| |
| |
| |
| |
Aspecten van Nederlandse portretprenten (I)
Nederlandse portretprenten; een onderbelicht verzamelgebied
A.G. van der Steur
Als men vertelt dat oude prenten - te denken valt aan de periode van omstreeks 1550 tot 1850 - nog ruimschoots te verwerven zijn tegen redelijke prijzen, kijkt de toehoorder meestal vreemd op. Wanneer in de media immers iets over de prenthandel wordt vernomen, betreft het meestal de astronomische bedragen die gemoeid zijn met de verkoop van enkele topstukken. Achter dit beperkte segment van de markt gaat echter een groot en gevarieerd aanbod schuil van minder zeldzame en gezochte prenten die voor prijzen van enkele tientjes tot enkele honderden guldens nog in ruime mate in de handel zijn. De koper van Nederlandse prenten heeft als bijkomend voordeel dat de vaderlandse prentkunst vanuit artistiek oogpunt een voorname plaats inneemt binnen de internationale prentproductie.
Binnen de over het algemeen dus kwalitatief hoogstaande Nederlandse prentkunst zijn uiteraard gezochte en minder gezochte categorieën aan te wijzen, met navenante prijsverschillen. Tot de meest populaire - lees kostbare - prenten behoren de landkaarten en stadsplattegronden, de stads- en dorpsgezichten, en uit de zogenaamde ‘vrije’ grafiek de landschappen en genrevoorstellingen. Minder gezocht zijn onder meer religieuze prenten, mythologische voorstellingen, kinderprenten, historieprenten en portretten. Dat in ieder geval het laatstgenoemde genre, de portretprent, meer aandacht verdient van verzamelaars, hoop ik in het onderstaande te laten zien. Dit artikel is bedoeld als een algemene inleiding. In de komende afleveringen van De Boekenwereld zal een aantal korte bijdragen volgen waarin verschillende aspecten van Nederlandse portretprenten aan de orde zullen komen.
| |
De druktechniek van de portretten
Het afbeelden van de medemens is van oudsher een populair fenomeen en vanaf het begin van de prentkunst verschenen er dan ook portretprenten, waarbij verschillende grafische technieken werden toegepast. Van de beroemde Duitse kunstenaar Albrecht Dürer kennen we bijvoorbeeld het prachtige portret in houtsnede dat hij in 1526 maakte van Desiderius Erasmus. De houtsnede is een hoogdruktechniek, waarbij de hoge gedeelten van een gesneden houtblok worden ingeïnkt en afgedrukt. Deze techniek werd gebruikt voor de vroegste prenten, later kwamen er andere methoden. Zo maakte aan het eind van de zestiende eeuw Hendrick Goltzius tal van portretten van zijn Haarlemse stadgenoten in de vorm van kopergravures. Bij deze diepdruktechniek wordt een afbeelding in een koperplaat gegutst met behulp van een burijn of een naald. Na de inkting wordt de plaat schoongepoetst; de inkt die in de groeven is achtergebleven wordt vervolgens met een
| |
| |
1. Een voorbeeld van een vroege gravure: Hendrick Goltzius, Portret van Jan van Zuren (1517-1591), boekdrukker en stadsbestuurder van Haarlem. Derde staat van drie, 1590, naar een eerdere schets uit 1588. De zeer zeldzame eerste staat heeft nog niet de vier regels tekst en evenmin het wapen van Van Zuren rechtsboven. De tweede staat heeft wel de verzen maar nog niet het wapen. Bartsch 189; Hollstein en Hirschmann 220; Strauss 282; Muller 6326.
diepdrukpers onder hoge druk op het papier overgebracht. In de zeventiende eeuw beeldde Rembrandt vele malen zichzelf en diverse van zijn vrienden en familieleden af in etsen. Ook dit is een diepdrukprocédé, maar de groeven worden niet rechtstreeks op de plaat aangebracht, maar getekend in een waslaagje, waarna ze in een chemisch proces op de plaat worden overgebracht. Vanaf de vroege prentkunst tot op heden worden deze technieken toegepast, waarbij het verschil in techniek ook een verschillend karakter in de prenten achterlaat. In het algemeen wordt de houtsnede gekenmerkt door een vrij grove afdruk, de gravure door een vloeiend en strak lijnenspel en de ets door een fijne, tekenachtige lijnvoering.
In de achttiende eeuw bleven de gravure en de ets de voornaamste drukprocédés, maar er kwamen enkele nieuwe technieken bij, meestal verband houdend met de manier waarop de kunstenaar de koperen plaat bewerkte. De zwartekunstprent of mezzotint werd vooral toegepast in Engeland, maar ook in ons land werden met name in de portretkunst fraaie resultaten bereikt, onder meer door kunstenaars als Vaillant, Verkolje en Gole. De stippelgravure werd in de zeventiende eeuw incidenteel toegepast (bijvoorbeeld door J. Lutma), maar is vooral bekend uit de achttiende eeuw in de portretten van onder meer L. Portman. Andere nieuwe technieken waren bijvoorbeeld het gedrukte silhouet (met portretten en profil in zwart), de aquatint en het aan beide laatste technieken verwante physionotrace-portret.
De genoemde technieken werden in de negentiende eeuw nog altijd toegepast, maar ze raakten overvleugeld door een nieuwe uitvinding: de steendruk
| |
| |
2. Een portret uit de reeks Pictorum Aliquot (...) (1610): Hendrick Hondius, Portret van Lucas van Leyden (1494?-1533). Enige staat met rechstboven Hh (Hendrick Hondius) fecit en linksboven de l waarmee Lucas van Leyden zijn werk signeerde. New Hollstein (Hondius) 104; Muller 3319.
3. Een vroeg voorbeeld van een stippelgravure (‘opus mallei’; de plaat werd bewerkt met een puntig ijzer waarop werd gehamerd): Janus Lutma jr., Portret van zijn vader Janus Lutma sr. (‘posteriate’) (overleden in 1669 op 85-jarige leeftijd). Tweede staat van twee. Evenals bij enkele andere portretten uit zijn oeuvre heeft Lutma jr. zijn vader afgebeeld als een klassieke buste. Hollstein 6; Muller 3340.
of lithografie. Met gebruikmaking van een vlakdruktechniek werd hierbij een op steen gemaakte tekening op papier afgedrukt. Een aardig verschijnsel uit die tijd was bijvoorbeeld de familielitho, met portretten van man, vrouw en kinderen. Deze familielitho's waren bedoeld voor de familiekring en werden daarom in een kleine oplage gedrukt. Ook gelithografeerde portretten van studenten verschenen vaak in kleine oplagen (van soms maar tien exemplaren) om ter herinnering aan het afstuderen te schenken aan goede vrienden, de hospita en de vriendin. In de universiteitsstad Leiden was het bijvoorbeeld de lithograaf J.P. Berghaus die tussen 1844 en 1869 enige honderden van deze studentenportretten vervaardigde. Familielitho's en studentenlitho's worden vaak niet als zodanig herkend en zijn in de handel daardoor vaak voor enkele tientjes te koop.
In de tweede helft van de negentiende eeuw nam de fotografie langzamerhand de rol van de prentkunst over als middel om het uiterlijk van personen vast te leggen. Een van de laatste - magistrale - series portretten zijn de grote litho's van Jan Veth die tussen 1891 en 1898 verschenen in de series Bekende Tijdgenoten en Portretten van De Kroniek. Sedertdien werden er door kunstenaars alleen nog incidenteel portretten gemaakt, als vrije grafiek, met gebruikmaking van uiteenlopende technieken, variërend van houtsnede, gravure, ets en litho tot moderne vormen als zeefdruk en rotaprint.
| |
| |
4. De titelprent van de zogenaamde Iconographie van Anthonie van Dijck: Van Dijck etste zelf zijn eigen portret, terwijl Jac. Neeffs de prent verder afmaakte (linksonder gesigneerd ‘Jac. Neeffs sculpsit’). Vijfde staat van zeven. Er zijn verschillende edities van dit prentwerk van Van Dijck. De editie uitgegeven bij Gillis Hendricx te Antwerpen verscheen in het midden van de zeventiende eeuw. Mauquoy-Hendrickx 4; Wiberal 4; Hollstein 4.
| |
Verschillende soorten portretten
Portretten van familieleden en vrienden van de kunstenaar leveren vaak fraaie prenten op. Zo is er van Goltzius een fijngevoelig portretje van zijn verloofde Margaretha Jansdochter, maakte Johannes Lutma een mooi portret van zijn vader en kennen we van Rembrandt de prachtige etsen van Saskia en van zijn zoon Titus. Een andere categorie met prachtige voorbeelden zijn de kunstenaarsportretten; hetzij als zelfportret hetzij als portret van een collega. Vroege voorbeelden op dit gebied zijn de portretten van Simon Frisius en Hendrik Hondius, die werden gepubliceerd in hun reeks Pictorum Aliquot uit 1610. Deze prenten zijn momenteel nog altijd verkrijgbaar voor een prijs van onder de f 200,- per stuk. Een beroemde serie kunstenaarsportretten wordt gevormd door de Iconographie van Anthonie van Dijck. De vroege, schetsmatige originele etsen van Van Dijck voor deze serie zijn nauwelijks meer te koop (en dan voor hoge prijzen), maar de door andere zeventiende-eeuwse kunstenaars voor publicatie gereedgemaakte portretten (met gebruikmaking van de oorspronkelijke koperplaten van Van Dijck) komen nog regelmatig in de handel voor prijzen tussen de f 100,- en f 400,-.
Het verschil in prijs wordt veroorzaakt door de diverse ‘staten’ van deze prenten. Van een koperplaat konden immers steeds opnieuw afdrukken worden gemaakt. Tussentijds werden vaak veranderingen in de plaat aangebracht, bijvoorbeeld omdat de kunstenaar verbeteringen wilde aanbrengen of omdat de plaat te zeer was afgesleten om er nog goede afdrukken van te
| |
| |
5. Ook Jan van de Velde werkte incidenteel in stippelgravure. Een mooi voorbeeld is dit portret van de - omstreden - Haarlemse kunstschilder Johannes Torrentius (1589-1644), hier afgebeeld in 1628 op 39-jarige leeftijd. Eerste staat van drie. Er bestaan alleen afdrukken van deze plaat zonder de tekst in het cartouche onderin de prent en ook zonder de naam van Van de Velde en met een blanco wapenschild boven het portret. Hollstein 413; Van Someren 5602.
6. Voorbeeld van een zwartekunstprent of mezzotint. Jan Verkolje maakte dit portret van zijn zoon Nicolaas Verkolje (1673-1746). Er bestaan alleen afdrukken zonder tekst in de marge onder het portret, wat erop wijst dat het slechts voor familie en intimi was bestemd. Enige staat. Hollstein 39; Wessely 21; Van Someren 5766.
kunnen maken. Tegenwoordig zijn de vroege afdrukken in de eerste staat (zoals die van Anthonie van Dijck) uit de tijd van de kunstenaar het meest gewild en deze zijn dan ook aanzienlijk duurder dan latere staten, waarin door anderen veranderingen zijn aangebracht. Deze latere staten zijn aan de hand van de beschikbare vakliteratuur te herkennen aan soms minieme aanpassingen in de voorstelling (bijvoorbeeld een wat aangezette wolkenlucht, een toegevoegd overlijdensjaar in de begeleidende tekst van een portret, aanpassingen om slijtage van de plaat te camoufleren) of een nieuw uitgeversadres onder de prent. Ook het gebruikte papier (te herkennen aan het watermerk) kan soms uitsluitsel geven of we met een vroege of juist een late afdruk van de koperplaat te maken hebben.
De meeste portretprenten werden echter niet gemaakt van familieleden of kunstenaars, maar betroffen bekende figuren die om welke reden dan ook in de belangstelling stonden: stadhouders, regenten, zeehelden of andere belangrijke militairen, beroemdheden uit wetenschap, religie en politiek, enzovoort. Onder druk van de actualiteit (bijvoorbeeld kort na een zee- of veldslag) werd door graveurs soms gebruikgemaakt van bestaande portretten om snel een portret van de oorlogsheld te kunnen leveren. Op de koperplaat werden dan enkele kenmerkende gelaatstrekken veranderd en werd het onderschrift aangepast. In een wereld waarin beroemdheden niet dagelijks met hun gezicht op de televisie verschenen, konden sterke staaltjes van dit ‘graveursbedrog’ worden gepleegd. Het kon zelfs gebeuren dat portretten geheel aan de fantasie van de graveur ontsproten. Van historische figuren die leefden voor circa 1500 bestond vaak geen idee van de gelaatstrekken,
| |
| |
7. Portret van de vader van de kunstenaar Jan van de Velde: Jan van de Velde sr. (1568-1623), schoolmeester, dichter en kalligraaf te Rotterdam en Haarlem, afgebeeld in 1621 op 53-jarige leeftijd. In 1623 werd het koperplaatje opnieuw gebruikt voor deze - zeer zeldzame - ‘Lyck-claght’ op vader Van de Velde, gedrukt te Haarlem bij Hans Paschiersz van Wesbusch. Eerste staat van twee. Hollstein 414; Muller 5579.
| |
| |
8. Voorbeeld van een negentiende-eeuwse familielitho: een Nederlands jongetje in een Indisch landschap. Bedoeld voor de familie en daarom zonder de naam van de voorgestelde. Ook de lithograaf en de drukker, die toch meestal signeerden, hebben op deze litho hun naam weggelaten. Soms heeft een tijdgenoot achterop dit soort prenten de na(a)m(en) geschreven, maar ook dat is hier niet het geval. Slechts door een toeval kan men er dan achter komen.
9. Nog een puzzel: een geëtst portret van een man met twee zwarte moesjes op het gezicht, met achter hem een kat die een muis beloert. Boven het hoofd de woorden ‘voorheen mijn staart!!’ en rechts het woord ‘devise’. Om het geheel een lauwerkrans met een drietal dieren (muizen?) en bovenin een staart (?) van haar met een strikje. Op de tafelrand heeft de etser zijn initialen geplaatst P.P.F(ecit). Het papier lijkt vroegnegentiende-eeuws. Van Someren stelde onder het kopje ‘Allerzeldzaamst portret’ in De Navorscher van 1896 een vraag over dit portret maar kreeg geen antwoord. Misschien weet een lezer van De Boekenwereld iets naders? (Alle afbeeldingen bij dit artikel: Collectie A.G. van der Steur, Haarlem).
maar ook in recentere perioden was dat soms het geval. Nadat in 1831 Van Speyk bij Antwerpen met zijn schip in de lucht was gevlogen, verschenen talloze gefantaseerde portretten, want geen van de graveurs had de Amsterdamse weesjongen ooit in levenden lijve gezien en bij zijn leven waren geen portretten van hem gemaakt!
Van talrijke predikanten uit het verleden bestaan eveneens portretten. Zij lieten zich portretteren om de prenten te kunnen uitdelen aan hun volgelingen, wanneer ze bijvoorbeeld vertrokken naar een andere standplaats. Schrijvers van boeken, zowel letterkundigen als wetenschappers, lieten hun portret afdrukken in hun publicaties, meestal tegenover de titelpagina. Verder verschenen er ook speciale verzamelbundels met portretten van een specifieke categorie, bijvoorbeeld beroemdheden uit de vaderlandse geschiedenis. De daarin afgedrukte portretprenten werden dan vaak ook los in de handel gebracht, soms gedrukt op speciaal luxepapier van groter formaat en betere kwaliteit dan het papier in het boek.
| |
Portretverzamelingen
In de achttiende en de negentiende eeuw werden portretten op grote schaal verzameld door - vaak welgestelde - particulieren. De prenten werden opgeborgen in mappen of zelfs in speciaal vervaardigde prentenkasten of kabinetten. In de twintigste eeuw is het verzamelen van portretten uit de mode geraakt. Reden waarom portretprenten momenteel vaak relatief goedkoop
| |
| |
zijn. De verzamelaars van portretten kenden twee verschillende invalshoeken. In de eerste plaats de kunstenaar die het portret vervaardigde of het daartoe benodigde ontwerp in de vorm van een tekening of schilderij leverde, en in de tweede plaats de geportretteerde personen. In de huidige tijd is het een interessante ervaring om - zonder al te veel kosten - collecties aan te leggen van personen met wie men een zekere band heeft: voorouders, vakgenoten of voortrekkers in de beroepsgroep, beroemde stads- of dorpsgenoten, enzovoort. Andere verzamelaars leggen zich toe op specifieke groepen van portretprenten: achttiende-eeuwse letterkundigen, vrouwen, kartografen, reizigers, numismaten, kunstverzamelaars, toneelspelers, om maar eens enkele categorieën te noemen waarvan mij verzamelaars bekend zijn. Juist in een tijd dat het maken van een portret een peuleschil is geworden en dat trotse bezitters van een eigen homepage hun digitale portret voor de hele wereld openbaar maken, is het bijzonder om de prenten te verzamelen uit tijden waarin een portret minder gebruikelijk was.
| |
Literatuur over nederlandse portretprenten
Er zijn verschillende goede algemene inleidingen over prentkunst. Duidelijke informatie geeft Het Prenten ABC, een uitgave van het Rijksprentenkabinet, en een helder overzicht biedt A.M. Hind, A history of engraving & etching from the 15th century to the year 1914, waarvan in de reeks Dover-reprints een zeer billijk geprijsde herdruk leverbaar is. Om na te gaan welke Nederlandse portretprenten er bestaan, zijn twee standaardwerken beschikbaar: F. Muller, Beschrijvende catalogus van 7000 portretten van Nederlanders (Amsterdam 1853, reprint: Soest 1972), en J.F. van Someren, Beschrijvende catalogus van gegraveerde portretten van Nederlanders. Vervolg op Mullers Catalogus van 7000 portretten. 3 delen (Amsterdam 1888-1891, geen reprint beschikbaar). In beide catalogi zijn de prenten geordend op de namen van de geportretteerden en via indices toegankelijk op de namen van de kunstenaars en op de beroepen van de afgebeelden.
Vrijwel alle prenten die zijn verschenen vóór 1700 in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, vindt men per kunstenaar geordend in het seriewerk F.W.H. Hollstein, Dutch and Flemish etchings, engravings and woodcuts ca. 1450-1700, waarvan momenteel 54 delen zijn verschenen (lopende van a tot en met w). Daarin vindt men per kunstenaar ook de door hem gemaakte portretprenten. De serie New Hollstein vormt hierop een soort supplement en behandelt het oeuvre van kunstenaars die in de ‘gewone’ Hollstein niet of onvoldoende aan bod kwamen (met name de vroege delen in de reeks - de letters a t/m o - vertonen veel lacunes). Bovendien worden in de New Hollstein soms ook de oeuvres behandeld van prentontwerpers wier ontwerpen door andere graveurs of etsers werden uitgevoerd.
Voor kunstenaars die na circa 1700 actief waren, bestaat geen vergelijkbaar naslagwerk als de Hollstein. Voor die periode is men aangewezen op enkele kunstenaarslexica die in ruime mate aandacht besteden aan de prentkunst, zoals C. Kramm, De levens en werken der Hollandsche en Vlaamsche kunstschilders, beeldhouwers, graveurs en bouwmeesters (Amsterdam 1857-
| |
| |
1864),en op oeuvrecatalogi van (portret)kunstenaars, zoals het werk van A.J. Vervoorn over Jan Veth (Antiek 16 [1981], nrs. 1 en 4).
Een andere ingang op Nederlandse portretprenten bieden de iconografieën: beschrijvingen van de portretten van een bepaalde persoon, familie of een groep personen (beroepsgroepen, overheden en dergelijke). Goede persoonsiconografieën zijn bijvoorbeeld E.A. van Beresteyn, Iconografie van Prins Willem I van Oranje (Haarlem 1933); J.A. de Waard, De portretten van Marnix van St. Aldegonde (Deventer 1988); H.E. van Gelder, Iconografie van Constantijn Huygens en de zijnen ('s-Gravenhage 1957); C.H.C.A. van Sypesteyn, Cornelis en Johan de Witt. Portretten en historieprenten ('s-Gravenhage 1929); E.A. van Beresteyn, Iconographie van Hugo Grotius ('s-Gravenhage 1929); en G.A. Lindeboom, Iconographia Boerhaavii (Leiden 1963).
Iconografieën van groepen personen zijn bijvoorbeeld het werk van H. van Hall, Portretten van Nederlandse beeldende kunstenaars. Repertorium (Amsterdam 1963) en de catalogi van portretten van hoogleraren, waarvan het boek van R.E.O. Ekkart, Franeker professorenportretten (Franeker 1977) een goed voorbeeld is, waarin ook zeer veel prenten zijn beschreven.
Een fraaie iconografie van één familie is E.A. van Beresteyn, Iconografie der leden van het geslacht Van Beresteyn en van hunne aangehuwden ('s-Gravenhage 1940), evenals M. Roscam Abbing, Van Hoogstraten: iconografie van een familie (Amsterdam 1987).
Tot zover de literatuur over de Nederlandse portretprenten. Uiteraard zijn er ook internationale werken verschenen die een belangrijk aandeel Nederlanders bevatten. In de eerste plaats moet worden gewezen op het omvangrijke werk van H.W. Singer, Allgemeiner Bildniskatalog (Leipzig 1930-1936), hoewel dit werk voor wetenschappelijk onderzoek weinig bruikbaar is. Voorlopers van dit werk zijn de Allgemeiner Porträt-Katalog van W.E. Drugulin (Leipzig 1860), waarin 24.000 portretprenten zijn beschreven die in zijn ‘kunst-comptoir’ te koop waren, en de Allgemeiner Porträt-Katalog van Hans D. von Diepenbroick-Grüter (Hamburg 1931-1933, met vijf Nagträge, gepubliceerd Hamburg 1933-1939; reprint in twee banden Hildesheim 1967), waarin ruim 44.000 portretprenten beschreven worden die bij hem te koop waren. De antiquaar Von Diepenbroick (1902-1980) had waarschijnlijk de grootste verzameling portretprenten die ooit bijeen is gebracht. Als ‘Der Herr Baron’ was hij jarenlang een bekend figuur in het Europese antiquariaat. In 1943 gingen zijn 120.000 prenten verloren bij een bombardement op Hamburg, maar in 1945 begon hij een nieuwe privé-verzameling én een handelsvoorraad. Aan het eind van zijn leven liet hij circa 100.000 portretten na aan het Westfälisches Landesmuseum te Münster en de handelsvoorraad van ongeveer gelijke omvang kwam terecht bij de antiquaar Klaus von Harlinghausen in Osnabrück. In Münster wordt momenteel gewerkt aan een inventaris van de collectie, terwijl de in portretten gespecialiseerde antiquaar Von Harlinghausen in de jaren tachtig enkele verkoopcatalogi uit Von Diepenbroicks oude voorraad samenstelde. De meeste prentenhandelaren in ons land hebben wel één of meer mappen met portretprenten in huis, maar alleen het antiquariaat van de auteur in Haarlem is mede
gespecialiseerd in Nederlandse portretprenten.
|
|