De Boekenwereld. Jaargang 16
(1999-2000)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 155]
| |
Het boek van meester Jacobus Boschman
| |
[pagina 156]
| |
en tot slot het leesgedrag. Helaas laten historische lezers zich moeilijk in kaart brengen. Ondanks de veelheid aan benaderingen zijn er maar weinig bronnen waaruit met zekerheid valt op te maken dat iemand iets daadwerkelijk gelezen heeft. Al het onderzoek naar boekenaanbod leidt hoogstens tot een beeld van wat men ‘mogelijkerwijs’ gelezen kan hebben. Ditzelfde geldt voor studies naar boekenbezit.Ga naar eindnoot3. Dit maakt zulk soort onderzoek echter nog niet overbodig: in veel gevallen is het bepalen van het potentiële lezerspubliek het maximaal haalbare. Toch lukt het soms om lezers te betrappen. Een enkele maal wordt in egodocumenten verslag gedaan van leeservaringen. Zo heeft Baggerman op basis van zijn dagboek beschreven hoe Otto van Eck in de achttiende eeuw las.Ga naar eindnoot4. Maar ook reisverhalen of brieven kunnen dienen als bron voor onderzoek naar leesgedrag. Zulk materiaal blijft echter schaars. In plaats van deze omwegen kan men ook proberen door te dringen tot de lezer via het boek zelf. Een analyse van de inhoud levert soms indirecte gegevens over het lezerspubliek op.Ga naar eindnoot5. Inmiddels is ook binnen de boekwetenschap deze objectgerichte benadering in opkomst. In 1985 hield McKenzie de Panizzi Lectures, waarin hij pleitte voor meer aandacht voor sociologische aspecten in de analytische bibliografie. Hij betoogde dat de typografische vormgeving bestudeerd moest worden in een directe relatie met de bedoeling van de tekst.Ga naar eindnoot6. In plaats van de reconstructie van een ‘zuivere tekst’ zou men zich meer moeten richten op de lezers. Deze verandering van benadering binnen de bibliografie is van groot belang voor het historisch leesonderzoek. De materiële aspecten aan een boek, zoals het bindwerk, het formaat, het papier en de opmaak, kunnen informatie bieden over het beoogde lezerspubliek.Ga naar eindnoot7. Maar ook de prijs van het boek en de context waarin het boek verscheen zijn van belang.Ga naar eindnoot8. Deze op de uiterlijke aspecten van het boek gerichte benadering is in Nederland echter nog maar weinig toegepast. Toch kan men behalve ‘bladeren in andermans hoofd’ ook snuffelen in andermans letterkast. Zo heeft Verkruijsse geprobeerd het publiek van liedbundels te achterhalen door zich te richten op de typografische vormgeving en de formaten van de bundels.Ga naar eindnoot9. Via deze aanpak komt het antwoord op de vraag ‘wie las wat’ dichterbij. Hoever kan men echter op deze manier komen in een reconstructie van het beoogde, of misschien zelfs het concrete lezerspubliek? Aan de hand van het exemplaar van Boschman van Gargons De enige troost, of Heidelbergsche Katechismus zal deze vraag worden beantwoord. In dit artikel zal ik het boek bekijken op materiële aspecten zoals de band, typografische kenmerken enzovoort. Het traject dat de tekst heeft afgelegd tussen lezer en schrijver wordt gevolgd om zo een antwoord te vinden op de centrale vragen in het leesonderzoek: wie lazen er, waarom en hoe werd er gelezen?
Het enthousiasme van Boschman voor Gargons boek aan het begin van de achttiende eeuw staat in schril contrast met de belangstelling voor Mattheus Gargon anno 2000. Na een langzame verdwijning uit de literatuurgeschiedenissen wordt hij tegenwoordig niet meer gelezen. Dit proces laat zich als volgt reconstrueren. Aan het begin van de negentiende eeuw zegt Siegenbeek over hem in zijn Beknopte geschiedenis der Nederlandsche letterkunde: ‘Deze, schoon niet tot de stoute en oorspronkelijke dichters te tellen, blinkt echter, te midden der vele rijmers van dit tijdperk, door dichterlijken zwier en zinrijkheid loffelijk uit, zoo als inzonderheid blijkt uit de fraaije proeven van zijn dichtvermogen, welke in zijne vertaling van Boethius en zijne Walchersche Arkadia voorhanden zijn.’Ga naar eindnoot10. In deze periode is zeker enige waardering voor Gargon te bespeuren. Witsen Geysbeek prijst op zijn beurt Siegenbeek voor zijn poging om: ‘onze landgenooten weder opmerkzaam te maken op de vernuftige voortbrengselen van sommige minbekende of in vergetelheid geraakte dichters, en daaronder ook dit onderhoudende werk van den geleerden en werkzamen Gargon’.Ga naar eindnoot11. Aan het eind van de negentiende eeuw komt aan de waardering voor Gargon een einde. Ten Brink geeft over de Walchersche Arkadia (1715) van Gargon het volgende oordeel: ‘voor de topografie van Walcheren zijn enkele bijzonderheden nog bruikbaar, verder zijn de beide deeltjes gevuld met uiterst vervelende en smakelooze gesprekken, | |
[pagina 157]
| |
waarbij zelfs de “toren van Babel” en de “Hoere van Babel” niet vergeten zijn.’Ga naar eindnoot12. Deze vernietigende kritiek komt Gargons reputatie niet meer te boven. Te Winkel noemt vervolgens Gargon nog zijdelings, maar constateert daarbij dat hij ‘zich uit de aard der zaak moet beperken in het vermelden van geschriften die niet bepaald tot het gebied der fraaie letteren maar meer tot dat der populaire wetenschap behooren’.Ga naar eindnoot13. In de twintigste eeuw verdwijnt Gargon definitief uit de literatuurgeschiedenissen. Kalff noch Knuvelder vermeldt hem. De biografische woordenboeken waarin hij voorkomt, moeten teruggrijpen op Witsen Geysbeek voor hun informatie. Zo blijkt dat Mattheus Gargon leefde van 1661 tot 1728. Na een godsdienstige opleiding aan de Doorluchtige school te Amsterdam, schreef hij zich op 1 november 1678 in aan de Universiteit te Leiden.Ga naar eindnoot14. Van 1682 tot 1688 werkte hij als hulppredikant in Leeuwarden. Hij kon daar echter geen vaste betrekking krijgen en werd daarom predikant in Geffen en Nuland, in de buurt van Oss. In 1702 werd hij beroepen te Serooskerke op Walcheren, waarna in 1707 een benoeming volgde in Vlissingen. Hier werd hij tevens rector van de Latijnse school. Gargon heeft veel stichtelijke werken op zijn naam staan, waaronder Opening van beide de Zentbrieven van Paulus aan Timotheus, Gekruyste en Verheerlijkte Christus en Belijdenis leer der Hervormde Kerk.Ga naar eindnoot15. Vanaf 1707 werd de firma Luchtmans, eerst in de persoon van Jordaen, later Samuel Luchtmans, zijn vaste uitgever, voortgezet. De firma Luchtmans was opgericht in 1683 in Leiden en was aanvankelijk vooral een uitgeverij van dure wetenschappelijke werken, met name op het gebied van de klassieke en oosterse filologie. In een catalogus uit 1713 van 24 pagina's bevatten de eerste twintig pagina's uitsluitend boeken in het Latijn, de laatste vier pagina's vermelden het Nederlandstalige deel van het fonds. Al het Nederlandse werk is uitsluitend theologisch.Ga naar eindnoot16. Het archief van de firma Luchtmans wordt beheerd door de Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. Het is een van de weinige achttiende-eeuwse archieven van uitgeverijen die bewaard zijn gebleven.Ga naar eindnoot17. Het enorme archief biedt een schat aan informatie voor veel boekhistorisch onderzoek. In de particulierengrootboeken kan men vinden welke individuele kopers hun boeken direct van de uitgever betrokken en deze vormen zo een mooie bron voor leesonderzoek.Ga naar eindnoot18. Via deze bron kwam aan het licht dat Gargon niet alleen bij Luchtmans uitgaf, maar ook een klant van hem was. Bij een van zijn rekeningen is een briefje bewaard gebleven van 12 april 1707.Ga naar eindnoot19. Het bevat de volgende passage: ‘Zo U tijd hebt om onzen Catechismus onder de pers te brengen, ik heb daar van nu een derde geschreven en zal tot Vlissingen, zo God mij gezondheid geeft, meer tijd hebben om 't werk te spoedigen en tot de Handelingen der Apostelen over te gaan; onderwijl zal ik met d'Arkadia tot tijdverdrijf voortgaan, en daar toe beter aanleiding hebben als voorheen; ik zie dan ter naastelijk Uedele resolutie over de Rijmpsalmen en Catechismus te gemoet.’ Om de catechismus bij Luchtmans aan te prijzen schrijft hij verder: ‘In de Catechismus heb ik bijzonder op taal en cierlijk spreken nevens de kracht van bewijzen toegelegd en twijfel niet of zal smaaklijk zijn, en met dit beroep wel zo veel opgang maken als Timotheus.’Ga naar eindnoot20. Welk lezerspubliek had de auteur voor ogen? Dit wordt duidelijk in zijn voorwoord. Gargon richt zich op de christelijke onderwijzer van de catechismus. Hij heeft de tekst zo ingericht dat de onderwijzer in de les een flinke steun heeft aan het boek. De meeste onderwerpen zijn voorzien van inleidingen en overgangen die letterlijk gebruikt kunnen worden.Ga naar eindnoot21. Aan het eind van elk onderwerp wordt ‘de troost die uit elk leerstuk voortspruit aangewezen, om aan 't oogmerk van den Christl. Onderw. te voldoen’. Tot slot is er voor het gebruiksgemak in plaats van een inhoudsopgave een onderwerpsregister toegevoegd. Gargon heeft duidelijk gebruikgemaakt van zijn praktijkervaring in het onderwijs. In 1708 wordt de tekst voltooid, waarna deze in de loop van 1709 wordt gedrukt. Gargon krijgt voor het kopijrecht 250 gulden en vijftien presentexemplaren. Begin november is het werk bijna af. Dit blijkt uit de approbatie van de theologische faculteit van de universiteit van Leiden van 11 | |
[pagina 158]
| |
november 1709. Het zal de auteur plezier gedaan hebben dat in de approbatie tevens gerept wordt van de ‘cierlijke taal’ waarin het boek gesteld is. In de laatste week van november duikt de Katechismus voor het eerst op in de bestellingen. De vermelding van het jaartal 1710 in het impressum blijkt dus niet juist te zijn. Het was echter niet ongebruikelijk om bij drukken in het najaar alvast het volgende jaar in het impressum te vermelden. Welk publiek had Luchtmans voor ogen bij de uitgave van de Katechismus? Het werk telt 117 vellen en is uitgegeven in kwarto.Ga naar eindnoot22. Het heeft brede marges, hetgeen mede veroorzaakt wordt door de glossen en de voetnoten. Het zetten en vooral het papier vormden de belangrijkste onkosten bij de publicatie van een boek. Daardoor is deze royale wijze van uitgeven niet goedkoop, en niet elke geïnteresseerde christen zal zich het boek hebben kunnen veroorloven. Luchtmans heeft zich duidelijk niet gericht op een breed publiek, hetgeen dan ook tot uitdrukking komt in de prijs; uit bestellingen in de particulierengrootboeken van Luchtmans blijkt dat Gargons werk drie gulden en acht stuivers kostte in ongebonden staat.Ga naar eindnoot23. Is dit duur voor dit werk? Tot ver in de achttiende eeuw bleef er een waas van geheimzinnigheid hangen rond boekenprijzen, waardoor het moeilijk is om een goede schatting te maken.Ga naar eindnoot24. Het gaat er echter om wie draagkrachtig genoeg waren om het boek aan te schaffen. Het beoordelen van prijzen in het verleden is een moeilijke zaak. Gangbaar is om de prijs inzichtelijk te maken door die uit te drukken in de kosten van levensbehoeften op dat moment. Zo kan men vinden dat in 1710 van het bedrag dat één exemplaar van Gargons Katechismus kostte, een arbeidersgezin van vijf personen een week kon eten.Ga naar eindnoot25. De waarde van dergelijke vergelijkingen moet echter enigszins gerelativeerd worden. De boekprijs zou vergeleken moeten worden met het besteedbaar inkomen. Maar wat was de koopkracht van de christelijke onderwijzers die Gargon voor ogen had?Ga naar eindnoot26. Er kan geconcludeerd worden dat de aanschaf van de Katechismus niet voor de brede onderlagen van de gelovigen was weggelegd, maar de onduidelijkheden die aan de prijs kleven laten een verdere invulling dan deze voorzichtige conclusie niet toe. Uit de bestellingen bij Luchtmans blijkt dat men voor een gulden méér ook een gebonden exemplaar kon bestellen. Helaas is niet te achterhalen hoe het exemplaar van J. Boschman er oorspronkelijk uitzag. De perkamenten band die erom zit, komt zeer waarschijnlijk van een ander boek.Ga naar eindnoot27. Overigens is het niet aannemelijk dat er ooit een uitgeversband om heeft gezeten. In het particulierengrootboek worden maar drie bestellingen genoemd van een gebonden exemplaar. Aangezien de uitgeversband een hoge uitzondering is bij deze editie, geeft de boekband in dit geval geen aanwijzing voor welk publiek de uitgever op het oog had.Ga naar eindnoot28. Een ander middel binnen de objectgerichte benadering om het beoogde lezerspubliek te achterhalen is de keus van de lettertypes. De broodletter van de Katechismus is gotisch, maar sommige passages zijn uit de romein gezet. Dit betreft de glossen, de voetnoten, citaten in de tekst en af en toe een paar woorden die nadruk verdienen. Wat kan men hieruit afleiden? In drukwerk voor brede kringen genoot de gotische letter de voorkeur, terwijl de romein lange tijd een andere cultuur vertegenwoordigde. Deze tweedeling bleef met name in populair drukwerk, religieuze werkjes en schoolboekjes tot aan het begin van de negentiende eeuw bestaan.Ga naar eindnoot29. Het is aantrekkelijk om te concluderen dat met een gotische letter een breed lezerspubliek werd beoogd.Ga naar eindnoot30. Dit zou bij de Katechismus van Gargon tot onjuiste inzichten leiden. Onderwijzers en predikanten zullen geen moeite gehad hebben met de romein. Maar het gebruik van een bepaald lettertype kan ook andere achtergronden hebben. Juist bij de genoemde soorten drukwerk die het langst behoorden tot het domein van de gotische letter, kan de letter tot standaarduitvoering zijn geworden. De vormgeving maakte dat potentiële kopers direct konden zien tot welk genre het boek behoorde. Daarnaast was de letter in combinatie met de romein zeer functioneel in de tekst zelf. Zoals ook het geval is bij het werk van Gargon, kan door de afwisseling van lettertypes onmiddelijk zichtbaar worden gemaakt wat de status is van elke tekstpassage. Het besef dat de gotische letter om veel meer redenen kan zijn gebruikt, maakt het moeilijk om op basis van de let- | |
[pagina 159]
| |
ter het lezerspubliek vast te stellen. Dit maakt deze benadering een minder geschikt instrument voor het bepalen van het lezerspubliek dan het aanvankelijk leek.Ga naar eindnoot31. De bestudering van het boek als object waarin de bedoelingen van de uitgever te herkennen zijn, kan het antwoord op de vraag ‘wie las wat’ dichterbij brengen, maar het ‘hoe en waarom’ kan door deze methode niet onderzocht worden. Dit wordt wel mogelijk als we aandacht besteden aan gebruikssporen in de bewaard gebleven boeken. Provenancegegevens bieden informatie over welke mensen het betreffende boek gelezen hebben, en ook hun aantekeningen in de marge kunnen ons meer inzicht verschaffen. Bladeren in andermans boeken kan een interessant perspectief bieden op hoe de voormalige eigenaar met zijn bezit omging. Het gedichtje dat de Texelse schoolmeester J.W. Boschman in zijn boek schreef, is een directe weergave van zijn leesgedrag. Maar wat voor lezer was Boschman eigenlijk? Uit het Repertorium van Nederlands Hervormde predikanten blijkt dat hij geboren is in Alkmaar, in juni 1711 predikant werd in Den Burg op Texel en overleed op 24 november 1727.Ga naar eindnoot32. Deze informatie bood voldoende aanknopingspunten om verder te zoeken naar gegevens over Boschman. Jacobus Boschman was de zoon van Willem en Pietertje Bosman en werd op 25 februari 1683 gedoopt te Alkmaar.Ga naar eindnoot33. Over zijn jeugd is niets bekend. Op 14 april 1709 wordt hij ouderling bij de hervormde kerk in Alkmaar, en het jaar daarop wordt hij op 13 april opnieuw gekozen.Ga naar eindnoot34. In 1711 is hij niet meer terug te vinden, hetgeen waarschijnlijk verklaard moet worden door zijn beroeping te Texel. Gezien het feit dat Texel tot de Alkmaarse classis behoorde, is dit geen opmerkelijke overgang. Boschman valt duidelijk binnen het publiek dat Gargon voor ogen had met zijn werk. In welke mate is Boschman echter representatief voor het publiek dat deze enige troost in zijn bezit had? In het particulierengrootboek uit het Luchtmansarchief staan 51 personen die de Katechismus rechtstreeks bij de uitgever bestelden. Hiervan hebben 28 personen het beroep van predikant; Boschman zat er echter niet tussen. Het is mogelijk dat het aantal in werkelijkheid nog hoger lag, want van lang niet alle afnemers is het beroep bekend.Ga naar eindnoot35. Het is opvallend dat een groot deel van de bestellingen plaatsvindt in dezelfde periode; de meeste predikanten plaatsen hun bestelling in de laatste week van november. Zij zijn waarschijnlijk door Luchtmans via een brochure of advertentie van de uitgave op de hoogte gebracht. Dat het werk daadwerkelijk ‘van kleijnen en van grooten gezogt werd’, blijkt uit het feit dat het in 1713 herdrukt werd, vermeerderd met Een Korte schets voor iedere Zondag. In de eerste helft van de achttiende eeuw verschenen er nog een derde en vierde druk van het werk, in respectievelijk 1718 en 1729. Bij de derde en vierde druk was tevens toegevoegd: Belydenis-leer der Hervormde Kerk. De Katechismus was duidelijk een succesnummer in Luchtmans' fonds. | |
Hoe en waarom?Waarom kocht Jacobus Boschman de Katechismus van Gargon? Verdaasdonk heeft twee stellingen geponeerd over het verwerven van boeken. De eerste luidt dat het verwerven van boeken een leerproces veronderstelt waardoor men van het aanbod op de hoogte raakt. De tweede leert dat het verwerven van boeken door individuele kopers vaak samenhang vertoont met activiteiten die men in het beroep en/of de vrije tijd onderneemt. Boekverwerving moet, naast persoonlijk genoegen, ook sociaal rendement opleveren.Ga naar eindnoot36. Hoewel Verdaasdonk het over de huidige tijd heeft, biedt zijn stelling ook voor het verleden aanknopingspunten. Hoe kan Boschman geweten hebben dat het boek op de markt kwam? Het werk was al veel eerder aangekondigd in de Timotheus van Gargon. Het was gebruikelijk dat in de boeken zelf reclame gemaakt werd voor andere werken. Verder bracht Luchtmans zijn klanten meestal op de hoogte door krantenadvertenties.Ga naar eindnoot37. De meest gangbare manier echter om op de hoogte te blijven van het aanbod was toch door te informeren bij de plaatselijke boekverkopers en door mond-tot-mond-reclame. In het geval van Boschman valt aan te tonen dat hij al ruim voor het verschijnen van het boek bekend was met Gargon. Juist in de maand dat Boschman ouderling werd, deed de Alkmaarse Hervormde Kerk namelijk verwoede pogingen | |
[pagina 160]
| |
een nieuwe predikant te vinden. Er werd gestemd over wie geschikte kandidaten zouden zijn, en Mattheus Gargon eindigde hierbij als tweede op de verlanglijst. Al snel bleek dat de eerste kandidaat niet beschikbaar was, dus besloot men op 6 april Gargon te beroepen. Gargon ging hier echter niet op in, en zo valt te lezen: ‘op 29 april 1709 voortgelezen eene brief van D. Gargon by welke hy voor den beroeping bedankt dewyl hy al daar meerdere ledematen heeft’.Ga naar eindnoot38. De waardering van Boschman voor Gargon dateert waarschijnlijk dus al van voordat hij het boek las. Het ligt immers voor de hand dat hij als ouderling een belangrijke rol speelde in de benoemingsprocedure. Zijn eerdere kennismaking met Gargon kan een goede reden geweest zijn om het boek aan te schaffen. Dit zal echter niet de enige reden zijn geweest. Uit Verdaasdonks tweede stelling blijkt dat de aanschaf ook rendement moet hebben. Functionaliteit lijkt in dit geval vooralsnog het belangrijkste motief voor het verwerven van boeken. De predikant zal de tekst bij zijn werk hebben gebruikt. Dit brengt ons bij de vraag hoe Boschman met zijn boek is omgegaan. De vele aantekeningen die hij in de marge heeft aangebracht, werpen hier enig licht op. Uit de annotaties valt op te maken dat hij het werk inderdaad meerdere malen gelezen heeft. Het is duidelijk dat hij het boek in de klas heeft gebruikt. Naast het abc-boek was de catechismus het meest gebruikte boek op de scholen. Het boek van meester Boschman geeft een mooi beeld van de wijze waarop het christelijk onderwijs aan het begin van de achttiende eeuw in de praktijk werd gegeven. De godsdienstoefening aan de hand van de Heidelbergse catechismus vormde een wezenlijk onderdeel van de les. De aantekeningen van Boschman in het boek geven blijk van gedegen lesvoorbereidingen. Geregeld schreef hij een paar trefwoorden uit de tekst over in de marge zodat hij belangrijke passages snel kon vinden. Ten tweede bracht hij vaak structuur aan door passages te nummeren. Het verhaal van de zondeval is bijvoorbeeld in vijf stappen opgedeeld.Ga naar eindnoot39. Maar niet alleen de structuur van de les werd van tevoren ontworpen. Ook de wijze waarop de stof werd gepresenteerd, is grondig voorbereid. Er staan veel open vragen in de marges geschreven. Bij het gebod Gods naam niet te onteren staan aansporingen om vooral veel voorbeelden te verzinnen van vloeken die indruisen tegen het gebod. Bij een andere passage staat dat de oplossing op de vraag in de catechismus voorzichtig gebracht moest worden. De leerlingen moesten er zelf op komen.Ga naar eindnoot40. Behalve de lesvoorbereidingen staan er ook andere aantekeningen in het boek. Deze notities zijn in tegenstelling tot de lesnotities voornamelijk in het Latijn gesteld. Een enkele keer staat er Hebreeuws: de namen Jehova en Elohim. Het gaat echter te ver om te veronderstellen dat Boschman ook deze taal beheerste. Andere namen, zoals ‘Adoonai’, ‘El’ en ‘Schaddai’, heeft hij niet in het Hebreeuws erbij geschreven. Glossen waarin verwezen wordt naar bijbelboeken zijn aangevuld met de nummers van de betreffende passages. Bij al zijn waardering voor de tekst van Gargon is er slechts één passage, waar zijn afkeuring blijkt. Daar wordt het probleem behandeld dat als God almachtig is, hij ook in staat moet zijn om te liegen en te bedriegen. Deze ‘verfoeilijke gedagten’ hadden wat Boschman betreft beter weggelaten kunnen worden. Het probleem van de bedriegende God kwam in de tweede helft van de zeventiende eeuw herhaaldelijk naar voren in Cartesiaanse polemieken.Ga naar eindnoot41. Gargon lost het probleem op door te stellen dat God een onveranderlijke wil heeft om de zonde te straffen. Boschman noteert terecht ‘Contra Socianos’, want hierdoor wordt inderdaad het pelagiaanse leerstuk verworpen dat God niet elke misstap daadwerkelijk wil bestraffen. Behalve de aantekeningen van Boschman bevat de tekst ook aantekeningen van een latere hand. Hierin verwijst de latere eigenaar naar de Katechismus van Knibbe. Deze aantekeningen zijn echter schaars. Ook is helaas onbekend wie ze heeft gemaakt.
Welke conclusies kunnen er getrokken worden over de waarde van de object gerichte benadering in het leesonderzoek? Deze verkenning aan de hand van De eenige troost, of Heidelbergsche Katechismus van Mattheus Gargon uit 1710 geeft een voorlopig beeld van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de methode. De luxe van de editie en | |
[pagina 161]
| |
de daarmee samenhangende prijs van het boek geven slechts een zeer ruwe indicatie van het beoogde lezerspubliek. Een bijkomend bezwaar van deze methode is dat naarmate de onderzochte boeken goedkoper zijn, de methode minder goed werkt; de mogelijke groep van kopers wordt er alleen maar groter op. Verder is het goed mogelijk dat in bepaalde gevallen de motieven van de koper om het boek te verwerven zwaarder kunnen wegen dan de prijs. Ook het achterhalen van het lezerspubliek via het lettertype blijkt niet mee te vallen. Er valt behoorlijk wat af te dingen op de veronderstelde tweedeling in het lezerspubliek in lezers die de romein kunnen lezen en degenen die aangewezen zijn op de gotische letter. Door ook andere typen drukwerk in het lezersonderzoek te betrekken kan meer duidelijkheid geschapen worden over de betrouwbaarheid van deze benaderingswijze. Vooralsnog heeft deze benadering echter niet meer op geleverd dan de vage contouren van het mogelijke lezerspubliek. De benadering van de lezer via de provenance heeft daarentegen wel tot resultaat geleid. De aantekeningen van Boschman maken het mogelijk om zicht te krijgen op zijn leesgedrag. Op de meest gestelde vragen die bij het hedendaagse leesonderzoek aan de orde komen, wordt op deze wijze antwoord gegeven. Dit maakt het tot een zeer geschikte bron voor historisch leesonderzoek. Hier valt tegenin te brengen dat dit concrete geval zou behoren tot de uitzonderingen. Het komt maar zelden voor dat iemand opschrijft hoe hij een boek gelezen heeft en wat hij ervan vond. In lang niet alle boeken staat zelfs maar de naam van de voormalige eigenaars. Dit is de achilleshiel van leesonderzoek waarbij gebruikgemaakt wordt van gebruikssporen. Heeft het daarom wel zin om via zulke concrete gevallen onderzoek te doen naar leesgedrag?Ga naar eindnoot42. Ten eerste kan men zich afvragen of provenancegegevens zoals in dit geval die van Boschman daadwerkelijk uitzonderingen zijn. Provenancegegevens worden zelden opgenomen in titelbeschrijvingen, en het is daardoor niet duidelijk hoeveel vergeten lezers tussen de schutbladen wachten op een nieuwe kennismaking. Vooral als men erin slaagt meerdere exemplaren van eenzelfde boek op te sporen, zou de provenance interessante gegevens kunnen opleveren.Ga naar eindnoot43. Dit roept onvermijdelijk de vraag op in welke mate een concrete lezer representatief is voor het gehele lezerspubliek. Een veel genoemd bezwaar is dat aan de hand van dit soort bronnen een analyse van het collectief niet mogelijk is.Ga naar eindnoot44. Dit is een vertrouwd probleem binnen de sociaal-historische wetenschappen, en veel van de daar ontwikkelde statistische methodes verdienen het om ook in het historisch leesonderzoek te worden geïntroduceerd.Ga naar eindnoot45. Op dit moment lijkt de methode om provenancegegevens te gebruiken in het historisch leesonderzoek perspectiefrijk. Door analyse van de gebruikssporen in de ons overgeleverde boeken kan een helderder beeld geschapen worden van het leesgedrag in vroeger tijden. Het boek van meester Boschman is hiervan een schoolvoorbeeld. |
|