De Boekenwereld. Jaargang 17
(2000-2001)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 12]
| |
Met behulp van een krommen spijker
| |
[pagina 13]
| |
tref ik een met paarse inkt in een helder handschrift geschreven Latijnse tekst, elf regels met daaronder de handtekening: ‘fr. B. Kruitwagen O.F.M.’ Dit is niet zomaar een exemplaar van Campbells klassieke bibliografie van de incunabelen in Nederland, dit moet het handexemplaar zijn van een van de grootste kenners van die incunabelen, pater Bonaventura Kruitwagen.Ga naar eind1. Snel blader ik het boek door. Overal aantekeningen in de marges, een aantal brieven tussen de pagina's, notities op de meest vreemde strookjes papier. Hoe kan dit? Hoe komt dit hier? Naast de titelpagina zit een briefkaart geplakt, gedateerd 22 mei 1942. De afzender is A.J. de Mare, Neuhuijskade 57, 's-Gravenhage. De getypte tekst luidt: ‘Weleerwaarde, Zeergeleerde Heer, Dank voor uw schrijven van 12 Mei l.l., dat als immer getuigt van intens medeleven, ook zelfs met de Kleindochter Hetty. Met verheuging zend ik U, in afz. pakket, een compleet exemplaar van Campbells Annales. Een ex. in losse vellen was niet te koop, doch dit gecartonneerde boek is gemakkelijk tot losse vellen te brengen. De uitgever schreef mij, dat hij 't noode, tegen een flinken prijs, aan mij afstond. Er zijn weinig exemplaren meer. Toch mag Campbell bij u niet blijven ontbreken. Mijn wensch is dat u er nog veel in mag werken. Een gezegend Pinksterfeest, met vol vertrouwen op vernieuwing van uitstorting des H.G. [heiligen geestes; e.s.], moge u versterken. Met ons aller hartelijke groeten, Uwe steeds bereidvaardige dienaar, [is getekend] A.J. de Mare c.s.’ Bonaventura Kruitwagen. Uit: Huldeboek. Den Haag 1949.
Met zijn bekende accuratesse noteerde Kruitwagen met paarse inkt op het kaartje: ‘Ex. ontvangen 26 Mei 1942 / Briefje beantwoord / Vorden 28 Mei 1942 / fr. B.K.’ Dit is geen boek, dit is bibliotheekgeschiedenis.
M.-F.-A.-G. Campbell. Uit: Dr. L. Brummel, Geschiedenis der Koninklijke Bibliotheek. Leiden 1939.
Ik ben geen kenner van incunabelen en ben ook niet van plan dat te worden. Toch zal iedereen die belangstelling heeft voor het oude boek en zijn geschiedenis in de Nederlandse bibliotheken op zeker moment kennismaken met de hier opgevoerde personen. M.-F.-A.-G. Campbell (1819-1890), bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek. Arie J. de Mare (1868-1958), door Campbell in 1885 bij de kb in dienst genomen als boekbinder en daar in 1933 met pensioen gegaan als conservator; later ‘custos’ van het museum Meermanno-Westreenianum, en bibliograaf van het werk van Multatuli. En Franciscus Josephus Kruitwagen (1874-1954), kloosternaam Bonaventura, incunabelkenner, paleograaf, bestrijder van de Coster-legende, inspirator van velen die hun stempel gedrukt hebben op de geschiedschrijving van het boek in Nederland. Wie zou een boek laten staan dat deze en andere namen zo tastbaar met elkaar verbindt? Wie zou niet de volgende schakel in de biografie van dit exemplaar van de Annales willen worden? Ik wel, in ieder geval. En hoewel ik dat in alle bescheidenheid wens te zeggen, zeker als het gaat om de studie van de incunabelen en hun drukkers, meen ik dat deze ‘Campbell’ een heel wat slechter lot had kunnen treffen. Hoeveel anderen hadden al voor die kast gestaan zonder het teken van herkenning, hadden dit kleinood aangezien voor een slecht gebonden, uit de band hangend, door de vorige eigenaar met kleurpotlood mishandeld hoopje oud papier? Had ik me op die gure namiddag in december 1997 laten weerhouden naar Weert af te reizen, het boek zou mogelijk een paar dagen later in die container beland zijn die ik naast de | |
[pagina 14]
| |
verhuiswagen voor de deur zag staan. Zo was er gerechtigheid en viel mij een boek ten deel dat ik houd voor een van de aangenaamste uit mijn kasten. Niet zozeer om wat erin staat maar om wat het ís: een boek met een bijzonder verhaal. Als ik erin blader, komen ze een beetje dichterbij, De Mare, Kruitwagen, en een stoet van verre bekenden die ik hieronder nog zal noemen. A.J. de Mare. Uit: W.A. Laseur en Jos van Heel, Het museum Meermanno-Westreenianum 1848-1960. Den Haag 1998.
Mijn ‘verzameling Kruitwagen’ is begonnen met wat misschien nog steeds zijn bekendste werkje is, een uitgaafje van drukkerij Trio, een relatiegeschenk van 32 kleine pagina's, getiteld Het Zetfoutenduiveltje.Ga naar eind2. Dit miniatuur is Kruitwagen in optima forma: een gelukkige combinatie van geleerdheid en gevoel voor humor, een door Kruitwagen samengestelde bloemlezing van errata in oude boeken, of liever: van de wijze waarop errata in vroeger eeuwen door auteurs aan de lezer werden gepresenteerd. Tirades tegen de onzorgvuldigheid van de zetters en de domheid van correctors wisselen elkaar af. Die aandacht voor zelfs het kleinste detail is uiteraard een noodzakelijke neiging voor iedereen die het oude boek bestudeert, maar Kruitwagen is daarin verder gegaan dan zijn vakgenoten. In het Huldeboek dat hem in 1949 werd aangeboden ter gelegenheid van zijn vijftigjarig priesterschap en zeventigste verjaardag, is ook een lijst opgenomen van zijn publicaties.Ga naar eind3. Het zijn er veel, zeer veel, maar wat opvalt is vooral de veelzijdigheid. Zijn expertises waren het oude boek en de geloofsbeleving in de Middeleeuwen, maar hij schreef ook grondige artikelen over zulke marginale verschijnselen als aangespoelde potvissen, hemelbrieven en historische hagelbuien, en bloedregens; hij was een autoriteit als het ging om de positiebepaling van katholiek Nederland binnen de bibliothecaire en journalistieke cultuur in de eerste helft van de twintigste eeuw, en hij wist alles over de Coster-Gutenberg controverse, die mede dankzij hem in Nederland in het voordeel van Gutenberg is beslist. En hij was franciscaan. Dat wil zeggen: meer humanist dan middeleeuwer (Geert Groote rekende hij niet tot zijn geestverwanten, maar uiteindelijk zou hij ook Erasmus uit zijn gedachtegoed verbannen); open in zijn geloofsbeleving maar ook rotsvast in de ondergrens daarvan (toen M.E. Kronenberg, met wie Kruitwagen veel had samengewerkt, haar Verboden boeken en opstandige drukkers in de Hervormingstijd publiceerde over de katholieke vervolging van reformatie-drukkers, kapittelde hij haar minzaam met het vooruitzicht dat zij eens in de hemel naast al die ketterbestrijders zou zetelen); en optimist in hart en nieren.Ga naar eind4. Vreugde in het leven, de godsdienst en de studie, het straalt af van elk portret dat ik van Kruitwagen ken. En ik ben niet de enige die dat vindt. ‘Frater Kruitwagen, die ken ik wel’, zegt de telefoniste van het Provincialaat van de Minderbroeders Franciscanen in Utrecht. En ze vertelt dat het Gemeentemuseum van Weert een geschilderd portret van Kruitwagen bezit waarop zijn vrolijke uitstraling duidelijk zichtbaar is. Ook herinnert ze zich ‘een brief’ waarin Kruitwagen verslag doet van wat ongetwijfeld de meest ingrijpende gebeurtenis in zijn leven is geweest: het bombardement in mei 1940 op Rotterdam en de daardoor veroorzaakte teloorgang van zijn ongelooflijk rijke bibliotheek. In die brief tekende hij de plattegrond van de Rotterdamse pastorie (aan de Weste Wagenstraat) waar hij toen woonde, en in de gang | |
[pagina 15]
| |
van de pastorie naar de Sint-Rosalia-kerk tekende hij een liggend poppetje. Dat was hij zelf, ter aarde geworpen door de inslaande bommen. Kruitwagen lijkt geen ernstige verwondingen te hebben opgelopen tijdens dit bombardement, althans niets ernstigers dan het verlies van een halve eeuw boeken verzamelen moet zijn. Om gezondheidsredenen wordt hij niettemin in augustus 1940 overgeplaatst naar het franciscanenklooster in Vorden (Zutphen). Na zijn dood (1954) wordt een aflevering van het tijdschrift Het Boek geheel gewijd aan zijn nagedachtenis. Een van de bijdragen heeft hij zelf opgesteld in de dagen na het verlies van zijn boekerij: een complete lijst van de boeken die hij toen bezat, inclusief een richtprijs. De optimistische franciscaan zou dit bedrag graag in rekening brengen zodra de oorlog beëindigd zou zijn. Ik heb niet kunnen vaststellen of die schadevergoeding inderdaad ooit betaald is. Wat niet wegneemt dat de lijst op zichzelf een fabelachtige geheugenstunt is. Martinus Nijhoff. Uit: Maria Kronenberg, Over mensen en boeken. Den Haag 1961.
Kruitwagens verslag van het bombardement en het verlies van zijn boeken is een uniek document. Het werd geschreven in de hoop daarmee zijn vrienden te bereiken in een tijd waarin persoonlijke contacten bemoeilijkt werden, zo niet verhinderd. Als correspondenten worden in de aanhef de twee personen genoemd die hem ‘in de wereld’ het meest nabij stonden: Wouter Nijhoff en Maria Kronenberg. Er zijn vier redacties van dit document bekend, die door Kruitwagen tussen juni 1940 en december 1942 de wereld werden ingezonden in gecyclostyleerde vorm.Ga naar eind5. Maria Kronenberg. Uit: Maria Kronenberg, Over mensen en boeken. Den Haag 1961.
We mogen concluderen dat het toch nog ruim twee jaar heeft gedurd voordat Kruitwagen in ieder geval opnieuw de behoefte gevoeld heeft de eigenaar te zijn van de voor de incunabelstudie onmisbare ‘Campbell’. In een in memoriam in het jaarboek van franciscaans Nederland, Neerlandia Seraphica, 1956, lees ik dat hij zich na het verlies van de boeken radicaal zou hebben afgewend van de studie en zich meer is gaan bezighouden met de zielzorg, een andere franciscaanse prioriteit. Zijn vroegere productiviteit als publicist heeft hij inderdaad nooit meer bereikt na die tragische dagen van mei 1940 in Rotterdam, maar op 12 mei 1942 is het dan toch weer zo ver: hij schrijft aan Arie de Mare dat hij weer ‘een Campbell’ wil hebben. Liefst een ongebonden exemplaar (‘vellen’), want dan kan hij er makkelijker in werken. Maar dat was dus niet verkrijgbaar, en De Mare stuurde een ‘gecartonneerd’ exemplaar. Kruitwagen sneed het na ontvangst los van de kartonnen band, verstevigde die met groen papier, verwijderde al het bindwerk uit de rug, naaide elk katern apart en verbond alle katernen vervolgens heel losjes met nieuw bindwerk aan boven- en onderzijde, zodat het boekblok heel ruim openviel. Want hij moest in de marges kunnen schrijven en tussen de de pagina's al die notities op losse snippers papier kunnen toevoegen.
Over het leven van pater Kruitwagen zijn enige zeer informatieve gedrukte bronnen beschikbaar. Allereerst is er het reeds genoemde Huldeboek, dat naast de uiteenlopende bijdragen van, laten we zeggen, ‘tout’ bibliothecair, boekhistorisch en filologisch Nederland (Brummel, Byvanck, Le Clercq, Van Duinkerken zelfs, Enklaar, Kernkamp, Kossmann, Kronenberg, Michels, Rogier en vele anderen) ook de lijst van Kruitwagens geschriften bevat | |
[pagina 16]
| |
(376 nrs., voornamelijk tijdschriftpublicaties) en een biografische schets door Maria Hüffer. In de speciale aflevering van Het Boek (jrg. 32, 1954) die gewijd is aan de nagedachtenis van Kruitwagen, staan naast de door hemzelf opgestelde lijst van de in het bombardement verloren boeken (geschatte waarde in die tijd: f 60.000,-; een complete ‘Campbell’ werd door Kruitwagen op f 80,- geschat), een biografisch portret, geschreven door Maria Kronenberg,Ga naar eind6. een artikel van Herman de la Fontaine Verwey over Kruitwagens betekenis voor de wetenschap en kortere in memoriams van L.C. Michels en Hendrikje (Henny) J. Laceulle-van de Kerk. Over Kruitwagens betrekkingen tot en samenwerking met de laatstgenoemde, door Kruitwagen wel ‘onsterfelijke Henny’ genoemd, de auteur van De Haarlemse drukkers en boekverkopers (1941), verscheen een gedetailleerd artikel van A.G. van der Steur en Garrelt Verhoeven in De Boekenwereld van april 1997 (jrg. 13, nr. 4). Een vrij uitgebreid biografisch portret is te vinden in het tijdschrift Literatuur (jrg. 3, 1986, nr. 6): ‘Pater Bonaventura Kruitwagen en het bombardement van Rotterdam’, door Jos A.A.M. Biemans. Zelfs in het hier gehanteerde korte bestek lijkt de betekenis van pater Kruitwagen beter te spreken uit een lijst van zijn vrienden, vakkennissen en correspondenten, dan uit de opsomming van zijn bijna vierhonderd publicaties, groot en klein, in het Huldeboek. Zijn publicaties op het gebied van de boekhistorie waren indrukwekkend, maar belangrijker lijkt het me dat hij ook de gave had zijn geestverwanten te stimuleren, te helpen met zijn enorme kennis van het oude boek in de kloosterbibliotheken, en van dienst te zijn met zijn ijzeren logica waar het de systematiek van de beschrijving en het onderzoek van handschriften en vroeg drukwerk betrof. Zijn grootste verdienste in dezen is waarschijnlijk wel zijn langdurige samenwerking met Maria Kronenberg inzake de publicatie van de bibliografie van de Nederlandse post-incunabelen, in 1923 gestart door Wouter Nijhoff, en pas in 1971 voltooid. Ook met Maria Hüffer en H.J. Laceulle-van de Kerk heeft hij intensief samengewerkt. Wat betreft de paleografie, incunabel- en post-incunabelstudie was Kruitwagen vrijwel geheel autodidact, al heeft hij op zijn beurt op deze terreinen zijn voorbeelden en helpers gevonden in de personen van Willem de Vreese en Byvanck.
‘Kruitwagen’ verzamelen, lezen, navorsen, leidt onvermijdelijk tot een deels boekhistorische, deels biografische gang door en langs alles en iedereen die in het Nederland van voor de Tweede Wereldoorlog de toon heeft gezet met betrekking tot het boek als peiler van de cultuur, van de zakelijke bibliografie tot de omwenteling van de reformatie. Niet zelden krijgt de Kruitwagenlezer de indruk dat de auteur alles gelezen had wat tot 1540 in Nederland aan het papier en perkament werd toevertrouwd, maar ook alles wat daarover sindsdien werd geschreven. De biograaf echter - mocht hij die nog eens krijgen - zal ook bijzonder genieten van Kruitwagens vriendenkring; of noem het boekhistorisch netwerk. Op veel plaatsen in zijn ‘tweede Campbell’ vond ik daarvan de stille getuigen terug in de vorm van brieven en notities. Een briefje van H.L. Gumbert op briefpapier van ‘N.V. Boekhandel en antiqua- | |
[pagina 17]
| |
Brief van uitgever W.E.J. Tjeenk Willink aan Kruitwagen met een vraag over een “paard met olifantsslurf”, een kwestie die Kruitwagen ook via een brief van Menno Hertzberger was voorgelegd. Kruitwagen noteerde bovenaan in paarse inkt “Snertbrief!”, en in groen potlood dat de brieven bewaard moesten worden in Campbell, pagina 523, waar de drukker Barmentlo ter sprake is.
Fragment uit de “bombrief” van Kruitwagen aan zijn vrienden. De complete tekst is te vinden op de website van Kruitwagen. (zie aantekeningen)
| |
[pagina 18]
| |
Voorzijde van de kaart van A. de Mare, waarin hij Kruitwagen meldt dat een exemplaar van Campbells Annales naar hem onderweg is. Kruitwagen plakte de kaart in het exemplaar in bij het titelblad.
riaat voorheen J.L. Beijers’. Een langere brief van G. Ingen Housz, bibliothecaris van het Noord-Brabants Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, die door Kruitwagen werd gelezen met een paars, een groen, een rood, een geel, en een lichtbruin kleurpotlood onder handbereik, plus een normaal zwart potlood en zijn bekende vulpen met paarse inkt. Hij had, meen ik, een eenvoudig systeem van kleurrijk onderstrepen: hoe meer kleuren een tekst gekregen heeft, hoe interessanter hij is. Een brief uit Zwolle van uitgever Tjeenk-Willink, waarop Kruitwagen (in paarse inkt) noteerde ‘Snertbrief!’ En een brief van Menno Hertzberger, waarvan ik de inhoud graag verbatim weergeef: ‘Zoudt u mij ook kunnen mededelen welke betekenis te hechten is aan de afbeelding van een paard met een olifants-slurf, welke b.v. voorkomt in het Speculum Humanae Salvationis?’ Want Kruitwagen was ook een expert op het gebied van de olifant.
Na het bombardement op Rotterdam, waarbij ‘de Kruit’, zogezegd, zijn lezen verloor, werd hij in augustus 1940 naar Vorden geroepen om te herstellen van zijn verwondingen, die waarschijnlijk minder van lichamelijke dan wel van geestelijke aard waren. Daar besloot hij zich meer te zullen gaan wijden aan de zielzorg dan aan de boekenzorg. ‘Intusschen’, schreef hij in zijn ‘bombrief’ aan Nijhoff en Kronenberg, ‘is hiermee in mijn leven het chapiter “Wetenschap” definitief geëindigd.’ Maar pas in december 1950 werd de pastorie van de Hartebrug in Leiden zijn nieuwe woonstede. Volkomen heeft hij zijn vooroorlogse passie - uiteraard - nooit kunnen verloochenen. Er verschijnen in de jaren na de oorlog nog enige indrukwekkende publicaties, en zijn ‘tweede Campbell’ getuigt dat hij aan een langzame inhaalslag bezig was. Zijn vijftigjarig priesterschap brengt hem in die omstandigheden vooral | |
[pagina 19]
| |
Kruitwagens in het Latijn gestelde tekst op de titelpagina van zijn tweede Campbell.
De Latijnse tekst die Kruitwagen in paarse inkt op het titelblad van zijn ‘tweede Campbell’ schreef, luidt in vertaling als volgt: de erkenning van vakgenoten en bibliovrienden, getuige het Huldeboek. Op de pastorie in Leiden naderde hij zijn laatste levensjaren, en als daarvan dan ook de laatste dagen aanbreken, wordt hij op 22 april 1954 overgebracht naar het franciscanenklooster in Venray. Daar overlijdt hij op 11 mei. Het is duidelijk dat hij zijn nieuw verworven boeken, waaronder zijn onmisbare ‘Campbell’, langs dit traject heeft meegedragen. Zo kwam ‘Campbell’ in het klooster in Venray terecht. Kruitwagen werd op 14 mei 1954 begraven op het kloosterkerkhof in Venray; zijn ‘tweede Campbell’ ging voort nadat ook het kloosterhuis in Venray werd gesloten: naar Weert.
In 1902 kreeg Bonaventura Kruitwagen een studieopdracht uit Rome: samen met een Duitse franciscaan moest hij een Latijns handboek over kerkgeschiedenis schrijven. Het project is schromelijk mislukt: de pater die zijn hele verdere leven lang met Nederlanders gelukkig zou samenwerken, kon niet | |
[pagina 20]
| |
overweg met de eerste Duitse vakgenoot die op zijn wetenschappelijke weg kwam. Maar wat intrigerender is: Kruitwagen, die op dat moment lector in de liturgie en kerkgeschiedenis was in het franciscanenklooster ‘Alverna’ (Wijchen), verzocht overplaatsing naar Woerden. Met de ijzeren logica die ook zijn werk als wetenschapper kenmerkt, had hij die standplaats uitgezocht. Alleen vanuit Woerden had hij per minutieus saldo de snelste treinverbindingen - in 1902 - naar de bibliotheken in Den Haag, Leiden, Amsterdam en Utrecht. Hij wist waar de boeken stonden die hij zocht. Ik niet. Ik ging alleen op goed geluk de snelweg op naar Weert in een weerbericht dat nog het meest deed denken aan de openingszin van Willem Elsschots ‘Het Dwaallicht’. Pas later, weer thuis, achter mijn bureau met Kruitwagens ‘Campbell’, kom ik door alle brieven en briefjes, snippers en kleurpotloden, opnieuw terecht in het Huldeboek. En opnieuw, want er staan al wat potloodstreepjes in de marge, kom ik bij de alinea die ik vergeten was, waarin Maria Hüffer vertelt over haar Bonaventura in Weert. Daar studeerde frater Kruitwagen van 1896 tot 1899. Hüffer: ‘Intusschen wist hij in zijn Weertsche studiejaren met behulp van een krommen spijker op de rijk-voorziene Patersbibliotheek, waar de fraters [studenten] alleen bij uitzondering mochten komen, binnen te sluipen, en snuffelde hij daar rond, totdat er onraad kwam. Gelukkig had de bibliotheek twee deuren zoodat hij bijna altijd bijtijds kon vluchten. Soms werd hij gesnapt; maar omdat er niet veel van gezegd werd, begreep hij wel dat het oogluikend werd toegestaan. Zoo maakte hij kennis met alle mogelijke oude boeken, waaraan Weert zeer rijk is...’ Waaraan Weert zeer rijk wás. Alleen de ‘Campbell’ kwam even terug naar Weert, en heeft daar - de wegen van de bibliothecaris van de Heer zijn ondoorgrondelijk - mijn brede lezersweg gekruist. | |
AantekeningenTer ondersteuning en aanvulling van dit artikel heb ik een (tijdelijke) Internet-homepage ingericht voor pater Kruitwagen en zijn vrienden. De lezer kan daar een groot aantal illustraties in kleur bekijken en ook de volledige tekst van de ‘bombrief’ vinden. Het adres is: http://www.xs4all.nl/~edschild/kruitwagen/welcome.htm |
|