voor de levenswijze, taal, cultuur en de verhalen van de inlandse bevolking. Het feitelijke relaas is echter vermengd met de meest fantastische verhalen en avonturen. Zo verhaalt Gibson van zijn ontmoeting met een mensachtige aap, misschien een ‘connecting link’ tussen mens en dier: ‘more human than orang utan, or chimpanze; and less so than Papuan or Hottentot?’. Gibson beschrijft de zogenaamde Orang Kubu als ‘a dark brown form, tall as a middle-sized man, covered with hair, that looked soft and flowing; the arms, legs and feet, seemed well formed like the Malays; the body was straight; and easily bore, on the right shoulder, the yoke of two heavy panniers, filled with material for the building that was going on.’ Wat het nu precies zijn, weet Gibson ook niet, maar dat deze wezens de grotten en boomtoppen van het Sumatraanse oerwoud bevolken, staat vast!
Opmerkelijk is Gibsons verbondenheid met het lot van de lokale bevolking in Nederlands-Indië. Hij opent zijn boek met een voorwoord, waarin hij aangeeft dat zijn boek is toegewijd aan ‘the native races of the East Indian Archipelago’. Hij draagt het werk daarom op aan de ‘Women of Christendom’, onder wier invloed volgens Gibson de Westerse Intelligentie en de Oosterse Verbeelding nader tot elkaar kunnen worden gebracht. Het hele boek is doorspekt met kritiek op de Nederlandse overheersing van de plaatselijke
Titelpagina van de Londense editie van The Prison of Weltevreden
Houtgravure van de gevangenis te Weltevreden
bevolking en men zou daarom verwachten dat een man als Eduard Douwes Dekker, de eerste Nederlandse criticaster van de koloniale uitbuiting van de Indiërs, met enig enthousiasme over Gibson zou schrijven. Niets is minder waar. In een aantekening uit 1870 stelt Multatuli het falen van de regering uit Den Haag aan de kaak, door erop te wijzen dat ‘we’ zelfs ‘één Amerikaan niet aandurfden, en wel in 't brandpunt onzer nationale waardigheid,
in Den Haag zelf’. ‘De wegens “poging tot omverwerping van ons gezag” in Indië ter dood veroordeelde vagebond Gibson, wiens straf op zyn deemoedig verzoek om gratie, in gevangenschap was veranderd, wist van Batavia te ontvluchten, en vertoonde zich kort daarna onbeschroomd te 's-Gravenhage, waar hy o.a. geïntroduceerd en toegelaten werd in de Witte Sociëteit. Het enige wat Nederland durfde doorzetten, was het weigeren van de door dat sujet gevorderde schadevergoeding van 100.000 dollars. Dat echter de wettig gecondemneerde, uit een Nederlands-Indische gevangenschap ontsnapte Gibson, ongedeerd ons land bezoeken kon, geeft weinig hoop op ontwikkeling van energie, indien hy met een paar maal honderdduizend soortgenoten Insulinde eens weder mocht komen bezoeken.’
De eerste druk van Gibsons relaas van zijn gevangenschap op Java verscheen in 1855 in New York bij uitgever J.C. Riker. Een jaar later ver-