De Boekenwereld. Jaargang 16
(1999-2000)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 202]
| |||||||||||
Moeder Hubbard en haar wonderhond in HollandGa naar eindnoot1.
| |||||||||||
[pagina 203]
| |||||||||||
een in The Pierpont Morgan Library te New York en een in de Osborne-collectie in Toronto.Ga naar eindnoot4. | |||||||||||
SignalementTussen de vroege Engelse drukken bestaan allerlei verschillen in spelling en interpunctie die voor ons doel van geen belang zijn. Maar de formule - een tamelijk losse reeks gebeurtenissen, geconcentreerd rond de twee hoofdfiguren - blijft steeds gelijk. Stereotiep is ook de openingsscène: oude Moeder Hubbard loopt naar de kast om haar hond een kluif te geven, vindt de kast leeg en de arme hond zit zonder. Volgende tafereel: Hubbard snelt naar de bakker maar het schijnt al te laat: de hond ligt voor dood. Dan maar een lijkkist gehaald bij de begrafenisondernemer. Bij thuiskomst echter lacht het hondje haar vriendelijk toe. Nu houden de verrassingen niet meer op. Hubbard hoeft maar even haar hoofd af te wenden of die gekke hond doet weer iets onverwachts. Is ze een schotel halen, hij rookt opeens een pijp; haalt ze voor hem wijn, hij staat op zijn kop; brengt ze fruit, hij speelt fluit; gaat ze naar de kleermaker, hij rijdt op een geit; koopt ze een hoed, hij voedt de kat. Hubbards
Titelblad en frontispice van een vroege Harris-uitgave uit 1820.
hond gaat steeds meer op een heertje lijken. Hij danst de horlepiep, leest de krant en, eenmaal voorzien van pruik en broek, maakt hij zelfs een charmante buiging voor zijn vrouwtje die vriendelijk teruggroet. Dan komt, even plotseling als het begin, de finale. Het laatste plaatje toont ons het grafmonument van de nu werkelijk dode hond met bijpassend in memoriam: This wonderful dog,
Was Dame Hubbard's delight,
He could read, he could dance,
He could sing, he could write;
She gave him rich dainties
Whenever he fed,
And erected this monument
When he was dead.
Zoals men ziet is ‘Mother Hubbard’ geen buitengewoon geestig, laat staan een diepzinnig dierenverhaal zoals bijvoorbeeld Reinaert de Vos. Er is eigenlijk helemaal geen intrige; alle scènes lijken verwisselbaar als bij ‘Uilenspiegel’. Het buitengewone onthaal van ‘Mother Hubbard’ en soortgelijke prentenboekjes in Engeland is ook hierom zo bijzonder, omdat in Engeland tegen het eind van | |||||||||||
[pagina 204]
| |||||||||||
de achttiende eeuw onder de middenklasse juist een sterke opbloei van het godsdienstig leven valt waar te nemen, die zich ook en vooral op het gebied van het volks- en kinderboek manifesteert. The Religous Tract Society en de Society for Promoting Christian Knowledge bestoken het publiek werkelijk met een stortvloed van vrome traktaatjes. Vanaf 1775 verschijnen overal zondagsscholen - een Engelse uitvinding - waar kinderen uit de onderste lagen van de bevolking door bijbellezing en psalmgezang op het rechte pad worden gevoerd. Schrijfsters als Hanna More, Sarah Trimmer, Maria Edgeworth en, iets later, Mary Sherwood, publiceren allerlei populaire, godsdienstig gekleurde vertelsels. Percy Muir spreekt in zijn geschiedenis van het Engelse kinderboek zelfs van een ‘monstrous regiment’, ter aanduiding van deze vrome schrijfsters, die om de kinderziel maar te redden alle oude puriteinse schrikbeelden van hel en verdoemenis weer uit de kast halen.Ga naar eindnoot5. Zijn generaliserend oordeel doet zeker geen recht aan het idealisme van die auteurs en hun toch veelgelezen kinderboeken. Maar waarschijnlijk is het wel zo dat het succes van ‘Mother Hubbard’ c.s. als een reactie op dit vroomheidsoffensief beschouwd moet worden. Al die stichtelijke kinderboekjes waren goed voor het gewone volk, maar een kind uit de rijke upper class wilde onderhand wel eens iets anders lezen. Daarmee scheidden zich binnen de wereld van het Engelse kinderboek rond 1800 voor het eerst de wegen: ‘Fantasy and nonsense were aimed at the leisured; Sunday school improvement at the poor who, it was felt, could only be expected to read about a background similar to their own. There was even a different code of ethics for each.’Ga naar eindnoot6. Natuurlijk bleef er sprake van een zekere mate van overlapping. Een met dure kopergravures uitgevoerd boekje als ‘Mother Hubbard’ bereikte in goedkopere vorm, met primitieve plaatjes van houtsneden, weldra ook het bredere publiek, terwijl rijkeluiskinderen bij gelegenheid ook wel kennismaakten met de godsdienstig gekleurde fictie van schrijfsters als Mrs. Sherwood. Maar het fantastische, feeërieke of nonsensicale kinderboek werd in de negentiende eeuw toch min of meer het prerogatief van de hogere klasse. Arbeiderskinderen daarentegen zouden geen behoefte hebben aan zulke ‘verbeeldingsliteratuur’. Die waren, naar men dacht, beter af met ‘nuttige’, zaakrijke of stichtelijke lectuur. Vandaar ook dat de op de volksschool uitgereikte prijsboeken haast onveranderlijk tot de categorie ‘nonfiction’ behoorden. ‘Mother Hubbard’ viel in dit opzicht letterlijk buiten de prijzen. | |||||||||||
Geschikt voor emigratie?De vraag is nu hoe men buiten Engeland, en speciaal in Nederland, op dit wonderlijke verschijnsel van een niet-stichtelijk, niet-pedagogisch kinderboek heeft gereageerd. Een goede graadmeter daartoe vormen vertalingen en bewerkingen, waarbij men wel moet bedenken dat het Engelse kinderboek in Nederland omstreeks 1800 nog lang niet zoveel bekendheid genoot als het Franse en vooral als het Duitse kinderboek. Tenslotte leverde Duitsland met zijn filantropische onderwijshervorming sinds 1770 het model voor alle pedagogische vernieuwers. Duitse kinderboeken werden hier volop vertaald, bewerkt en nagevolgd, nadat in de periode daarvóór Frankrijk de voornaamste bron van vertalingen was geweest. Maar daar ging het - met Perrault's ‘Moeder de Gans’ als notoire uitzondering - toch vooral om leerboekjes voor school- of huisonderricht. En van pedagogische vernieuwing viel in die Franse boeken weinig te merken. De Duitse kinderboeken van hun kant stonden juist stijf van de nieuwe pedagogie, ook als ze hoofdzakelijk voor vermaak bedoeld waren. Humor of gekkigheid leek daar absoluut taboe en voor het Nederlandse kinderboek gold min of meer hetzelfde. Het was allemaal educatie wat de klok sloeg. Onder die omstandigheden scheen een snelle acceptatie van het door ‘Mother Hubbard’ geïntroduceerde genre al bij voorbaat uitgesloten. Een computerfreak aan wie ik over mijn jacht naar Duitse, Franse en Nederlandse ‘Hubbard’-vertalingen of -bewerkingen vertelde, meende dat zoiets tegenwoordig dankzij de zoekmachines van Internet geen probleem meer hoefde te zijn. ‘Mits men de vraag nauwkeurig definieert’, voegde hij er dreigend aan toe. Intussen ken ik via datzelfde | |||||||||||
[pagina 205]
| |||||||||||
Internet de adressen van alle Amerikaanse dierenhandels en leveranciers van hondenvoer die hun shop ‘Old Mother Hubbard’ noemen. Maar het leverde niet één relevante Franse, Duitse of Nederlandse titel op. Achteraf is dat ook begrijpelijk, omdat de mogelijk enige Duitse versie de titel droeg van Unterhaltende Geschichte der Madame Kickebusch und ihres Hundes Azor (Leipzig, Baumgärtner, 1830), terwijl de Franse versie verscheen als Aventures plaisantes de Madame Gaudichon et de son chien (ibidem).Ga naar eindnoot7. En wat Nederland betreft: de beste ‘zoekmachines’ bleken ook nu weer andere verzamelaars en Jeanette Kok van het Nederlands Letterkundig Museum. Maar dit terzijde. Zoals uit het navolgende blijken zal, heeft ‘Hubbard’ hier - ondanks alle pedagogische reserve en anders dan in Frankrijk en Duitsland - wel degelijk furore gemaakt, zij het dikwijls in aangepaste vorm (zie bijlage p. 211). | |||||||||||
Adoptie in NederlandVoorzover nu bekend, verscheen de eerste Nederlandse Hubbard-bewerking omstreeks 1825 bij J. Noman te Zaltbommel.Ga naar eindnoot8. Hoewel van deze Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje tot dusver geen exemplaar werd aangetroffen, was ze op het titelblad na identiek aan de twee wél bewaarde herdrukken die Nomans opvolger G.B. van Goor te Gouda er in 1845 en 1849 van uitgaf. Ter vergelijking: de eerste Duitse en Franse bewerkingen zagen, als gezegd, pas in 1830 het licht. Maar die blijven dicht bij het Engelse origineel. In de Noman/Van Goor-uitgave is daarentegen van het oorspronkelijke komische prentenboek vrijwel niets overgebleven. In plaats daarvan krijgen de kinderen een lang verhaal voorgeschoteld, waarbij elke episode de onbekende auteur aanleiding geeft tot omstandige moralisatie. Volgens het voorbericht ontleende hij zowel de tekst als de twaalf handgekleurde houtgravures aan een uitgave in Harris' Cabinet of Amusements and Instructions. ‘Doch daar dit werkje hoegenaamd geene leering voor de jeugd
Twee scènes uit Vertellingen van de goede oude Moeder Hubbard en haar Hondje, Gouda, G.B. Van Goor. [ca. 1840]
| |||||||||||
[pagina 206]
| |||||||||||
inhoud, heb ik gemeend, de geheele geschiedenis dier goede oude vrouw met haar hondje te doorweven met zoodanige leerzame aanmerkingen, als ter vorming van het zedelijk karakter der jeugd noodig zijn.’ Hubbards hondje heet hier Presty. Al snel blijkt dat het beest kan praten, en hoe! ‘Lust gij wel peren en ander fruit?’, vraagt Hubbard. ‘Als hond ben ik een vleeschetend dier’, is het antwoord, ‘maar volgens mijne menschelijke natuur heeft het noodlot mij vergund ook smaak in vruchten te hebben.’ Presty is namelijk een door de boosaardige Oliouguanus betoverde prins, die dankzij zijn goede gedrag bij Moeder Hubbard en met hulp van zijn beschermfee Desdamona aan het eind zijn menselijke gestalte herkrijgt en herenigd wordt met zijn eveneens tot hond betoverde minnares Pereya. Zoals men ziet, is niet alleen de hond van gedaante veranderd maar zijn ook diens komische streken hier tot een lieflijk sprookje omgetoverd. En Hubbard zelf mist nog de spitse Judy-kin en haakneus. Noman gold omstreeks 1825 niet bepaald als een literaire uitgeverij. De firma verdiende haar geld met goedkope schooluitgaven en volksboekjes. Tot die brede categorie van eenvoudige amusementslectuur werd hier blijkbaar ook ‘Moeder
Titelblad van een scène uit Kluchtige Tafereelen, Amsterdam, F. Kaal, ca. 1840.
Hubbard’ gerekend en dat zal ook de reden zijn waarom geen Nederlandse recensent het de moeite waard achtte om er notitie van te nemen. Niemand zag dat de echte ‘Moeder Hubbard’ feitelijk een breuk betekende met de vigerende trend van zedenkundige vermaning. In de Noman/Van Goor-uitgave was dat manco aan moralisme weliswaar ruimschoots aangevuld, maar toch moet het voor het ontwikkelde publiek in Nederland geleken hebben, of die komische prentenboekjes over de dames Hubbard, Trot en consorten van hetzelfde lage allooi waren als het ouderwetse figurenboek met zijn drollige afbeeldingen van vreemde beesten en mensen. De literaire reputatie van ‘Mother Hubbard’ zal in Nederland zeker niet vergroot zijn, doordat haar komische avonturen hier vanaf de jaren dertig ook gepresenteerd werden als Kluchtige tafereelen in de huisselijke zamenleving, tusschen Grootje Goedsloof en haar geliefkoosd hondje Blaf, eerst door uitgever Gebr. van Arum (omstreeks 1830), daarna door F. Kaal, vervolgens in 1844 door C.F. Stemler en ten slotte rond de eeuwhelft met gewijzigde tekst en dezelfde illustraties door G. Theod. Bom. Anders dan de Noman/Van Goor-uitgave volgen hun Kluchtige tafereelen - | |||||||||||
[pagina 207]
| |||||||||||
zij het op enige afstand - wel het Engelse origineel van Harris. Als frontispice dient een portret van Grootje Goedsloof met Judy-kop en vierregelig onderschrift: Wat kin! wat mond! wat neus! welk oog! wat
wezenstrekken!
Wie zou in dit gelaat Groot Goedsloof niet ont-
dekken?
Aanschouwer toef een wijl! Betracht dit lieflijk
beeld,
Daar trouwe hondenmin zoo liefdevol in
speelt.
In de ‘Nieuwe uitgave’ van Bom, waarvoor mogelijk Jan Schenkman als tekstbewerker optrad, werd dit: Ziet, kind'ren! hier een vrouw, juist afgebeeld
naar 't leven,
Maar wie men eens den naam van goed-
sloof heeft gegeven,
Omdat ze aan ieder kind het prenteboekje gaf.
Waarin te lezen stond van 't aardig hondje
blaf.
Als pendant van de frontispice bevat de titelpagina van Kluchtige Tafereelen een kleine houtgravure van Blaf.Ga naar eindnoot9. Meteen daarna volgen vijftien kluchtige episodes uit de huiselijke samenleving van bazin en hond, waarbij als in een klassieke emblematabundel het plaatje telkens omlijst wordt door een eenregelig bovenschrift en een berijmd onderschrift. De anonieme bewerker hekelt enkele malen de verraderlijke Walloniërs, die in 1830 tegen Willem 1 in opstand zijn gekomen, bijvoorbeeld in het tiende tafereel: Zie Blaf had nu een' hoed met veeren;
Om zijn toilet te doen brilleren
Ontbrak er nog een staartparuik:
Hij zag zich daarmee decoreren -
Geleek dus op de Waalsche Heeren
Uit de mijnen, digt bij Luik;
Doch riep, geenszins, als zij, zoo valsch:
Vive le Roi! - Vive le Wals! [de Walloniër]
Ook heeft hij zijn verhaal hier en daar voorzien van een Amsterdams-Hollandse couleur locale, die nog versterkt wordt in de meer op kinderen gerichte Bom-versie, bijvoorbeeld in tafereel 12: Blaf ontbrak een hemdje alleen,
En terstond ging Grootje heen
Naar den wijdberoemden winkel
't Fraaije magazijn van sinkel;Ga naar eindnoot10.
Opvallend is verder dat de hond zich niet alleen als dominante hoofdpersoon ontpopt maar met zijn weldoenster ook stiekem de spot drijft (tafereel 14): Hier maakt ons Grootje complimenten!
Blaf buigt, maar denkt: och, kool met krenten!
[apekool]
Zij zegt: votre servante, Blaf!
Hij salueert, en zegt: waf! waf!
't Gaat hier zoo als men dikwijls ziet;
Dat Piet fopt Jan en Jan fopt Piet.
Helemaal in de taal van de Oudhollandse klucht zijn de reacties op de dood van Blaf: o Jerum! [Jezus] o Jerum! riep Grootje wan-
hopend,
Daar ligt hij nu happa [foetsie], die gister was
loopend,
Zoo dood als een pier, die gistren nog sprong,
Die gister, o jerum, nog speelde, nog zong.
Scène uit Kluchtige Tafereelen, editie F. Kaal, ca. 1840.
| |||||||||||
[pagina 208]
| |||||||||||
Duidelijker nog klinkt dat plat-volkse in de Bom-uitgave: Ach! Pierlala ligt in de kist met beî zijn billen
bloot,
En Grootje Goedsloof treurt en klaagt, want
Admiraal [bolleboos] is dood!
Als geheel vormde de door Van Arum uitgegeven en later door Bom (Jan Schenkman?) gereviseerde Kluchtige tafereelen een heel wat aantrekkelijker ‘Hubbard’-interpretatie dan Nomans langdradige sprookjesversie in proza. Minstens van gelijke kwaliteit echter was een uiterst pregnante bewerking van circa 1860 met veertien handgekleurde houtgravures, de eerste op kwartoformaat. Ze werd onder de titel Vrouw Hubbard en haar hond voor de Nederlandse markt uitgegeven door J. Scholz te Mainz, terwijl vreemd genoeg wel een Engelse maar geen Duitse pendant bekend is.Ga naar eindnoot11. Hubbards flink uit de kluiten gewassen hond draagt hier de naam Fanny. Zijn bazin ziet eruit als een gewone vrouw uit de burgerstand. Alle platen hebben een tweeregelig berijmd onderschrift. Alleen de grote openingsplaat krijgt, zoals in het origineel, zes regels explicatie: Wat nimmer plaats vond, was geschied;
Vrouw Hubbard, als zij 't huis verliet,
Voorzag haar dieren ruim van eten.
Nu komt zij weêr. Haar eerste blik
Valt op het bord, en, tot haar schrik
Had zij den armen hond vergeten.
Wie veel Nederlandse Hubbard-bewerkingen onder ogen heeft gehad, merkt meteen dat deze anonieme dichter over een opmerkelijke taalvaardigheid beschikt. Knap is bijvoorbeeld zijn rijmcommentaar op de krantenlezende hond: Hoe! zegt ge welligt, 'k zag het nooit in ons
land,
Wat doet toch een hond met het nieuws uit de
krant?
Verder blijft deze onbekende berijmer ook in zoverre dicht bij het Engelse origineel, dat hij zich niet speciaal richt tot jeugdige lezers. Zijn ‘Moeder Hubbard’ is nog geen exclusief kinderboek. Dat is wel het geval met de anno 1860 bij P.M. van der Made te Amsterdam (weer met veertien handgekleurde houtgravures) verschenen uitgave Moeder Hubbard en haar hond, die in 1866 nog herdrukt werd. Het openingsvers zet al meteen de toon: Vrouw Hubbard had een hond,
De schoonste, die men vond,
Hij sprong dan hier, dan daar;
En kindren! is 't niet raar,
Hij had het grootst verstand
Uit heel het hondenland,
Zoo als gij ras zult zien,
Als gij 't gelooft misschien;
Hij kreeg ook menig beentje,
Hij lustte er ook wel eentje,
De vrouw liep naar de kas
Daar hondjes eten was; -
Dan ach! er was niet meêr
Dat deed vrouw Hubbard zeer.
Ook deze vertaler hanteert een soepel Nederlands, al heeft hij meer woorden nodig dan zijn voorganger en vervalt hij soms tot zekere meewarigheid. Maar de slotregel met verwijzing naar nevenstaande hondenprent vergoedt alles: Wat deed nu de arme vrouw,
Toen daar haar hondje lag?
Zij liep door heel het huis,
En riep maar droevig: ach!
Slottafereel uit Vrouw Hubbard en haar hond, Mainz, J. Scholz. [ca. 1860]
| |||||||||||
[pagina 209]
| |||||||||||
Toen ging zij naar een man,
Die kisten maken kan;
Maar 't hondje was niet dood,
Daar staat hij levensgroot.
Intussen waren Hubbard en haar hond als teken van blijvende populariteit in het land van herkomst ook reeds onderwerp geworden voor een toybook, een chromolithografisch prentenboek op kwartoformaat met weinig tekst en zes tot tien paginagrote platen, herkenbaar vooral aan zijn kleurrijke papieren kaft met typografische sierletters en randversiering.Ga naar eindnoot12. Twee Londense uitgevers, George Routledge en Frederick Warne, kwamen hier in 1865 voor het eerst mee op de markt en hun toybooks zouden voor de komende vijfentwintig jaar bepalend zijn voor het gezicht van het Engelse kinderboek. Ze verschenen dikwijls gelijktijdig, met dezelfde platen maar vertaalde tekst, ook in andere landen. Zo'n Nederlandse toybook-versie van ‘Moeder Hubbard’ verscheen in 1874 onder de titel De Geleerde Hond bij de in dat genre gespecialiseerde uitgeverij H.C.A. Campagne uit Tiel, met zes kleurendrukplaten uit het lithografisch atelier van L. van Leer. Vrouw Hubbard heet hier Keetje, haar hondje Filax. Om enige indruk van de stijl te geven citeer ik weer het openingsvers: Filax was een fraaije hond,
't Was de huisvriend van vrouw Keetje.
Illustratie uit F.H. Van Leent, Moeder Hubbard en haar hondje. [Tiel 1891]
Wat dat dier al niet verstond,
Was warempel geen klein beetje.
Maar zij haalde ook uit haar kast
Menig kluifje voor dien gast.
De hond heeft in deze versie zijn ondeugende, spotzieke trekken ingeruild voor Oudhollandse burgerlijkheid: Zo was hij voor alles rijp.
Stopte na het eten koken
Een regt vaderlandsche pijp,
En ging deftig aan het smoken
Of, zoo 'n burgerman wel doet,
Ging hij Keetje te gemoet.
Ook op de prenten oogt hij als een bedaagde huisvader met bril, even oud haast als zijn bazin. In de jaren 1870-1890 moeten nog zeker twee andere Nederlandse Hubbard-bewerkingen bestaan hebben, waarvan helaas geen enkel exemplaar is opgedoken: een prentenboekje van de firma De Haan te Haarlem (circa 1880) en een iets jonger zogenaamd shape-book, een boek in gestanste contouren overeenkomstig het onderwerp. Andermaal betreft het hier een Engelse ‘uitvinding’ uit het laatste decennium van de negentiende eeuw, zodat we bij deze Moeder Goedsloof en haar hondje opnieuw aan een Nederlandse licentieuitgave moeten denken.
Van omstreeks 1875 dateert Oud-Tante Hubbard | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
door J.C.E.G., achter welke initialen zich de huisleraar Joan Christiaan Eleonor Gosler (1822-1886) verborg. Zo kort als de titel is, zo omslachtig vertelt hij aan kinderen Hubbards belevenissen: ‘Onze tante had een lief huisje met twee kamers. In die eene kamer was een kast, om eten en drinken te bergen dat ze naderhand wou gebruiken. 't Gebeurde wel eens dat die kast al heel povertjes voorzien was, want het kan niet alle dag vetpot zijn, is wel?’ Tot die schokkende conclusie komt ook tantes hond Fidel. Het enige pluspunt van dit oubollige boekje zijn de aardige chromolitho's, al zullen ze misschien ontleend zijn aan een Engelse editie. Pas in 1891 krijgen we weer vaste grond onder de voeten met Moeder Hubbard en haar hondje, ‘op nieuw verteld’ door F.H. (‘Frits’) van Leent (1830-1900). Het is, terloops, de eerste keer dat een Nederlandse kinderboekschrijver zijn naam aan Moeder Hubbard verbonden heeft. Uitgever was opnieuw Campagne te Tiel, terwijl Van Leer wederom voor de chromolithografieën zorgde. Maar het werd allerminst een reprise van De Geleerde Hond: tekst, illustraties en zelfs het grote formaat in oblong folio zijn hier geheel anders. Van Leent begint zijn vertelling op de sprookjesmanier: Eens leefde er een oud moedertje;
Zij had een fraaien hond,
Een hond, die vele kunstjes kon,
En vlug was en gezond.
Hij was haar trouwe metgezel,
Want goed en trouw was hij;
Zij noemde hem haar lieveling -
Vrouw hubbard heette zij.
Twaalf regels nog heeft Van Leent nodig, voordat bij hem Hubbard tot de ontnuchterende ontdekking komt dat haar provisiekast leeg is. Volgen alle inmiddels bekende taferelen, waarbij tussen Hubbard en haar hondje zoiets als een romance ontbloeit. De hier lang niet zo heksachtig afgebeelde Hubbard raakt steeds meer op haar ‘lieveling’ gesteld. En de hond? Daar steekt werkelijk geen ziertje kwaad meer in. Op zijn laatst wordt het zelfs de verteller te gortig. Hij eindigt althans, min of meer hoofdschuddend, zijn vertelling: Maar ach! zij was te dwaas met hem!
Want eens - geloof mij vrij -
Had zij haar lieveling dood gevoerd
Met keur van lekkernij;
En als hij nu gestorven was,
Toen treurde zij zoo zeer;
En gaf zij door een praalgesteent'
Haar vriend de laatste eer.
Aparte vermelding verdienen in deze uitgave de schitterende kleurenplaten. In de twintigste eeuw lijken Moeder Hubbard en haar hond definitief tot de kinderkamer te zijn afgedaald. Vriendelijke dames als Tine van Berken (ca. 1895), J. Bokma de Boer (1906), Marie Hildebrandt (1915), Dora Schramade (1929) en Rie Cramer (1937) ontfermen zich nu over de eens zo bizarre hondengeschiedenis, die onder hun handen soms onherkenbaar verandert in een lief bakerrijmpje. Hoe authentieker verschijnen Hubbard en haar hond dan op de primitieve negentiende-eeuwse centsprenten van onze zuiderburen, waar ze de naam Gaudichon en Zozo dragen.Ga naar eindnoot13. Daar gaat het pas echt vrolijk aan toe: Rie Cramer, Vrouw Hubbard en haar hondje, Den Haag, G.B. Van Goor. [1937]
| |||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||
Ah! kijk eens mijn lieve Zozo
Ik breng u eene pint Faro. [...]
Twee fleschen wijn, hoe krijgen wij 't op,
Zozo moet dansen op zijn kop.
Maar zulke volkse aardigheid paste niet in het idioom van onze dames-vertelsters. Ergste voorbeeld van hun literaire karaktermoord is de eigenzinnige bewerking door Rie Cramer, die overigens net als haar illustere voorgangster Sarah Martin voor tekst én illustraties zorgde. De titel Vrouw Hubbard en haar hondje doet nog het beste hopen, al blijkt Hubbard reeds op de omslag gehuld in een quasi Volendammer kostuum. Ook het beginversje blijft nog binnen het gewone stramien: Oud vrouwtje Hubbard,
- Wat een verdriet! -
Zocht naar een kluifje,
Maar vond het niet.
Vervolgens echter laat Rie Cramer haar fantasie de vrije loop. Over haar illustratiekunst wil ik niet twisten, maar haar tekst dunkt mij van een uiterste geestloosheid. Ze eindigt zo: Toen deden ze samen
Een dansje in 't rond,
‘Wel, Wel’, zei vrouw Hubbard,
‘Waf-woef’, zei de hond!
Tot overmaat van ellende hangt aan de wand nog een curieus bordje ‘Lang zal hij leven’. Deze observatie is niet zonder belang, omdat ze laat zien hoe men in Nederland gereageerd heeft op het misschien wezensvreemde genre van het nonsensicale prentenboek, dat sedert 1805 onze braafmoraliserende kinderlectuur dreigde binnen te dringen. Negeren was één manier, beter was zodanig bewerken dat het enigszins paste in de sfeer van de Hollandse huiselijkheid. Zo bezien zijn die Nederlandstalige komische prentenboekjes minder vreemd dan ze lijken. | |||||||||||
Voorlopige bibliografie Nederlandse bewerkingen van ‘Mother Hubbard’
| |||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||
Alle afbeeldingen zijn afkomstig van de Universiteitsbibliotheek Nijmegen, afdeling fotografie. |
|