkoming van een boek is de vormgeving een uiterst belangrijke: het ontwerp (de ‘vorm’) bepaalt mede de wijze van lezen (en dus de ‘inhoud’). Schrijvers schrijven geen boeken maar teksten die door anderen (uitgevers, ontwerpers, kopiisten, illuminators, drukkers, binders) met behulp van instrumenten en machines tot boeken worden gemaakt; onder al deze betrokkenen bij de productie van een boek is de ontwerper een sleutelfiguur. Een boek (‘vorm’) is niet gelijk aan een werk van een auteur (‘inhoud’) maar is een poging dat werk over te brengen aan de lezer. De studie naar de rol van de vormgevingsmiddelen die in heden en verleden die overdracht mede bepalen, is nauwelijks ter hand genomen: er zijn enkele artikelen (onder andere van de hand van McKenzie en Laufer), er is een heterogene bundel met beschouwingen over de vormgeving van het geschreven boek (Mise en page et mise en texte du livre manuscrit, ed. Henri-Jean Martin en Jean Vezin, 1990: een voorloper van het hier te bespreken boek), en er is een helaas onduidelijke catalogus bij een tentoonstelling (L'Aventure des écritures. La page, ed. Anne Zali, 1999). Nu ligt dan het eerste overzichtswerk op dit terrein op tafel, van de hand van Henri-Jean Martin, grootmeester in het vak. Hij begon in de jaren
| |
| |
vijftig met de studie van het boek als sociaal-economisch verschijnsel (L'apparition du livre, laatste druk 1999, er is een Engelse vertaling); in de jaren tachtig voerde hij de redactie van een alle aspecten van het Franse boek omvattend overzicht (Histoire de l'édition française, 1982-1986, ook als paperback verschenen); vervolgens plaatste hij schrift en boek als informatiemedium in het kader van de wereldgeschiedenis (Histoire et pouvoirs de l'écrit, laatste druk 1996, er is een Engelse vertaling).
Het nieuwe boek van Martin beperkt zich in geografisch opzicht tot Frankrijk (maar bespreekt uitvoerig Italiaanse en Duitse invloeden) en in chronologisch opzicht tot het tijdvak van de veertiende
tot de zeventiende eeuw, de periode waarin het moderne boek de vorm kreeg die het tot op heden heeft behouden (zie de ondertitel). De beide termen uit de hoofdtitel kunnen als volgt begrepen worden: ‘mise en page’ is gelijk te stellen aan het ontwerp (de layout), terwijl ‘mise en texte’ betrekking heeft op de indeling van de tekst (hoofdstukken, paragrafen, nummering, enzovoort).
Wat kan men van een dergelijke studie verwachten? Allereerst dient een reeks boeken aan een analyse van hun vormgeving onderworpen te worden, waarbij telkens de vormgevingsaspecten gerelateerd worden aan de kennelijke bedoeling van de producenten en het effect op de tijdgenootlezer. Dit houdt in dat de cultuur waarin het betreffende boek functioneerde bij de beschouwing betrokken moet worden. Uit die reeks beschrijvingen kan vervolgens een ontwikkeling afgeleid worden.
Martin geeft die analyse van concrete boeken (bijna altijd gedrukte boeken, de bladzijden over het geschreven boek zijn een opmaat) en hij plaatst de vormgeving in het kader van de contemporaine cultuur. Zo geeft hij in het hoofdstuk waarin hij de vormgeving van het boek in het Italiaanse humanisme bespreekt, een analyse van de layout van de eerste en de derde druk van de Lactantius, respectievelijk in 1465 te Subiaco en in 1470 te Rome gedrukt door Sweynheym en Pannartz. Hij schenkt daarbij aandacht aan de indeling van de tekst in onderdelen die door kopjes of witregel en door wit voor in te schilderen initialen gemarkeerd zijn. Martin toont hoe het gedrukte boek - wanneer inhoudsopgave, kopjes, initialen, signaturen, custoden, kopregels en titelblad door de typografie geannexeerd zijn - autonoom wordt. Vaak echter verdrinken vormgevingsaspecten in cultuurhistorische beschouwingen, bijvoorbeeld waar hij de Moderne Devotie bespreekt en daarbij bovendien de vraag naar het auteurschap van de Imitatio Christi betrekt. Ook beschouwingen over het Franse humanisme horen weliswaar tot de
| |
| |
culturele ambiance van het contemporaine boek, maar ontnemen het zicht op het eigenlijke onderwerp van deze studie. Anderzijds wordt de verdringing van de gotische letter door de romein heel helder tegen de politieke en cultuurgeschiedenis geplaatst; de lezer denkt hier aan Morisons belangwekkende studie Politics and script. Het verzet van de theologen van de Sorbonne tegen bepaalde bijbeldrukken heeft, zegt Martin, ook te maken met de omstandigheid dat deze vaak in een romein gedrukt werden, alsof het een tekst uit de Oudheid betreft.
Belangrijke vernieuwingen in de vormgeving ziet Martin opkomen in de tweede helft van de zeventiende eeuw, en hij wijst dan in het bijzonder op de structuur van de tekst in alinea's (waarbij de eerste regel inspringt). Dat de eerste druk van Descartes' Discours de la methode, in 1637 in Leiden gedrukt, een van de eerste boeken is waarin de tekst in alinea's is ingedeeld, is niet juist: diverse zestiende-eeuwse drukkers pasten deze structurering toe, al of niet in overleg met de auteur; het komt al voor in de eerste twee drukken van de befaamde Poliphilus, in 1499 en 1545 in Venetië gedrukt door het huis Manutius. Als men het oprukkend wit in de typografische vormgeving als criterium voor verandering wil hanteren, zou men als tijdstip van de vernieuwingen ook aan de tweede helft van de zestiende eeuw kunnen denken, wanneer het gedrukte boek de vorm krijgt die voor ons onmiddellijk herkenbaar is: door het gebruik van wit krijgt de traditioneel als massa gedrukte tekst lucht en helderheid.
Ook al geeft deze studie aan de hand van het boek - in het bijzonder de vormgeving daarvan - eerder een reeks hoofdstukken uit de Franse cultuurgeschiedenis dan een zuivere geschiedenis van de layout van het Franse boek, het is een uiterst erudiete, rijke en inspirerende studie, die gelezen moet worden door iedereen die de vormgeving van het boek ziet als een vehikel van de boodschap van de tekst.
Frans A. Janssen
|
|