De Boekenwereld. Jaargang 16
(1999-2000)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 138]
| |||||||||||||||
De bibliotheek van Van Lier
| |||||||||||||||
De firma Van LierAbraham van Lier (1812-1887), begonnen als acteur bij diverse kleine gezelschapjes, startte in 1852 zijn eigen theaterbedrijf.Ga naar eindnoot2. Dit was de Firma Van Lier, die de Hoogduitsche Schouwburg in de Amstelstraat te Amsterdam zou gaan bespelen. Hij noemde zijn theater het Grand Théâtre des Variétés, maar in de volksmond werd het al gauw: ‘We gaan naar Van Lier vanavond.’ De chroniqueur van het Nederlandse toneel in de negentiende eeuw, dr. M.B. Mendes da Costa, beschreef in zijn Tooneel-Herinneringen het interieur van de zaal anno 1867: Van stalles of fauteuils d'orchestre was toen nog geen sprake. Ondiepe lederen banken - met vrij nauwe zitplaatsen zonder merkbare afscheiding van elkaar, en aan elke bank één onafgebroken ongemakkelijke rugleuning, waarop papiertjes waren geplakt, of witte nummers waren geschilderd ter aanduiding der plaatsen - vulden het parterre geheel, van achterin de zaal tot aan de ruimte voor het orkest. Deze banken liepen in één stuk door, van links naar rechts, en er was geen sprake van een tussendoorgang. [...] | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
Het was een moderne onderneming. Niet alleen experimenteerde men in dit theater als een van de eerste met gaslicht, maar met het optreden van regisseur Aug. Legras werd bovendien een begin gemaakt met de moderne regie in Nederland. Het Grand Théâtre was daarnaast een internationaal, in het bijzonder een Duits theater. Theaterdirectie A. van Lier was, zo werd beweerd, de oudste Duitse toneeldirectie buiten Duitsland ter wereld.Ga naar eindnoot4. Van Lier had lange tijd naast zijn Nederlandse troep een eigen Duits gezelschap, dat toneel-, opera- en operettevoorstellingen gaf. Het theater werd in de loop der jaren een van de belangrijkste theaters van de stad. Zo week, nadat in 1890 de Stadsschouwburg was afgebrand, het toenmalige eerste gezelschap van Nederland, de Koninklijke Vereeniging ‘Het Nederlandsch Tooneel’, een aantal jaren uit naar het Grand Théâtre. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het bedrijf op zijn hoogtepunt. Op een bepaald moment werden zelfs vijf schouwburgen tegelijk door de Firma Van Lier bespeeld: twee te Amsterdam (het Grand Théâtre en de Schouwburg van Lier, een zomertheater aan de Plantage-Fransche Laan), in Rotterdam het Theater Casino Coolsingel, in Schiedam de Officieren-Vereeniging en in Den Helder de Stadsschouwburg.
Illustratie van Joh. B[raakensiek] uit 1887 met centraal het portret van A. van Lier, omringd door portretten van een tiental bekende artiesten, en op de achtergrond zijn twee Amsterdamse theaters.
Het teruglopen van de publieke belangstelling leidt in 1940 tot het faillissement van het Grand Théâtre, waarbij de inboedel wordt verkocht. Op de foto zien we het wegvoeren van een deel van het meubilair. Het theater werd daarna gesloten en in 1946 afgebroken. In 1962 verrees op dezelfde plaats een bankgebouw. (foto's collectie tin, Amsterdam)
Voor al die podia had men een driedubbel Hollands gezelschap geëngageerd, evenals een vast Duits gezelschap en haalde men regelmatig gezelschappen uit Frankrijk.Ga naar eindnoot5. Naast eigen Duitse en Nederlandse gezelschappen, die behoorden tot de beste van Nederland, bracht Van Lier dus regelmatig gastvoorstellingen van andere gezelschappen. Enkele van de buitenlandse gezelschappen die in het theater hebben gespeeld zijn ‘Le Théâtre Libre’ van Antoine en ‘Le Théâtre de l'Oeuvre’ van Lugné Poe. Vele bekende binnen- en buitenlandse artiesten speelden in de Amstelstraat: Sarah Bernhardt, Yvette Guilbert, Madam Agar en Cléo de Merode uit Frankrijk; Marie Seebach, Carl en Emil Devrient, Boguemil Dawison en Ernst von Possart uit Duitsland; Beerbohm Tree en Loïe Fuller uit Engeland en Victor Driessens en Catherine Beersmans uit België. Ook veel bekende Nederlandse artiesten zijn hun loopbaan begonnen in het Grand Théâtre: Rika Hopper, Betty Holtrop-van Gelder, Louis de Vries, Willem Royaards en niet te vergeten Louis Bouwmeester en Theo Mann-Bouwmeester, nog steeds elk jaar gememoreerd bij de uitreiking van de naar hen vernoemde toneelprijzen, de ‘Theo en Louis d'Or’. Toen Abraham van Lier in 1887 overleed, na- | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
men zijn drie zonen, Isouard, Lion en Joseph, de zaak over. Zij zetten het bedrijf met groot succes voort. Maar aan het begin van de vorige eeuw kwam er de klad in. De oorzaak hiervan was de opkomst van de bioscoop. Steeds meer mensen zochten hun vermaak bij de film in plaats van in het theater. In 1912 stopten de broers ermee. Tot in de jaren dertig werden er nog regelmatig voorstellingen in het theater gegeven. In 1946 werd het vervallen theater afgebroken. | |||||||||||||||
De collectie-van LierIn 1912, vlak voordat de gebroeders het theater verlieten, werd het zestigjarig bestaan van het theater gevierd met een jubileumprogramma waaraan vele bekende artiesten meewerkten. Daarbij boden honderdentien bekende Nederlandse toneelspelers de directie een reusachtig bloemstuk aan. Belangrijker voor ons is echter dat in het kader van de festiviteiten rond het jubileum ook een tentoonstelling werd georganiseerd. In het lokaal van de Nederlandsche Kunstkring aan het Leidseplein waren stukken uit de verzameling van de gebroeders Van Lier tentoongesteld. Interessant zijn daarbij de krantenverslagen van de tentoonstelling, waarin een aantal geëxposeerde stukken wordt beschreven. Een ongelooflijk rijke collectie, gezien de opsomming in de NRC van 26 maart 1912. Als topstukken worden genoemd: Vier dikke albums bevatten de handschriften van de voornaamste Nederlandsche en buitenlandsche kunstenaars en van vele bekende stad- en landgenooten, die met het Grand-Théâtre in betrekking zijn geweest. En ook treft men hier aan het betaalboek van den Stadsschouwburg van 1826. Op de vergeelde bladzijden staan de handtekeningen van Andries Snoek (die blijkens de opgaven een salaris genoot van f 2500); F.J. Majofski (f 2800); G. Rombach (f 2800); J. Jelgerhuis (f 2400); C. Evers (f 2200) enz., en van de dames: A. Kamphuysen-Snoek, G. Grevelink-Hilverdink, Jelgerhuis, Majofski-Adams, Adams-Snoek, Westerman enz. Enige tijd na het jubileum werd het theater dus door de broers Van Lier van de hand gedaan. Het werd in exploitatie genomen door de filmpionier Bernard (Albert) Mullens, die samen met zijn broer Willy onder de naam Firma Alberts Frères naam had gemaakt met hun reisbioscoop.Ga naar eindnoot7. Wanneer een theater werd verkocht, ging meestal ook de inboedel, inclusief de bibliotheek, naar de koper over.Ga naar eindnoot8. Zo is bijvoorbeeld de verzameling bladmuziek van de Hoogduitsche Schouwburg in het theater gebleven toen Abraham van Lier het gebouw overnam. Deze verzameling bladmuziek behoorde vanaf dat moment tot de bibliotheek van Van Lier. De uitgebreide bibliotheek, die | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
ook veel onuitgegeven manuscripten bevatte, werd regelmatig geraadpleegd door collega-theaterdirecteuren. Hierbij fungeerde de firma Van Lier als een auteursrechtenbureau, en zo verdiende men dus aan de opvoeringen van deze stukken bij de concurrent. De gebroeders Van Lier, en met name Lion, waren te zeer gehecht aan de boeken en de andere verzamelde ‘tonelaria’ om de bibliotheek in 1912 achter te laten. De verzameling werd opgeslagen in een pakhuis aan het Hortusplantsoen. Isouard en Joseph stierven kort daarna; Lion beheerde en exploiteerde de verzameling en verbleef meestal tussen zijn boeken, ‘als in zijn eigen mausoleum’.Ga naar eindnoot9. Na zijn overlijden op 3 december 1930 schreef de pers: In zijn woning aan de Prinsengracht had Lion van Lier een bureau voor auteursrechten. De omvangrijke tooneelbibliotheek, die aan de gebroeders toebehoorde, bleef onder zijn beheer. De bibliotheek [...] berustte in een pakhuis waar het van muizen wemelde; en avond aan avond kon men den vroolijken Lion koers zien zetten naar dit perceel, gewapend met een imposante actentasch, waar hij den heerlijkste lekkernijen uit tooverde voor het kattenleger, dat het erfdeel der gebroeders voor verslinding behoedde.Ga naar eindnoot10. | |||||||||||||||
Veiling van de collectie-Van LierEnige tijd later bleek uit krantenberichten wat er met de bibliotheek zou gaan gebeuren nu de laatste der gebroeders Van Lier was overleden. Op donderdag 17 december 1931 werd de verzameling geveild: En zoo staat die naam [= Van Lier] dan nog eenmaal op de aanplakbiljetten en het stuk dat gaan zal heet: Openbare verkooping. Ten verzoeke van de gerechtigden gaat Donderdagmorgen te 10.30 precies de veiling beginnen van Theaterprogramma van de ‘Plegtige Hulde’ na het overlijden van Andries Snoek.
De begrafenisstoet van Lion van Lier passeert het Grand Théâtre. (foto's collectie tin)
| |||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||
de tooneelbibliotheek van Lion van Lier [...], alsmede eenige costuumboeken, encyclopaedie, 2 boekenkasten en alles wat zich bevindt op den derden zolder van het pakhuis aan het Hortusplantsoen 6.Ga naar eindnoot11. In een ongedateerd krantenbericht wordt het verloop van de veiling beschreven.Ga naar eindnoot12. ‘We zullen de heele collectie voetstoots verkopen, heeren, zooals ze daar boven ligt. En op iedere gulden komen twintig opcenten. De plokpenningen bedragen...’ Zo begint het verslag. Makelaar Leefson, die deze woorden spreekt, staat dan in de ingang van het pakhuis, voor een steil trapje dat naar boven leidt. De journalist beschrijft het publiek dat op de verkoop afkomt: ‘Makelaars, boekhandelaren, enkele tooneelmenschen’. Nadat alles apart is geveild, worden alle kavels, aangevuld met een klok, een paar vazen en moderateurlampen, nogmaals ingezet. Voor een dikke vijfhonderd pop tikt een der makelaars het heele zaakje op den kop. Met inbegrip van Multatuli, Fritz Reuter en de moderateurlampen. Die makelaar heeft dus nog vertrouwen in Onkel Bräsig en meester Pennewip. De boekerij van ‘Oom Lion’ is geveild... En daarmee is weer een stukje oud-Amsterdam verdwenen, lijkt de journalist ons te willen zeggen. Uit het artikel blijkt in ieder geval dat het hem niet aan gevoel voor drama ontbrak. Ook in een ander verslag wordt op eenzelfde melancholieke toon over de veiling geschreven: Wat in een leven aan de tooneelkunst besteed, bijeengebracht is met de zorg, de liefde, de vlijt van een mensch, komt onder den hamer, en de hamer tikt het toe aan iedereen die er geld voor over heeft, tooneelbeminnaar of onverschillige, koopman of verzamelaar. Om een bibliotheek te verzamelen heeft men verstand noodig en liefde, kennis en begeerte... om er een te koopen heeft men alleen geld noodig.Ga naar eindnoot13. Deze gevoelvolle verslagen zijn tevens de laatste vermeldingen van de bibliotheek in de knipseldossiers ‘Van Lier’ en ‘Grand Théâtre’ in het Theater Instituut. We weten dus dat de boeken zijn geveild en aangekocht door een makelaar. Een extra aanknopingspunt vinden we in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam, waar het aanplakbiljet van de veiling bewaard is gebleven (zie illustratie).Ga naar eindnoot14. Volgens een aantekening op dit raambiljet zou de collectie zijn aangekocht door een familielid voor de somma van 600 gulden.Ga naar eindnoot15. Een familielid dus. Nu blijkt uit stukken uit het archief van het vroegere ‘Tooneelmuseum’,Ga naar eindnoot16. een van de voorlopers van het huidige Theater Instituut, dat de verzameling in de jaren dertig in handen was gekomen van de schatrijke industrieel Bernard van Leer, de oprichter van de nv Van Leer's Vereenigde Fabrieken. In theaterkringen genoot hij vooral bekendheid door zijn privé-circus ‘Kavaljos’,Ga naar eindnoot17. waarin hijzelf met zijn geliefde Lippizaner paarden optrad, en door zijn betrokkenheid bij de financiering van het De la Mar-theater. Het lijkt voor de hand te liggen dat degene die de notitie op het raambiljet schreef, de namen Van Lier en Van Leer door elkaar heeft gehaald.Ga naar eindnoot18. Want in ieder geval was in 1937 de bibliotheek in handen van Van Leer. Het Toneelmuseum probeerde in dat jaar namelijk toneelverzamelingen ‘die te combineren zouden zijn met het Tooneelmuseum’ in Nederland in kaart te brengen. In een lijstjeGa naar eindnoot19. dat naar aanleiding hiervan werd opgesteld, stond onder meer: Tooneelbibliotheek wijlen gebrs. van Lier (in bezit v. Leer; thans p/a mevr. Heilbut, Pr. Hendriklaan 48).Ga naar eindnoot20. | |||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||
Op de algemene vergadering van het Tooneelmuseum van 1939 kwam de bibliotheek weer ter sprake, mogelijk naar aanleiding van het feit dat Van Leer de boeken in bruikleen had aangeboden. In het archief van het Tooneelmuseum bevindt zich namelijk de volgende aantekening: Van Leer (Atlanta) heeft verz. Lion v Lier ([?] boeken) aangeb. bevindt zich b mevr. E. Heilbut, Pr. Hendrikl 48. De ondertekenaar zou Joh. M. Coffeng kunnen zijn, bestuurslid van het Tooneelmuseum. Maar tijdens de vergadering bleek dat een ander, eigengereid bestuurslid van mening was dat de bibliotheek ‘van zo grote omvang en ook van zo gering belang [is] dat zij voor het Tooneelmuseum zolang dit niet over meer ruimte beschikt, van geen belang is’.Ga naar eindnoot22. Het gevolg was dat het museum niets ondernam om de verzameling te verwerven. Uit een aantekening in hetzelfde archief blijkt dat in 1959 mevrouw H. Kalker-Kalker, nicht van Bernard van Leer, de volgende mededeling heeft gedaan aan Joh. M. Coffeng, op dat moment conservator van het Toneelmuseum: Verzameling uit de boedel van Lier gekocht door Bernard van Leer. Toestand zeer verwaarloosd. Opgeslagen in een pakhuis op de Plantage Muidergracht. Aldaar alle boeken (ruim 10.000) van nieuwe omslagen voorzien en in een kaartsysteem gecatalogiseerd door nichten van de heer van Leer, de dames H. Kalker-Kalker en Flora Heilbut-Kalker (de laatste tijdens de oorlog omgekomen). Toenmaals in de collectie aanwezig kostbare atlassen (Blaeu), grote verzameling portretten en affiches en volledig kaartsysteem. Dit alles verloren gegaan. Aankondiging van de openbare verkoping van de nalatenschap van Lion van Lier, 17 december 1931. (collectie ub Amsterdam)
Van Leer met twee paarden op bezoek bij Churchill, november 1946. Van Leer had uit persoonlijke bewondering en als dank voor de bevrijding van Nederland Churchill zijn mooiste paard willen schenken, maar deze wees het geschenk af. (collectie tin)
| |||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||
Uitleenbriefje, gedateerd 9 april 1940, waaruit blijkt dat mejuffrouw Mullem zes boeken heeft geleend, waarschijnlijk ondertekend door Flora Heilbut. Dit briefje werd aangetroffen in de uit Duitsland teruggevoerde kisten. (collectie tin)
Dit verklaart in ieder geval de uniforme bandjes van de bibliotheek. Gebruikt werd bruin karton voor de Nederlandse teksten, donkergroen voor de Duitse en een helderder groen voor de Franse. | |||||||||||||||
De oorlogsjarenTot zover viel de geschiedenis van de verzameling voor mij nog te reconstrueren. Gekocht, waarschijnlijk via een makelaar, door Van Leer. Maar hoe zit het met de opmerking ‘Dit alles verloren gegaan’, en wat is er precies gebeurd na 1939? Want in het archief van het Toneelmuseum vond ik een stuk (dat straks nog aan de orde zal komen), waaruit blijkt dat het eigendom van de bibliotheek na de oorlog aan de staat was vervallen. De reden hiervan was dat ‘met betrekking tot dit archief geen oorspronkelijke rechthebbenden meer in leven zijn’.Ga naar eindnoot23. En dat, terwijl de veronderstelde eigenaar Bernard van Leer gewoon rondliep in Amsterdam! Om dit vraagstuk op te lossen ben ik in de oorlogsgeschiedenis van de toenmalige eigenaar, Bernard van Leer, gedoken.Ga naar eindnoot24. Deze grootindustrieel van joodse afkomst werd al snel door de bezetter benaderd om zijn fabrieken in Nederland, België en Frankrijk te verkopen. In eerste instantie weigerde hij, maar de Duitsers bleven aandringen en na lange onderhandelingen kwam de verkoop in het voorjaar van 1941 tot stand. Een van Van Leers eisen hierbij was dat hij het land mocht verlaten, met medeneming van onder meer zijn privé-circus en een aantal familieleden en medewerkers.Ga naar eindnoot25. Maar niet alles en iedereen mocht mee. Zo mocht slechts een beperkt aantal mensen mee en moest Van Leer een groot geldbedrag achterlaten.Ga naar eindnoot26. Voor het beheer van een klein deel van deze afkoopsom (150.000 gulden) werd een speciale stichting opgericht, de Van Leerstichting. In het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (niod) bevindt zich enig archiefmateriaal van deze stichting, die met het geld een aantal joodse instellingen ondersteunde: onder meer het Joodsch Symphonie-orkest (o.l.v. Albert van Raalte), het Joodsch Kleinkunst-ensemble (o.l.v. Heintje Davids) en een toneelgezelschap onder leiding van Elias van Praag.Ga naar eindnoot27. En zo vertrok in juni 1941 een wel heel vreemd konvooi. Een trein, volgepakt met circusmateriaal en een speciale wagon voor de negentien paarden; de joodse eigenaar werd tot aan de Spaanse grens begeleid door een ss-er. De bibliotheek van Van Lier bleef achter in Amsterdam. Uit de notulen van een bestuursvergadering van de Van Leerstichting van 22 december 1941 blijkt wat er voor de boeken was geregeld. Volgens deze bron zijn ze op dat moment het eigendom van twee dames, namelijk de al eerder genoemde Flora Heilbut en mejuffrouw Mullem, de laatste als secretaresse werkzaam bij Van Leer.Ga naar eindnoot28. De beide dames deden de stichting het voorstel om de geheel gecatalogiseerde bibliotheek van 10.000 delen te gaan ‘exploiteren’. Zij vonden het waarschijnlijk zonde dat een dergelijke kostbare collectie ongebruikt bleef liggen en wilden bezien of deze niet op de een of andere manier was aan te | |||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||
wenden ten bate van de stichting. Het bestuur besloot echter uit ‘praktische overwegingen voorlopig niet over te gaan tot exploitatie’. Of er personele problemen werden voorzien of dat men bang was bij het uitlenen kostbare boeken kwijt te raken, is niet duidelijk. Men vond het ‘raadzamer deze kostbare verzameling voorloopig veilig te bewaren en niet onder de publieke aandacht te brengen’. Misschien was men ook bang voor een inbeslagname van de bibliotheek. Op dat moment waren de Duitsers immers al begonnen met het naar Duitsland wegvoeren van bibliotheken uit joods bezit.Ga naar eindnoot29. Zo werd in ieder geval duidelijk wat Van Leer had gedaan met zijn boeken. Om ze uit handen van de Duitsers te houden, had hij ze overgedragen aan zijn nicht Flora Heilbut en zijn secretaresse mejuffrouw Mullem. De opmerking in de notulen van de Van Leerstichting lijkt het laatste levensteken van de collectie. Het spoor van de bibliotheek liep hier dood. De bibliotheek was veilig opgeborgen, en in de notulen van de Van Leerstichting werd er niet meer van gerept. | |||||||||||||||
Naar DuitslandGelukkig werd ik getipt door Wim de Vries te Amsterdam, die bij het niod onderzoek heeft gedaan
Afschrift van de brief van Bergfeld over de inbeslagname van de collectie-Van Lier. (collectie niod)
naar de door de Duitsers in beslag genomen muziekverzamelingen. Hij wist mij te vertellen hoe is getracht de bibliotheek buiten de aandacht van de bezetters te houden.Ga naar eindnoot30. De boeken werden in kisten verpakt en verstopt in Theater Carré. Van Leer had hier goede contacten uit de tijd dat hij met zijn privé-circus ‘Kavaljos’ af en toe optredens in dit theater verzorgde. Ook schonk hij eind jaren dertig Carré een theaterorgel. En vlak voor zijn vertrek uit Nederland in juni 1941 zou hij de Duitse zakenlieden met wie hij onderhandelde over de verkoop van zijn fabrieken nog op een privé-voorstelling in Carré hebben getrakteerd.Ga naar eindnoot31. Alhoewel slechts enkelen op de hoogte waren van de precieze bergplaats van de bibliotheek, kwamen de Duitsers er toch achter. Dankzij een brief van een zekere Bergfeld (zie onderstaand afschrift, gedateerd 28 april 1944) wisten de Duitsers waar te zoeken.Ga naar eindnoot32. In eerste instantie dacht ik bij de naam Bergfeld aan de Duitse bestuurder dr. Joachim Bergfeld, hoofd van de Abteilung Kultur van het Generalkommissariat zur besonderen Verwendung. Maar de stijl van de brief en de voorletters H.W. in plaats van J(oachim) maken het waarschijnlijker dat het gaat om een ordinaire klikbrief. Het is jammer dat het origineel niet voorhanden is. Dan had bekeken kunnen worden of het hier om een Duitser of een Nederlander | |||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||
ging. Door de stelligheid van de briefschrijver vraag je je af of hij wellicht zélf betrokken is geweest bij het overbrengen van de boeken naar Carré: ‘sie sind da, jedenfalls dagewesen’. Uit de verslagen van de Nederlandse tak van de ‘Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg für die besetzten Gebiete’ (err), die verantwoordelijk was voor het opsporen, in beslag nemen en naar Duitsland overbrengen van bibliotheken, blijkt dat de boeken in april 1944 in beslag genomen zijn.Ga naar eindnoot33. Dus als 28 april 1944 inderdaad de dagtekening van ontvangst van de brief is geweest, hebben de Duitsers er geen gras over laten groeien. De bibliotheek werd in mei 1944 ‘abtransportiert’. Het ging volgens de verslagen om dertig kisten toneelwerk en negentien kisten bladmuziek. De verzameling werd omschreven als een ‘geschlossenen Sammlung holländische Bühnenwerke, Opera's und Singspiele des 18. und 19. Jahrhunderts’. Achter de inbeslagname van bibliotheken en kunstvoorwerpen van joden, vrijmetselaars en andere ‘Deutschfeindliche’ groeperingen stak een uitgebreid plan.Ga naar eindnoot34. Deze bibliotheken en kunstvoorwerpen werden overgebracht naar Berlijn waar de stukken door de err werden geselecteerd en geinventariseerd. Voor elk vakgebied was een ‘Sonderstab’ opgericht. De bedoeling was dat er bibliotheken gevormd zouden worden ten behoeve van het onderzoek aan de ‘Hohe Schule der nsdap’. Deze hogeschool, waar de nationaal-socialistische ideologie op een wetenschappelijke manier onderbouwd moest worden, zou een keten van vestigingen gaan omvatten.Ga naar eindnoot35. Volgens een schatting van Wim de Vries zouden er aan het eind van de oorlog zestien miljoen kunstvoorwerpen uit heel Europa door de Duitsers zijn ontvreemd. Manasse spreekt over 2.750.000 boeken, en volgens eigen opgave van de err waren er tot 17 oktober 1944 1.418.000 treinwagons en 427.000 ton scheepsruimte nodig om al het geroofde goed (boeken, meubelen en kunstvoorwerpen) naar Duitsland over te brengen.Ga naar eindnoot36. De aanduiding ‘de grootste kunstroof van de geschiedenis’ is dan ook niet misplaatst. Toen het door de toenemende bombardementen in Berlijn te gevaarlijk werd, moesten vanaf 1943 de diverse afdelingen van de err overgebracht worden naar ‘Ausweichstellen’. Zo was er een ‘Amt Theater’ in Ratibor (in Silezië), waar de boeken uit de Van Liercollectie terechtkwamen. De bladmuziek werd vervoerd naar de nabijgelegen ‘Forschungsstelle Musik der Hohe Schule’ in Schloss Langenau (bij Hirschberg).Ga naar eindnoot37. Dat de beschrijving van de geschiedenis van de bibliotheek na de veiling in 1931 tot aan de inbeslagname door de Duitsers klopte, werd mij bevestigd uit onverwachte hoek. Terwijl ik met het onderzoek bezig was kreeg ik namelijk een telefoontje van iemand die alles van nabij had meegemaakt. Het gaat om de nu 84-jarige oud-staatssecretaris van Sociale Zaken en expert op het terrein van de staalindustrie, J.F.G.M. August de Meijer, die vanaf mei 1940 de secretaris van Bernard van Leer was. Van Leer deelde August de Meijer vlak voor zijn vertrek naar Amerika mee dat hij de bibliotheek, die hij ooit ‘voor de aardigheid’ had gekocht, zou achterlaten als een soort ‘appeltje voor de dorst’ voor zijn twee joodse secretaresses, mejuffrouw Mullem en mejuffrouw Biallostersky, die in Amsterdam achterbleven. August de Meijer mocht indien nodig (delen van) de bibliotheek verkopen om de employées financieel te ondersteunen. Zover kwam het niet. De twee werden naar Duitsland weggevoerd en keerden niet meer terug. August de Meijer had al in de zomer van 1941 de boeken over laten brengen van de opslagplaats van Van Leer naar Carré. Van Leer had hem immers verteld dat de bibliotheek veel geld waard was, en August de Meijer wilde voorkomen dat de Duitsers de boeken uit de opslag van Van Leer zouden weghalen.Ga naar eindnoot38. Voor de opslag in Carré had hij toestemming van Alex Wunnink gekregen, de toenmalig directeur. Regelmatig ging August de Meijer de boeken inspecteren. Ze lagen in een ruimte onder het toneel, helemaal achter in een hoek, onder dekkleden. De laatste keer dat hij ging kijken, in de hongerwinter, bleken ze verdwenen. Carré was al vanaf september 1944 gesloten en ontruimd, en directeur Wunnink niet te vinden. Wunnink was de persoon met wie August de Meijer de afspraken had gemaakt. En mocht iemand anders al geweten hebben wat er in die kisten zat, in die moeilijke jaren was er weinig interesse in een collectie oude boeken. August de Meijer, die | |||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||
niets wist van een inbeslagname door de Duitsers, ging ervan uit dat het personeel de boeken opgestookt had. Alles wat brandbaar was ging in die periode immers de kachel in. Ook na de oorlog, toen Van Leer terug was, had men wel iets anders aan het hoofd dan een (mogelijk opgestookte) toneelbibliotheek. De Van Leerfabriek in Amsterdam-Noord was platgebombadeerd, en de directie was druk bezig alle andere fabrieken van Van Leer terug te krijgen. Ook zal Van Leer de bibliotheek niet echt gemist hebben. Van Leer, die al direct na de lagere school was gaan werken, was volgens zijn zoon Oscar geen intellectueel: Hij las geen boeken en hij was niet kennis- en wetenschapshongerig, zoals ik. Maar hij had de gave om de goede mensen om zich heen te verzamelen. Bij onderhandelingen in het buitenland zorgde hij ervoor dat anderen het woord voor hem voerden.Ga naar eindnoot39. Pas in 1997, al wandelend langs de Amstel, kijkend naar Carré, dacht August de Meijer weer terug aan de boeken. Hij liep naar binnen, vroeg aan de directeur van Carré of hij ooit had gehoord van een bibliotheek die tijdens de oorlog in het gebouw verstopt was geweest. Hij werd doorverwezen naar het Theater Instituut en hoorde daar dat de collectie nog bij elkaar was. Van de inhoud van de boekencollectie was August de Meijer niet op de hoogte. Dat Van Leer ooit een atlas van Blaeu had gehad, was hem niet bekend. ‘Toneelboeken’ en ‘kostbaar’, dat was alles wat Van Leer hem had verteld. Zo was de Van Lier-collectie dus via Carré naar Duitsland weggevoerd, misschien wel met inbegrip van de verzameling archiefstukken, portretten en affiches en de door mevrouw Kalker-Kalker genoemde kostbare werken, waaronder de atlas van Blaeu. Als de Duitsers de tijd hebben gehad de kisten te openen is het niet onwaarschijnlijk dat het een en ander uit de collectie is verdwenen. Het waren mensen met kennis van zaken die daar de selectie en inventarisatie verzorgden. Bijzondere stukken, zoals een atlas van Blaeu, werden natuurlijk herkend en eventueel uit de verzameling gehaald. Helaas ben ik nergens verdere informatie hierover tegengekomen,
Enkele van de stempels die te vinden zijn in de boeken uit de collectie-Van Lier. (collectie tin)
evenmin als over de catalogus. Deze stukken kunnen nu nog overal rondzwerven. Er bestaat natuurlijk altijd de kans, dat er in Duitsland (of in Rusland) ooit nog iets opduikt. Daarom is het goed, dat de Van Liers zo gek waren op stempelen. Is het vanuit het oogpunt van de boekenliefhebber een crime dat bibliothecarissen zo graag boeken stempelen, in dit geval zou het een zegen kunnen zijn. De Van Liers stempelden namelijk niet alleen op de titelpagina, maar ook op willekeurige bladzijden verspreid door het hele boek heen. Om de herkenning van werken uit de verzameling Van Lier te vergemakkelijken, zijn hierbij een aantal van de door hen gebruikte stempels afgebeeld. Ik hoop dat ik in de toekomst ook in een Duits boekentijdschrift nog eens de kans krijg de stempels af te laten drukken. Misschien dat er op die manier nog eens wat terugkomt dat in het buitenland is blijven ‘hangen’. Want er zijn wel veel boeken teruggekomen, maar waar zijn de portretten, de gouden en zilveren cadeaus, de albums met handtekeningen, de affiches en oude programma's en het betaalboek van de Amsterdamse Stadsschouwburg uit 1826 gebleven? Uit onderzoek blijkt dat althans een deel van die verzameling zich wel in de collectie van het | |||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||
Theater Instituut bevindt. Zo bezit het Theater Instituut deel 3 van de vier ‘boeken’ waarin Lion van Lier handtekeningen en handschriften van bekende Nederlandse en buitenlandse artiesten verzamelde.Ga naar eindnoot40. De overige drie delen zijn spoorloos. De programma's van de Stadsschouwburg, bijeengebonden tot een aantal bundels, zijn eveneens op het Theater Instituut terechtgekomen.Ga naar eindnoot41. Maar het betaalboek van de Stadsschouwburg, de cadeaus en de portretten zijn hier niet terug te vinden. Nader onderzoek moet uitwijzen of er onderdelen van de collectie al eerder zijn overgedragen. Zo staat er in het verslag van de Algemene Vergadering van het Nederlandsch Tooneelverbond van 6 juni 1926 het volgende te lezen: ‘De collectie Lion van Lier is in bruikleen afgestaan.’Ga naar eindnoot42. Uit de context wordt niet duidelijk wie nu de collectie in bruikleen heeft en of het om de gehele collectie gaat. Van Lier heeft jaren later zijn boeken nog in het pakhuis staan, dus is het de vraag of er iets, en zo ja wat, er in bruikleen is gegeven en aan wie. Aan de gemeente Amsterdam, voor het in hetzelfde verslag genoemde op te richten Letterkundig Museum, waar in die jaren plannen voor waren? Is er dan nog een deel van de collectie in de Universiteitsbibliotheek of in het Gemeentearchief?Ga naar eindnoot43. Nader onderzoek in de portrettencollecties van deze instellingen zou antwoord op deze vragen kunnen geven. De namen van de afgebeelde personen zijn immers te vinden in het artikel waarin de collectie van Van Lier wordt beschreven en, zoals gezegd in hetzelfde artikel, de meeste artiesten hadden op hun portret een opdracht geschreven.Ga naar eindnoot44. En het zal me niet verbazen als op de achterzijde van de portretten nog een duidelijk stempel van het ‘Grand Théâtre’ of de ‘Gebrs. Van Lier’ prijkt. Ook een zoektocht in de Duitse theatercollecties naar de portretten van de met name Duitse acteurs en actrices zou misschien iets op kunnen leveren. | |||||||||||||||
De recuperatieTerug naar de ‘Werdegang’ van de Van Lier-verzameling. Wat er in Duitsland precies is gebeurd met de collectie is niet duidelijk. De boeken zijn pas vrij laat in de oorlog weggevoerd, juni 1944. Toen was de toestand voor de Duitsers al niet zo floris-
De 75-jarige Lion van Lier naast zijn toonkast met zilver. (collectie tin)
| |||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||
sant meer. Veel van het materiaal dat vanuit diverse omringende landen naar Ratibor en omgeving is gegaan, kwam nooit meer terug. Het meeste is in handen van de Russen gevallen. Echter niet de verzameling van Van Lier. Deze werd in het begin van 1945 onder de steeds groter wordende Russische dreiging overgebracht naar het klooster Banz, een voormalig slot in de omgeving van Bamberg in Beieren. Daar was een nieuw verzamelpunt door de Duitsers in het leven geroepen. Onvoorstelbaar dat in een land, waarvan het spoorwegnet nagenoeg geheel vernield was en dat onder voortdurende bombardementen van de geallieerden te lijden had, een dergelijk vervoer nog plaats kon vinden. In april 1945 namen de Amerikanen het klooster in. Ze namen de collecties onder hun beheer en lieten twee Duitsers de daar aanwezige boeken sorteren. Deze Duitsers pakten het echter geheel verkeerd aan, want ‘zij hadden alle boeken uitgepakt, doch hadden niet genoteerd, welke merken er op de kisten stonden’.Ga naar eindnoot45. Dit werd opgemerkt door majoor D.P.M. Graswinckel (de latere rijksarchivaris), die voor Nederland na de oorlog regelmatig naar Duitsland reisde om in dit soort depots op zoek te gaan naar Nederlands cultuurbezit. De ijverige Duitsers vormden series van de boeken en toonden Graswinckel ‘met enige trots een serie Goetheriana e.d., maar voorzoverre er geen ex-libris of naam in de boeken werd aangetroffen, was met geen mogelijkheid na te gaan, van wie ze nu eigenlijk afkomstig waren’. Graswinckel constateerde dat de boeken die in Banz en in het naburige Staffelstein waren opgeslagen, uit Nederlands bezit stamden en stelde voor de collecties ter verdere sortering naar Offenbach, in de buurt van Frankfurt, te laten vervoeren. Daar was door de geallieerden een ‘collecting-point’ van allerlei door de Duitsers van joden en vrijmetselaars geroofd materiaal ingericht. Alles werd gesorteerd op land van herkomst en zo werd geprobeerd de goederen aan de rechtmatige eigenaar terug te geven. De Nederlandse stukken werden opgeëist door de Stichting Nederlandsch Kunstbezit, die in Nederland de goederen verder distribueerde. Zo trof Graswinckel in mei 1946 tussen de boeken uit Banz de bibliotheek van Van Lier aan.Ga naar eindnoot46. Hij zorgde
Het laden van het schip waarmee ook de bibliotheek van Van Lier naar Nederland werd teruggevoerd. Dit schip bevatte 520 kisten met boeken, enkele oude schilderijen en meubilair, alles geroofd uit Nederland. Op de foto zijn kisten te zien gemerkt met ita, wat staat voor Internationale Transportarbeiders Vereeniging. Juli 1946. (National Archives, Washington rg 260-phoad-11-31).Ga naar eindnoot*
De eerste stap in de verwerking van de binnengekomen boeken. Boeken en archiefmateriaal na binnenkomst in het Offenbach Archival Depot (1946). (Algemeen Rijksarchief, Archief Graswinckel, nr. 21).Ga naar eindnoot*
De sorteerruimte in het Offenbach Archival Depot waar de boeken afkomstig uit de West-Europese landen werden uitgezocht. De sorteerders verwerkten 30.000 boeken per dag (1946). (National Archives, Washington rg 260-phoad-11-19).Ga naar eindnoot*
Aankomst bij het Offenbach Archival Depot van 569 kisten met circa 110.000 boeken, afkomstig uit Schloss Banz. April 1946. (National Archives, Washington rg 260-phoad-11-10).Ga naar eindnoot*
| |||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||
ervoor dat de 127 kisten per rijnaak naar Nederland werden vervoerd.Ga naar eindnoot47. Op 23 augustus 1946 waren de boeken na ruim twee jaar zwerven door het Duitse Rijk weer op de plaats van herkomst, Amsterdam. De bibliotheek viel toen onder het beheer van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit, want de beide eigenaressen, mejuffrouw Mullem en Flora Heilbut, hadden de oorlog niet overleefd. ‘Met betrekking tot dit archief [zijn] geen oorspronkelijke rechthebbenden meer in leven’, luidde later de officiële tekst.Ga naar eindnoot48. | |||||||||||||||
ToneelmuseumAl snel werd geprobeerd de bibliotheek ergens onder te brengen. In eerste instantie is de collectie waarschijnlijk aangeboden aan de gemeente Amsterdam, die zou bepalen waar ze ondergebracht moest worden.Ga naar eindnoot49. Het Toneelmuseum toonde belangstelling, en op 13 december 1946 schreef de directeur van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit, A.B. de Vries, aan het bestuur van het Toneelmuseum: Naar aanleiding van het naar Nederland teruggevoerde archief van het Grand Theater van Lier, heb ik de eer u te berichten, dat dit archief nog steeds in kisten opgeslagen staat in een loods aan de Borneokade, alhier.Ga naar eindnoot50. Het Toneelmuseum kreeg deze collectie aangeboden, maar zou dan wel moeten opdraaien voor de kosten die verbonden waren aan de terugvoering uit Duitsland. Deze kosten bedroegen drie gulden per kist en aangezien het om 120 kisten bleek te gaan, moest het museum dus 360 gulden ophoesten. En omdat het museum nog geen eigen behuizing had, en dus in feite niet meer dan een vereniging met een opgeslagen collectie was, kon het al die kisten niet kwijt. Die 360 gulden was ook een probleem, want in de tweede helft van de jaren veertig zou het ledental van de vereniging Het Toneelmuseum de dertig nauwelijks overstijgen. De Stichting Nederlandsch Kunstbezit beschikte echter ook niet over voldoende opslagruimte en zij wilde ook geen verdere kosten maken. Als er op korte termijn niemand belangstelling had, zou de hele bibliotheek verkocht worden. Het is voor mij onbegrijpelijk dat de Stichting Nederlandsch Kunstbezit een verkoop van deze boeken heeft overwogen. Het was bij het Toneelmuseum, en naar men mag aannemen ook bij de Stichting Nederlandsch Kunstbezit toch bekend dat de bibliotheek eigendom was geweest van Bernard van Leer? Zou er ooit contact met hem opgenomen zijn? Bestond er een notariële akte waarin de overdracht van de bibliotheek was vastgelegd, en waren er in dat geval dan geen rechthebbenden meer in leven? Misschien dat er uit het archief van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit of uit dat van Van Leer ooit nog materiaal naar boven komt waarmee het antwoord op deze vragen gegeven kan worden. Gelukkig vond het bestuur van het Toneelmuseum een verkoop van de boeken ook te ver gaan. Hoewel de middelen ontbraken reageerde het direct op deze mededeling en zegde toe actie te ondernemen om ruimte te zoeken zodat de boeken opgeslagen konden worden om op termijn aan de Universiteitsbibliotheek of het Toneelmuseum overgedragen te worden.Ga naar eindnoot51. De zoektocht naar geld en ruimte bleek niet erg succesvol, want op 6 maart van het volgende jaar vroeg de directeur van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit welke maatregelen het Toneelmuseum dacht te nemen ten aanzien van de collectie Van Lier.Ga naar eindnoot52. Nogmaals dreigde hij met verkoop. Pas in januari van het jaar 1948 kon het Toneelmuseum berichten dat er ruimte gevonden was.Ga naar eindnoot53. De briefwisseling eindigde met een brief van de directeur van de stichting, waarin hij meedeelde dat er geen bezwaar bestond om het Toneelmuseum de verzameling Van Lier in bruikleen te geven. Wel wees hij erop, dat bij liquidatie van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit een andere regeling getroffen zou moeten worden. Als het Toneelmuseum dan de collectie definitief in eigendom zou willen verwerven, moest het eerst de kosten betalen die de stichting tot dan toe had gemaakt voor het terugvoeren en de opslag van de collectie: ‘Wellicht is het U mogelijk in deze | |||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||
tijd uit te zien naar een gelegenheid om het bedrag, groot f 1675. -, bijeen te brengen.’ Voor een vereniging die nog steeds in financiële nood verkeerde, leek dit niet haalbaar. Maar het Toneelmuseum wilde de kans niet aan zich voorbij laten gaan en accepteerde de collectie. De kisten werden opgeslagen op de zolders van het Armenhuis in de Roetersstraat. Na de opheffing van de Stichting Nederlandsch Kunstbezit werd het ministerie van Financiën verantwoordelijk voor de collectie-Van Lier. Het bleek minder op de penning dan de Stichting en in 1956 werd de verzameling geschonken aan het Toneelmuseum. Overeenkomst tussen het ministerie van Financiën en het Toneelmuseum aangaande de overdracht van de bibliotheek van Van Lier. (collectie tin)
Toen begon het karwei van de inventarisatie. Uit de jaarverslagen van het Toneelmuseum blijkt wat een verschrikkelijke hoeveelheid werk dat is geweest. Wat er nu precies in de verzameling zat, was op dat moment niet bekend. Wel blijkt uit de overdrachtsverklaring van 31 januari 1956, hoe groot de collectie was: het ‘archief’ van het voormalig Grand Théâtre van Van Lier was nog steeds verpakt in 127 kisten. Hieronder volgen enige citaten uit de jaarverslagen van het Toneelmuseum:
| |||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||
Het heeft dus zeven jaar geduurd voordat de verzameling Van Lier verwerkt was. Een deel van de boeken werd opgenomen in de collectie van het museum, de dubbele exemplaren uit de Van Lier-collectie werden bewaard in een opslagruimte. Daar bleven ze staan, totdat enige jaren geleden werd besloten de dubbele exemplaren door te nemen en te verifiëren of er inderdaad al een exemplaar aanwezig was. Ook werd er gecontroleerd op drukvarianten, compleetheid van illustraties, regieaanwijzingen, ingeschreven rolverdelingen enzovoort. Omdat het hier een toneelbibliotheek betreft, en omdat bij toneel alle acteurs een exemplaar van de tekst of minimaal de tekst van hun eigen rol dienden te hebben, waren van sommige teksten wel meer dan tien exemplaren aanwezig. Hiervan zijn één of twee exemplaren opgenomen, voor de rest moest een nieuwe bestemming gevonden worden. Besloten werd om deze boekjes niet weer voor dertig jaar op te bergen, maar af te stoten. Zo kwamen dus de boeken van Van Lier weer in het nieuws, ongeveer 85 jaar na de sluiting van het Grand Théâtre, 65 jaar na de veiling van de bibliotheek, 50 jaar na de terugkomst uit Duitsland en 35 jaar na de afronding van de inventarisatie. Een boekerij die ondanks de vele omzwervingen nog grotendeels compleet is. Bij de veiling in 1931 was allerminst zeker dat de verzameling bijeen zou blijven. Toen een journalist de bibliotheek op de kijkdag van de veiling bekeek, dacht hij: Voor de laatste maal compleet. Om dan wellicht weer deel uit te maken van andere boekenverzamelingen, die bij tijd en wijle eveneens weer naar zolders verhuizen. Want de menschen verdwijnen en boeken hebben soms taaie levens...Ga naar eindnoot57. Bibliotheken ook, zou ik eraan toe willen voegen. |
|