| |
| |
| |
| |
In gesprek met Lodewijk Houthakker
J.F. Heijbroek en E.L. Wouthuysen
Aan weerszijden van het Rokin was jarenlang een groot aantal kunsthandels gevestigd. Maar veel vermaarde zaken sloten de afgelopen decennia hun deuren. De firma E.J. van Wisselingh & Co die er sedert 1911 een prachtige zaak had, was een van de bekendste. In 1982 verliet de toenmalige eigenaar het monumentale, door Posthumus Meyjes gebouwde pand. Daarna zijn er meer gevolgd, zoals kunsthandel Smid aan de stille zijde van het Rokin, en Sotheby's. Lodewijk Houthakker heeft per 1 januari 1999 eveneens zijn zaak verkocht. Vlak voor zijn verhuizing spraken wij in zijn zaak aan het Rokin 98 met hem over de kunsthandel die indertijd door zijn vader was opgericht. We confronteerden hem met de volgende passage uit de roman Rituelen van Cees Nooteboom waarin hij een herkenbare rol speelde. ‘Hier, in Bernards domein, had geld zich met een nobeler element vermengd. Dit was niet de rutschbaan van de grabbelaars en de angstigen, maar de stille wereld van voorwerpen die genie en macht uitdrukten, waar geld achteraan kwam na kennis, liefde, verzamelzucht en de offers en verblinde onzin die daarbij hoorden. Met gesloten ogen kon hij de zaal voor zich zien die zich boven het kantoor van zijn vriend bevond. Daar lagen in hoge kasten de talloze tekeningen die het hart van Bernards hoog gespecialiseerde col-
Lodewijk Houthakker poserend naast een schilderij van de Vlaming Lucas Franschois ii, februari 1993. Collectie Gemeentearchief Amsterdam. Foto Ton van Rijn.
| |
| |
lectie uitmaakten. Zeker, ook die tekeningen drukten geld uit, maar tegelijk iets dat zou blijven als de geldwaarde er door wat voor omstandigheden dan ook van zou worden weggenomen. En dan was er nog de geheime kamer, die waar Bernards privé-verzameling lag opgeslagen, die hij bijna nooit aan iemand liet zien, maar die [...] zonder dat zijn cynische vriend het ooit uit zou spreken, de zin van diens leven uitmaakte. Zo zittend voelde hij de stille macht van al die dingen om zich heen, dingen die op een geheimzinnige wijze een verbintenis tot stand brachten tussen hem en lang verdwenen mensen en tijden.’
Wat vind je van de typering van ‘Bernard’? Herken je jezelf?
Ik ontken alles!
Je ontkent alles? Kom je er niet in voor?
Nou ja, mijn decor is wel aanwezig, maar de opvattingen die een bepaald personage [Bernard] huldigt zijn niet de mijne. Daar word ik wel op aangevallen, maar ik ontken alles.
Ken je Cees Nooteboom goed?
Ik ben zeer bevriend met hem.
Is hij zelf ook kunstverzamelaar?
Nee, niet echt.
Jullie kennen elkaar dus niet omdat hij klant van jou was?
Nee, hij is gewoon een vriend.
Kom je in meer boeken voor?
Nee, niet dat ik weet. Alleen in het boek van Constant Vecht over zijn vader.
Laten we dan maar bij het begin beginnen en je iets vragen over je jeugd, je ouderlijke omgeving. Wanneer en waar ben je geboren? Wie waren je moeder en je vader? Uit wat voor nest kwam je?
Ik [Lodewijk Arnold Houthakker] ben geboren op 16 januari 1926 in het Diaconessenhuis op de Overtoom in Amsterdam als jongste met één oudere broer [Hendrik Samuel]. Hij is ruim een jaar ouder dan ik. Mijn vader [Bernard] was toen 41, mijn moeder [Marion Lichtenstein] 23. We leefden in die tijd zeer royaal. Tijdens de crisis van 1929 heb ik de uitwerking gemerkt. Wij hadden toen een kinderjuffrouw en twee dienstboden en die waren vrijwel meteen verdwenen. Mijn vader had een juffrouw op kantoor en die is ook ontslagen. Ik ben altijd op gemeentescholen geweest. Mijn vader prefereerde het openbaar onderwijs. Ik had daar mijn twijfels over.
In welke buurt stonden die scholen?
Ik ben begonnen - en dat was waarschijnlijk nog in de opulente tijd - op een bewaarschool aan de Keizersgracht die er nu niet meer is. En toen ben ik naar de Spiegelschool gegaan, die was gevestigd in de Marnixstraat; later is die verhuisd naar de Overtoom.
Daar ben je samen met je broer op geweest?
Ja, 't was een school in de buurt.
Waar woonde het gezin Houthakker?
Altijd op hetzelfde adres, waar ik nu ook nog woon, op de Herengracht. Ten tijde van mijn geboorte was het nog een boven- en een benedenhuis, maar daar heb ik geen herinnering aan. Mijn ouders woonden in het bovenhuis. Mijn vader heeft het in 1929 laten verbouwen tot één huis. Er is een trappenhuis in gemaakt en daarmee verdween het bovenhuis.
Was het eigendom van je vader?
Ja, bij zijn trouwen in 1923 heeft hij het gehuurd en vier jaar later heeft hij het gekocht.
Wat voor iemand was je moeder?
Bernard Houthakker, geschilderd door Martin Monnickendam, 1920. In zijn hand heeft hij de ets van de medicus Ephraïm Bueno door Rembrandt (b 278).
| |
| |
Een Duitse die in de Kalverstraat in Amsterdam, waar haar vader een stoffenzaak dreef, was geboren. Zij had haar jeugd in Berlijn doorgebracht. Haar vader heeft ze niet gekend. Hij is vroeg gestorven aan de Italiaanse Rivièra, ik dacht aan tbc. Haar moeder overleed toen ze 12 of 13 was. Ze is met haar familie naar Nederland gekomen. Haar broer mocht het land niet uit vanwege de Eerste Wereldoorlog. Mijn moeder heeft het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in Berlijn meegemaakt en wist er veel over te vertellen.
Hoe is ze hier gekomen?
Ze had hier familie; die heeft haar opgenomen. Ze is in Nederland opgegroeid bij die familie en later bij een pleeggezin, dat ik nog gekend heb. Ze heeft les gehad in het Nederlands en sprak daardoor foutloos.
Hoe heeft ze jouw vader ontmoet?
Zij werkte bij een antiquair, Keezer, en ik denk dat ze hem daar ontmoet heeft.
Waar zat Keezer?
Keezer verhuisde erg veel; hij zat o.a. op het Rokin en hij heeft op de Doelenstraat een zaak gehad. Hij was een van de goede antiquairs.
Zij ontmoette je vader en...
Van het een komt het ander. Maar daar weet ik allemaal niet zoveel van.
Nee, maar had je vader toen al zijn zaak?
Mijn vader heeft zijn zaak opgericht in 1909; toen was hij 24 of 25 jaar. Dat was op de Nieuwezijds Voorburgwal 332 bij het Spui. Daar heeft hij goed geboerd, in de opulente jaren twintig; het was een reuze bloeitijd. Trouwens deze galerie waar je nu bent, is ook een monument van de jaren twintig. Ik heb het nooit veranderd. In het jaar van mijn geboorte heeft hij dit huis gekocht.
Is hij toen verhuisd?
Alleen zijn zaak was hier toen gevestigd.
Jouw vader heeft zijn opleiding gehad bij R.W.P. de Vries. Weet je daar nog iets van?
Jawel, hij heeft daar wel over verteld. Hij had veel waardering voor De Vries en was ook erg bedroefd over de teloorgang van de firma in 1934. Hij is toen als liquidator opgetreden, samen met Menno Hertzberger.
Maar ik neem aan dat hij R.W.P. ook nog in zijn goede tijd heeft gekend?
Ja zeker. Toen R.W.P. de touwtjes in handen had, was het allemaal nog goed,
Boekmerk van de Amsterdamse bijbeldrukker Paulus van Ravesteyn. Particuliere collectie.
Beeldmerk van de zaak van Bernard Houthakker. Particuliere collectie.
| |
| |
maar zijn zoon dr. A.C.G. was een bijzonder geleerd mens maar een slechte zakenman. Ik ben als kind ook nog wel eens bij De Vries geweest.
Kun je je die zaak nog voor de geest halen?
Ja zeker. Het was een groot huis dat kraakte onder de boeken; het was doorgezakt in 't midden, dat weet ik nog wel. Verder kan ik er niet veel over zeggen. Het was bovendien 1933, toen de zaak vrijwel geliquideerd werd. Ik was toen 7 jaar. Ik kan me nog herinneren dat er grote beelden op zolder stonden. Die waren afkomstig van de gevel.
Ik dacht dat het karakteristieke van deze zaak was dat De Vries aanvankelijk sterk in het boekenvak zat en daarna is overgegaan op tekeningen, waarin met name A.C.G. niet altijd raak heeft geschoten.
Nee, niet altijd nee.
Hierdoor zijn ze op den duur toch in de problemen gekomen, terwijl bijvoorbeeld bij Muller het boekensegment verdween toen F.C. Wieder wegging in 1912. Je zou denken, nu springt R.W.P. in dat gat; maar zij gingen juist ook in tekeningen, wat Muller eveneens ging doen.
Ja, in het grote geld... Ik denk dat dat de reden was. Bovendien was Frits Lugt, die toen bij Muller werkte, ook een groot man in tekeningen en schilderijen. Lugt en mijn vader waren vrijwel even oud. Lugt was een paar maanden ouder. Zij zijn in hetzelfde jaar begonnen bij twee verschillende veilinghuizen.
Lugt was toen al te eigenwijs?
Ja, en ze mochten hem niet... Komt meer voor!
Dan heeft hij 't lang uitgehouden, langer dan je vader bij R.W.P. Wat deed je vader bij R.W.P. de Vries?
Catalogiseren, denk ik. Hij heeft bijvoorbeeld de Andriessen-catalogus gemaakt. Er waren meer mensen die daar werkten. Hij had ook wel leerlingen. Het was een groot bedrijf, een familiebedrijf.
Dat was op het Singel?
Ja. Dicht bij de Bergstraat.
Jouw vader is toen een eigen zaak begonnen, in 1909. Hier voor in de zaak hangt dat aardige beeldmerk. Waaraan is dat ontleend?
Het was het boekmerk van de beroemde Amsterdamse bijbeldrukker Paulus van Ravesteyn. In het midden van de houtsnede was Elia in de woestijn afgebeeld die
Etiket van de firma Bernard Houthakker. De aanpassingen zijn verzorgd door Erik Thorn Leeson. Particuliere collectie.
| |
| |
gevoed werd door de raven. In de rand stond het aan Ovidius ontleende perfer et obdura (aanvaard en zet door). Mijn vader liet deze afbeelding en de spreuk vervangen door een houthakker (Jozua 9:21) en het randschrift humilibus beatur (nederigheid brengt geluk). Een zekere Leur, een kunstenaar die in glas en lood werkte, maakte deze aanpassingen.
Je hebt wel schik in vignetten hè? Ik begreep dat je ook het vignet van Simon Emmering hebt bedacht.
Drukkers- en verzamelaarsmerk van wijlen Simon Emmering. Het werd ontworpen door Lodewijk Houthakker. Particuliere collectie.
Ja, het drukkersmerk en het verzamelaarsmerk.
Heb je dat voor meer mensen gedaan?
Laten doen. Ik heb enige verzamelaarsmerken laten maken.
Noem er eens een paar?
George Abrams heb ik een verzamelaarsmerk gegeven, een mooie, eenvoudige letter A. Het is nog niet op zijn tekeningen geplaatst. [Abrams aarzelt nog steeds of hij het merk wel wil gebruiken. Het zou dan alleen op díe bladen geplaatst worden die in de familie blijven en op die welke aan het Fogg Art Museum worden overgedragen. Het liefst laat hij een nieuw verzamelaarsmerk maken dat zowel de initialen van hemzelf als die van zijn vrouw Maida bevat. J.F.H./E.W.L.].
Ontwerp van Lodewijk Houthakker voor het verzamelaarsmerk van George Abrams, ca. 1985. Het werd tot nog toe niet gebruikt. Particuliere collectie.
En liet je zo'n merk maken door een Amerikaanse of door een Nederlandse kunstenaar?
Bantzinger heeft mijn verzamelaarsmerk getekend, dat wil zeggen van een bestaande tekening een zeer geciviliseerde werktekening gemaakt. Ik heb ook voor een Franse verzamelaar een merk gemaakt, maar dat heb ik nooit uitgereikt. De man was dood voor ik eraan toekwam. Ik heb een eekhoorn laten maken, dat was heel leuk; ik heb hem nog hier.
En de gevelsteen die hier op het huis staat?
Nou dat is ook weer zoiets. Van oorsprong had dit huis een lijstgevel. Mijn vader heeft van de gemeente een gevelsteen cadeau gekregen waarin het jaartal 1730 stond. Hij heeft toen het jaartal laten vervangen door de beeltenis van een houthakker.
En wie heeft die gemaakt?
Ik denk aan de hand van het drukkersmerk; want het is eigenlijk een drukkersmerk wat je ziet. Ik denk dat de steenhouwer het gewoon heeft gemaakt.
Was er in de kunsthandel zoiets als een ‘librairie à chaise’, een winkel waar regelmatig klanten en handelaars samenkwamen om de laatste nieuwtjes te bespreken? De antiquaar Salomon Israël had dat bijvoorbeeld.
Nee. Er waren wel antiquairs en kunsthandelaars die elkaar troffen en klaverjas speelden, maar dat was meer in de slechte tijden van de crisis. En afmakerijen kwamen in de kunsthandel ook niet veel voor; wel in het antiek en helemaal in het boek. Nee, er was niet zoveel sociaal contact.
Maar als jij hier eens ging buurten, naar welke kunsthandel ging je dan toe?
Mossel bijvoorbeeld was een grote vriend, op 120, en verder was er met iedereen hier eigenlijk wel een goed contact.
Ook met Goudstikker?
Goudstikker ook ja. Maar dat was een gesloten huis. Daar liep je niet zomaar even binnen.
Waren Goudstikker en jouw vader vrienden?
Ja.
| |
| |
Als je de kunsthandel van je vader moet karakteriseren, wat was dan zijn specialiteit?
Het was nogal verschillend. Hij had bijvoorbeeld een goede kennis van het boek, die hij overigens niet bijgehouden heeft. Hij wist wat een goed boek was.
Verkocht hij dat ook?
In het begin heeft hij wel geïllustreerde boeken verkocht en veel prenten, vooral van Amsterdam.
Dat neigt een beetje naar R.W.P. de Vries.
Ja. Ook tekeningen en gaandeweg meer schilderijen. Hij heeft altijd in tekeningen gedaan. En hij heeft veel zelf verzameld. Hij heeft diverse grote verzamelingen bij elkaar gebracht: glas en Hollands porselein, twee keer zelfs.
En Hodges?
Ja, Hodges. Ik vind bij Lugt zelfs een vermelding van een verzameling dodendansen, maar daar heb ik nooit van gehoord. Ik weet niet wat Lugt daarmee bedoelt.
En wat tekeningen betreft, had hij ook een eigen verzameling?
Ja zeker, die is in 1976 bij Sotheby's geveild.
Dat dualisme komt veel voor bij handelaars? Muller verzamelde ook.
Mensing verzamelde.
Er zijn toch momenten dat je denkt: dit wil ik houden, dit is niet te koop. Is dat niet moeilijk?
Het is wel eens moeilijk, maar aan de andere kant word je zo geïrriteerd door al die klanten die altijd
Affiche voor de tentoonstelling van Oude Kunst in het Rijksmuseum in juli 1929. Ontwerp van Martin Monnickendam. Collectie Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum Amsterdam.
Het inrichten van de tentoonstelling van de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst in het Rijksmuseum, 1936. V.l.n.r. voor het schilderij: J. Goudstikker, F. Schmidt-Degener en B. Houthakker. Particuliere collectie.
iets op te merken hebben en alles te duur vinden, dat je zegt, godverdomme, ik doe het zelf wel.
Lekker mijn verzameling?
Zo is het. Het is veel te goed voor jullie. Veel verzamelingen van antiquairs zijn winkeldochters, dat geef ik toe. Maar als je echt gaat kopen voor je verzamelingen, dat is wel een heerlijk gevoel hoor. Ik heb het naar hartelust gedaan.
Dat had jouw vader ook met oude tekeningen.
Ja.
Wanneer is hij daarmee begonnen?
Dat moet heel vroeg zijn geweest. Hij was wel geneigd om er af en toe eens in te duiken als iemand iets graag wilde hebben.
Hoe kocht hij? Op veilingen, in de handel, op beurzen?
Beurzen waren er toen nog niet. De eerste beurs was in Delft in 1949.
Na de Tweede Wereldoorlog? Maar zo'n vereniging als de Nederlandse Kunstkopersbond, die hield toch ook een soort van verkoopexpositie die je kunt vergelijken met een beurs, waar verschillende handelaren stonden?
Bij de opening in 1920 is dat één keer gebeurd en later niet meer. Let wel, de Nederlandse Kunstkopersbond en de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst zijn allebei uitvindingen van mijn vader geweest. Hij heeft die helemaal opgezet en ook geleid. De Kunstkopersbond is nooit iets geworden, maar
| |
| |
de Vereniging van Handelaren in Oude Kunst heeft toch haar bloeitijd gekend. Deze had twee grote tentoonstellingen in het Rijksmuseum. De Kunstkopersbond heeft na de oorlog nog eens een tentoonstelling in het Singer Museum gehad. Toen probeerde Douwes die club weer nieuw leven in te blazen.
Is hij nu opgeheven?
Nee, de Kunstkopersbond bestaat nog altijd.
Sluimerend.
Ja, zeer sluimerend.
Hoe werd er gekocht?
Veel bij andere handelaren en ook wel op veilingen. Maar er waren niet zo erg veel aucties. Mijn vader ging bijvoorbeeld altijd naar de veilingen van Boerner in Leipzig. Ieder voor- en najaar kwam uit de hele wereld een vaste kring mensen bijeen, die elkaar daar troffen. Zij gingen naar de grafiekveilingen.
Trof hij daar ook mensen zoals Hollstein?
Jazeker. Hollstein had een erg mooie zaak in Berlijn, waar mijn vader wel gekocht heeft. Hollstein is gevlucht omdat hij een joodse vrouw had. Ik heb Hollstein heel goed gekend. Hij heeft zich hier in leven proberen te houden. Maar dat is niet gelukt. Hij heeft met mijn vader samen, eigenlijk om beiden een beetje aan werk te helpen, in 1939 een veiling gehouden die een flop is geworden.
Hier in Amsterdam?
Ja, in Arti. Daar is heel weinig verkocht.
Dat is ook de tijd waarin hij begon met het bewerken van zijn kaartsysteem voor de Hollstein-delen?
Hollstein had van alles wat hij in handen had gekregen aantekening gehouden en dat is hij gaan uitgeven. Hij heeft het geverifieerd met de prenten in het Rijksmuseum en daar is nu vreselijke kritiek op. Boon was steeds de kwade genius.
Al in het begin?
Ja, Hollstein heeft Boon aangeboden om samen te werken. Dat is door Boon afgewezen. Hij wilde niet. Het zou Hollstein en Boon en later Boon en Hollstein worden. Dus, toen het eerste deel was verschenen, volgde er een vernietigende
Omslag van de veilingcatalogus met Hollstein uit 1939. De veiling mislukte.
Vier verkoopcatalogi van de firma Bernard Houthakker.
| |
| |
kritiek van Boon in het tijdschrift Oud-Holland, waar iedere verkeerde komma werd vermeld. Ik heb me er toen nog vrolijk over gemaakt. Hollstein bracht twee delen per jaar uit. Na het verschijnen van het eerste deel had Boon anderhalf jaar nodig om een kritiek te schrijven. Daarna is er nooit meer een recensie verschenen. En Boon heeft toen, geloof ik, alleen de twee Rembrandt-delen gemaakt. Lang na de dood van Hollstein.
Maar goed, even terug naar je collega's.
Ach ja, Vecht was ook wel een vriend. En je had de Stodels, dat waren geen speciale vrienden, maar Murpurgo kenden we allemaal. En Staal. Die kwam hier geloof ik wel. Duits aan de overkant was nog een neef ook, aan de stille kant van het Rokin. Die telde niet zo heel erg mee. Dat noemden we de stille kant. Ik heb nog meegemaakt dat het water was. Ook Voskuil en Smid zaten aan de overkant.
Had jouw vader contact met Van Wisselingh?
Ja, wel enig contact maar niet veel. Dat heb ik eigenlijk ook nooit gehad.
Ik vraag dit omdat je zei dat hij zoveel met boeken had en Scheltema & Holkema toch ook?
Scheltema & Holkema zat daarnaast, met dezelfde directeur als bij Van Wisselingh, Klaas Groesbeek.
Was er misschien een iets andere belangstelling bij Van Wisselingh? Was die zaak meer gericht op Frankrijk en op de negentiende en de twintigste eeuw?
Nou, mijn vader was toch ook altijd zeer modern ingesteld, voor zijn tijd; iets wat ik niet ben. Soms stond er een Ensor op de voorkant van een catalogus, dan weer een Käthe Kollwitz te midden van vroege Italianen. De samenstelling van de catalogi was altijd mijn werk. Wij begonnen ermee in 1952.
Waren er daarvoor geen catalogi?
Nee, meestal foldertjes.
Hoeveel maal per jaar gaven jullie die uit?
Eens per jaar.
Hoeveel verkochten jullie uit zo'n catalogus?
Dat weet ik niet, daar heb ik nooit over nagedacht.
| |
| |
Echt niet?
Ik ben nooit zo'n cijfermens geweest.
Nee, maar ik kan me wel voorstellen dat je nog wel weet of er maar één nummer uit werd verkocht of de helft?
Nee, de opbrengst was genoeg om een nieuwe catalogus te maken.
Later werden jouw catalogi veel fraaier. Dan wordt Wim Crouwel van Total Design ingeschakeld.
Je gaat ze losbladig maken en doet allerlei experimenten.
Ja, maar dat is lang na de dood van mijn vader. Ik heb mijn eerste zelfstandige catalogus gemaakt in 1965: een grote catalogus vormgegeven door Wim Crouwel. We hadden zulke goede dingen, dat kon niet meer in die kleine boekjes. Later hebben ook anderen de vormgeving van mijn catalogi verzorgd.
Ben je dat regelmatig blijven doen?
Ja, elk jaar, tot 1974.
Waarom ben je er toen mee opgehouden?
Zoals ik je zei: de catalogus bracht ieder jaar genoeg op om een nieuwe verzameling in een nieuwe catalogus aan te bieden. In 1974 ging het niet meer. Meteen was ik eigenlijk uitgepiest. Sindsdien is het nooit meer goed gekomen.
Welke eigenschappen en vaardigheden moet volgens jou een tekeningenhandelaar hebben?
Hij moet goede ogen hebben en, zoals ik, risico durven nemen. Er zijn natuurlijk ook geleerde handelaren maar zij behoeven niet noodzakelijkerwijs betere tekeningen te hebben.
Hoe was de verhouding buitenlandse / Nederlandse klanten in jullie zaak?
We hebben altijd erg veel buitenlandse klanten gehad.
Uit welke landen kwamen die?
Veel Fransen, enkele Engelsen, vroeger nogal wat Duitsers, maar na Hitler niet meer. Die kwamen meestal bij de Duitse kunsthandel, die hier in Amsterdam heel groot was.
En instellingen?
Die hadden we maar heel weinig.
Over musea heb je nogal eens je schouders opgehaald. Kwamen die niet?
Ze waren niet zo expansief als nu. Ze hadden weinig in de melk te brokkelen. Hannema wel, maar die kreeg commissie van Goudstikker. Dat maakte nogal wat uit. Hij verkocht schilderijen voor Goudstikker aan Van Beuningen. Hij had er groot belang bij.
Maar misschien zijn er wel indirect veel werken van jou in musea terechtgekomen?
Nee, nee. Schmidt-Degener was wel een vriend. Mijn vader en hij kenden elkaar goed, maar een koper was Degener niet erg. Er zijn wel enkele dingen die mijn vader aan het Rijksmuseum heeft verkocht, maar het was over de jaren toch heel weinig.
En het porselein dan?
Ja, de porseleincollectie van mijn vader is in 1932 aangekocht door het Rijksmuseum. Dat is waar. Een prachtige verzameling achttiende-eeuws Hollands porselein uit Weesp, Loosdrecht en Den Haag.
En later toch ook af en toe wat tekeningen?
Jawel, er is in de tijd van Altena en Boon wel gekocht, vooral na de oorlog. Maar het was niet veel wat de musea kochten in die jaren. Nee, de grote klant van mijn vader in de laatste jaren was Ten Cate. Hij heeft eigenlijk nooit iets weggegeven, behalve die Binnenplaats in Delft door Pieter de Hoogh aan het Mauritshuis, maar dat was gedwongen. Om een zeker wangedrag af te kopen of zo. Ik heb die Ten Cate wel goed gekend. Hij kwam hier meestal een hele ochtend, liet zich alles tonen en ging dan lunchen in de Americain Lunchroom in de Kalverstraat. En dan kwam hij hier terug om een plasje te doen, want dat kostte daar vijf cent.
Dit is jouw typering?
Nee nee, het is absoluut waar. De Ten Cates waren zeer zuinig. Ooit is hij een keer teruggekomen omdat hij zijn lucifers had laten liggen. Nou, de bediende gaat naar boven toe, haalt de lucifers, maar het waren niet de goede: hij had Zwaluw. Vind ik wel een goede! God, wat een aparte mensen waren dat.
Dit moet allemaal in de begintijd zijn geweest, toen jij hier net was.
Ja zeker.
Heb jij of je vader ook wel verzamelaars geholpen met het opbouwen van hun collectie?
Het is míj nooit gelukt. Ik vind het wel horen bij mijn vak. Maar ik heb nooit iemand meegemaakt die zich door mij liet sturen. Er zijn wel veel mensen die exclusief bij mij gekocht hebben, maar of ik ze echt gestuurd heb? Ik heb ze natuurlijk wel gewezen op dingen die bijzonder goed waren. Alleen voor een vroegere medewerkster van me, die ik betaald heb in tekeningen, heb ik een mooie verzameling opgebouwd.
| |
| |
En je vader, heeft hij dat wel gehad?
Nee.
En Abrams, voor wie je het verzamelaarsmerk hebt bedacht?
Ja, die heb ik wel in zekere mate gevormd, maar die is nu zo slim geworden en weet zoveel... met hem is niet meer te werken. Hij kan het zelf.
Had je contacten met eigentijdse kunstenaars? Want je hebt toch niet alleen in oude kunst gehandeld. Had je te maken met kunstenaars, zoals Martin Monnickendam, Kees Maks, Isaac Israels...?
Mijn vader heeft dat wel gedaan. Monnickendam heb ik heel goed gekend; tegen hem zei ik oom. Mijn vader heeft veel tentoonstellingen van het werk van Monnickendam gemaakt. En een tentoonstelling van het werk van Isaac Israels.
In deze zaak?
Ja, een van de laatste bij diens leven, in 1932. Israels is twee jaren daarna gestorven ten gevolge van een ongeluk. Op weg naar huis is hij door een auto aangereden.
Hoe kenden jullie de kunstenaars uit die tijd?
Mijn vader was lid van Arti en kende daardoor nogal wat mensen. Hij maakte wel eens tentoonstellingen hier. Dat heb ik ook enkele keren gedaan. Dat kon je moeilijk weigeren. Wij hebben exposities gehad van het werk van Hans Engelman en van Germ de Jong. Daar hangt een schilderij van mij door Engelman met rechts Peter Fuhring en Monique Koning, mijn toenmalige secretaresse: mijn schooltje.
V.l.n.r. Lodewijk Houthakker, Peter Fuhring en Monique Koning, in 1980 geschilderd door Hans Engelman. Particuliere collectie. Foto Anne Roos.
Hoe was dat in het verleden? Heb jij altijd mensen gehad die assisteerden?
Ja, verschillende.
Had je vader dat ook?
Nee. Ik had het alleen toen ik mijn eigen verzameling aanlegde en we die samen catalogiseerden.
Had je assistentie in de winkel?
Ja, ik had één oude bediende, een zekere Gerard Kerkhof, die veertig jaar bij ons in dienst is geweest en die inmiddels is gestorven. Daarna heb ik allemaal vrouwen gehad.
Is dat dezelfde Kerkhof die ook bij Van Wisselingh heeft gewerkt?
Dat was zijn neef. Hij had een broer die ook in de kunsthandel had gewerkt en later een sigarenwinkel dreef. Zijn vader was knecht bij Frederik Muller. Het zat in de familie.
Wat voor soort werk deden zij zoal?
Schoonmaken en de zaak bijhouden, en vooral: er zijn. Dat is heel belangrijk. En verder deden zij wat boodschappen.
Deed jij zelf ook wel dingen, zoals biesjes maken?
Ja hoor, dat heb ik dikwijls geprobeerd. Ik heb mijn hele verzameling zo ingelijst. Het is ook wel te zien dat ík het gedaan heb!
Doe je dat nog steeds in je atelier beneden?
Ja.
Teken je graag?
Ik ben niet erg begaafd in tekenen, maar ik weet wel ongeveer hoe ik het wil hebben. Het lukt alleen niet altijd.
Toen je bij je vader kwam werken, had je een rare schooltijd achter de rug.
Na de Spiegelschool ging het van kwaad tot erger. Ik ben op zes scholen geweest, tot ik op 16-jarige leeftijd door de oorlog van school werd verlost.
Daarna ben je niet meer naar school geweest, die drie jaar na de oorlog?
Nee. Ik ben nog in militaire dienst geweest. En toen ik daaruit kwam, ben ik in de zaak gekomen; niet met grote instemming van mijn vader, maar hij kon het moeilijk tegenhouden. Hij zag er helemaal niets in.
| |
| |
Jij wilde het blijkbaar?
Ja. Ik deugde voor niks dus dat was ook een grote prikkel!
Wat deed je de eerste tijd in de zaak?
Ik ging er wel op uit en ik kocht in; niet dat ik altijd even enthousiast ontvangen werd...
Wat was je eerste aankoop?
Wat kleine, wel goede tekeningen, die ik in Parijs kocht. Ik heb in die jaren nogal wat gereisd: ik heb drie maanden in Londen gewoond en een maand in Parijs. Verder heb ik Italië en Spanje bereisd.
Wat vond je vader daarvan? Bracht hij je in contact met allerlei mensen in die steden?
Ja.
Bezocht je daar ook de kunsthandels?
Ja, in hoofdzaak.
Was het ook een leerzame periode?
Ja zeker.
Ik las ook ergens dat je privé-les in Frans en Engels kreeg.
Ja, dat was in de oorlog. Omdat ik niet meer naar school kon. Het hoorde bij de opvoeding dat je je talen sprak.
Hoe verliep het contact met je vader toen je met hem ging samenwerken?
Niet zo geweldig. Maar mijn vader was ook een bijzonder lastige man. Hij was altijd alleen geweest en laat getrouwd. Hij was zeer autocratisch; bovendien was ik ook niet gemakkelijk. Nee, al met al deden we niet veel in die jaren. Mijn vader durfde niet goed meer. Hij had een beetje de moed verloren in die naoorlogse tijd. Tot zijn dood in 1963 eigenlijk.
Jij was dus degene die in die tijd de kar moest trekken?
Ja, eigenlijk wel. Maar er waren niet veel liquide middelen. Ik ben na de dood van mijn vader begonnen met geld lenen van de bank. Dat was iets wat hij per se niet wilde. Hij had vroeger ook wel geld geleend, maar dat heeft hem erg veel problemen gegeven in de crisistijd. Dat is altijd een schrikbeeld voor hem geweest. Ik geloof dat mensen die de crisisjaren hebben meegemaakt die tijd als een grotere inbreuk hebben gevoeld dan de oorlogstijd. Het viel ze zeer koud op het lijf.
Bleven jullie in de oorlog zo lang in Amsterdam, omdat jullie op de Barneveld-lijst stonden?
Nee, dat was vanwege die Calmeijer-geschiedenis. [Dr. H.G. Calmeijer was een Duitse jurist, die betrokken was bij Wimmers Generalkommissariat. In twijfelgevallen moest hij beslissen of iemand al dan niet joods was.] Door mijn neus.
Bleef, voordat jullie naar Barneveld gingen, de winkel wel min of meer open?
De zaak was, ik dacht vanaf eind 1940, begin 1941, niet meer van mijn vader.
Hoe is dat gegaan?
Hij heeft mensen gevonden die de zaak in naam overnamen: de Schilderijen- en Kunsthandel ‘Rembrandt van Rijn’ nv, geleid door Van Eeghen en Hennus.
Welke Van Eeghen?
Chrissepietje. M.F. Hennus was directeur. Hij was eigenlijk een vriend van Ten Cate. Hij adviseerde hem wel.
Je vader moest ophouden?
Ja, we hadden via de Duitse familie van mijn moeder al vernomen hoe het zou gaan. We waren eigenlijk al vrij spoedig op de hoogte dat het helemaal mis zou gaan. Er is een Duitser bij mijn vader geweest en die heeft hem dat verteld en dat heeft hij geloofd. Hij heeft toen onmiddellijk maatregelen genomen. Hij heeft zelf iemand uitgezocht die de zaak min of meer draaiend moest houden. Een aantal mensen bleef komen, zoals Ten Cate.
Kwam je vader ook nog hier?
Nee, die bleef thuis.
Was hij niet bang dat er iets met die kunstwerken gebeurde? Haalde hij sommige dingen naar huis?
Nee juist niet! Er gebeurde niet veel. Alleen die oude bediende heeft zo'n beetje voor de zaak gezorgd. We hebben eigenlijk niet veel verkocht in die jaren. Het merendeel is de oorlog doorgekomen.
Waren er niet veel gedwongen verkopen bij?
Ik weet niet of er veel gedwongen verkopen zijn geweest.
Wie paste er op het ouderlijk huis toen jullie in de oorlog weg waren? Wat hebben jullie daarmee gedaan?
Wij zijn via Barneveld naar Westerbork overgebracht. Ons huis is in beslag genomen en in 1943 in opdracht van de stichting Niederländische Grundstückverwaltung voor f 30.000,- aan een bouwonderneming verkocht. We hebben er het laatste jaar, of nog langer huur voor moeten betalen. Maar we zijn er wel weer komen wonen.
| |
| |
Maar was het huis, toen jullie na de oorlog terugkeerden, nog wel intact?
We hebben er wel erg veel aan gedaan... schoongemaakt en zo. Er stond niets meer in. De meubels waren allemaal weg. We hadden indertijd heel veel in veiligheid kunnen brengen bij de buren, via de dakgoot. Maar alleen kleine dingen natuurlijk. We hadden bij die buren een kamer gehuurd. Het was een heel gesjouw. Mijn broer en ik hebben veel gedaan. Maar daardoor hebben we het tafelzilver, glazen en serviezen kunnen redden.
Wat gebeurde er met de kunsthandel toen jullie na de oorlog terugkwamen?
Je ouders afzonderlijk van jou en je broer?
Op 30 december 1946 is de zaak weer overgenomen en is die ‘rentmeesterij’ geliquideerd. Het huis is in 1949 bij vonnis weer aan mijn vader - de rechtmatige eigenaar - teruggegeven. Het waren allemaal vreselijke zaken, waar ik niet veel van weet.
Had je broer nooit enige behoefte om in de kunsthandel te gaan?
Nee, die was een echte wetenschapper. Hij heeft hier gestudeerd, is toen naar Engeland vertrokken en vandaar naar Amerika gegaan. Dat was na de oorlog. Hij heeft in 1941 op het nippertje eindexamen gedaan aan de Eerste Openbare Handelsschool op het Raamplein en daarna heeft hij enige privé-lessen gehad. In 1945 is hij aangekomen op de universiteit van Amsterdam, heeft daar razend snel zijn doctoraal economie gehaald en is naar Engeland vertrokken. Twee jaar later reisde hij door naar de Verenigde Staten.
Een geheel andere vraag, namelijk over je handbibliotheek. Ik neem aan dat een kunsthandelaar net als een antiquaar een handbibliotheek opbouwt. Had jouw vader er een?
Ja zeker. Ik heb hem nog steeds. Ik heb er zelfs meerdere.
Hoezo?
Bij mijn verzameling hoorde ook een bibliotheek. Die heb ik nog.
Zie je het nut in van een archief en steek je er tijd in om het bij te houden?
We hebben wel de correspondentie bewaard. Die heb ik laatst eens doorgelezen. Het zijn bijna allemaal stomme briefjes van: wanneer word ik betaald? Die archivalia heb ik onlangs aan het Gemeentearchief gegeven.
Je kunt je ook voorstellen dat je een fotoarchief bijhoudt waardoor je weet wat je verkocht hebt.
Nee, dat heb ik allemaal niet. Ik heb er niet de ware belangstelling voor.
Verzamelaarsmerk van Lodewijk Houthakker. Particuliere collectie.
Had je een stempeltje of een merkje dat je op je tekeningen zette?
Nee, alleen op mijn privé-verzameling zette ik een merkje.
Een verzamelaarsmerk?
Ja, op de voorzijde. Moet je opletten, dit is de goede richting. Deze hier ook; de punt moet naar beneden wijzen.
Waaraan is het ontleend?
Aan een anoniem tekeningetje. Van een tekenende hand. Het betekent eigenlijk dat kunst iets is wat je doet, niet waar je over kletst. De tekeningen van mijn vader hebben ook een merk. Het hartje van dat vignet [Lugt 1272]. Het is een stifthouder, zo'n houtskoolhouder.
Heb je ooit gedacht over een compagnonschap?
Jawel. Ik heb het wel gewild, maar het is nooit gelukt.
Ik kan me ook voorstellen dat je iets samen koopt.
Ja, dat komt wel voor, maar ik heb het zelf niet veel gedaan. Het is een kwestie
| |
| |
van temperament. Ik ben nogal solitair in mijn gewoonten. Bovendien, met tekeningen komt het niet zoveel voor; met schilderijen veel meer. Maar goed, een compagnonschap is in de pen. Ik wil alleen eerst wat geld zien, want op het ogenblik gaan de zaken zeer slecht. En ik betwijfel of het beter zal worden.
Waaraan ligt dat?
In ieder geval niet aan de conjunctuur; die zou helemaal in mijn voordeel moeten zijn. Nee, de oude generatie is uitgestorven en een nieuwe generatie is gewoon nooit opgekomen; dat schrijf ik toe aan de computer.
Hoezo?
De jonge mensen van nu zijn allemaal druk bezig met de computer en hebben een heel andere manier van denken. De beschaving van de humaniora is een beetje verloren gegaan.
Je eigen verzameling, die door Peter Fuhring te boek is gesteld, zou bij Sotheby's verkocht worden.
Waarom is dat niet gebeurd?
Toen het contract opgesteld was, voelde Sotheby's er eigenlijk weinig meer voor. Toen heb ik een koper gevonden. Die heeft een groot deel zelf gekocht, eigenlijk het beste deel, en voor de rest was er een overeenkomst, volgens welke ik zou verkopen. Maar dat is er niet meer van gekomen. Daarna circuleerden er geruchten dat de koper failliet zou gaan. Toen heb ik de zaak teruggedraaid. Nu heb ik nog zeker de helft in eigen bezit en met een deel daarvan ga ik volgende week naar een beurs in Parijs.
Dus dat beschouw je nu niet meer als je collectie?
Nee, het is nog wel mijn collectie. Het heeft met een fiscale maatregel te maken. Mijn collectie is erkend als een privé-verzameling en ik betaal er geen belasting over.
Je verzameling is ook enkele malen tentoongesteld: in Haarlem en Nijmegen en in de Verenigde Staten.
Ja, in 1985 in ons land en het jaar daarop in Oberlin (Ohio).
Is de collectie in Amerika ook gecatalogiseerd?
Ja, door R.D. Kollewijn. Die man die berucht is geworden door de affaire met het microfoontje. Tenslotte is de collectie gecatalogiseerd door Peter Fuhring.
Tegenover hem heb je je als een soort mecenas opgesteld?
Ik heb hem gemaakt, ja.
Je hebt hem een tijdje onderhouden, ik dacht samen met je moeder?
Nadat een verzoek om financiële ondersteuning ten behoeve van zijn onderzoek naar Meissonnier door nwo was afgewezen, hebben wij zijn eerste jaar in Parijs betaald. Dat was in 1983-1984.
Dat kwam toch omdat hij hier als student met Theo Lunsingh Scheurleer was geweest?
Na een bezoek aan het Amsterdams Historisch Museum heeft Scheurleer zijn studenten, Rudolphine Eggink en Peter Fuhring, meegenomen naar mijn zaak. Maar het bijzondere aan Peter was, dat hij een aantal dagen later uit eigen beweging terugkwam. Dat had ik nog nooit meegemaakt. En toen heb ik hem meteen ingehuurd voor het catalogiseren van mijn verzameling.
Had je dat daarvoor ook wel eens gedaan? Had je vader ook wel eens zo iemand?
Ja zeker, hij heeft bijvoorbeeld Daan Scheurleer gehad, de oudere broer van Theo. Die spreekt er nog altijd met erg veel warmte over. Hij kwam als volontair om ervaring op te doen. Mijn vader liet hem dan de stad zien. Ze liepen bijvoorbeeld naar de Hembrug. Dan was die lange Scheurleer doodmoe. Hij liep met zijn tong op zijn schoenen; mijn vader, monter keuvelend, daarnaast. Dat moet een fraaie scène geweest zijn.
En Theo Scheurleer, heeft die ook wel van jou gekocht voor zijn ornamentprentenverzameling?
Nee, wij bekommerden ons beiden om Peter Fuhring. Dat speelde een rol.
Was Fuhrings catalogus van jouw collectie het eerste boek dat jij uitgaf, of liever gezegd liet uitgeven?
Nee, ik heb ooit een opdracht gegeven aan een jurist Dirk Vis om een boekje te schrijven over een schilderij van Govert Flinck dat ik had. Dat ging over Tulp. Hij is nu met een grote ontdekking bezig, maar daar wil niemand van horen: het Joodse Bruidje is het echtpaar Six. Ja daar heeft hij bewijzen voor. Hij kan het echter niet uitgegeven krijgen. Misschien heeft hij wel gelijk. Het Joodse Bruidje is volgens hem maar een naam. En hij heeft Six herkend... 't Zou best kunnen...
Nog even terug naar jouw vader: die is toch enkele keren geschilderd?
Ja, door Monnickendam en door Wiegers.
Heb jij die beide portretten nog?
| |
| |
Bronzen kop van Lodewijk houthakker gebeeldhouwd door Job Wertheim, 1953. Particuliere collectie. Foto Anne Roos.
Bronzen kop van Lodewijk Houthakker op 34- à 35-jarige leeftijd gebeeldhouwd door Katinka Bruijn-van Rood. Particuliere collectie. Foto Ester Wouthuysen.
Ja, dat van Monnickendam hangt hier en dat van Wiegers staat op zolder.
Dat is niet zo goed?
Ik vind het niet, nee.
Was dat een opdracht?
Dat van mijn vader weet ik niet. Het portret van mijn moeder is later door Monnickendam bijgeschilderd als pendant. Dat is zeker een opdracht geweest. Het hangt bij mij thuis, een pendant van het schilderij dat hier hangt.
En jijzelf, ben je wel eens geportretteerd?
Engelman heeft een portret van mij geschilderd en ook een aquarel gemaakt. Ik weet niet waar die gebleven is. Job Wertheim en Katinka Bruijn-van Rood hebben elk mijn kop gebeeldhouwd.
Er zijn nogal eens verzamelingen die beginnen met winkeldochters en uitgroeien tot schitterende ensembles. Was dat met jouw collectie ook het geval?
Nee, helemaal niet. Bij mij begon het toch met de liefde voor de tekenkunst. Het zijn immers prachtige tekeningen, die vrijwel voor niets te koop waren. De kwaliteit van deze tekeningen op het gebied van de ornamentiek heeft toch wel de doorslag gegeven. De aankoop van een groep Genuese tekeningen, waaronder zeldzame ontwerpen voor plafonds en een grotto, vormde de basis van mijn verzameling ornamenttekeningen. Voor die bladen bestond vrijwel geen belangstelling en ze waren relatief goedkoop. Bovendien waren er voor dit genre nauwelijks klanten te vinden. Slechts een keer kocht de restauratie-architect Canneman een ensemble ornamenttekeningen bij mij, maar daar is het bij gebleven. Voordat ik verzamelde, kocht ik ze ook al, overigens tegen de wil van mijn vader, want die zag er niets in.
Maar ik dacht dat je vader ook een klein segmentje had, dat in het Rijksprentenkabinet terecht is gekomen.
Ja ja, dat is inderdaad zo. Die tekeningen zou ik later zeker gehouden hebben.
Wat was het ook weer?
Lodewijk Houthakker bij zijn achttiende-eeuwse kunstkast, waarin hij zijn collectie ornamenttekeningen bewaarde. Particuliere collectie. Fotograaf onbekend.
| |
| |
Het was een boek dat we gekocht hadden, een plakboek en daar zaten die tekeningen in, die toch wel heel bijzonder waren. En toen heeft Altena het ons afhandig gemaakt. Dat was een zeer smerige zaak.
O ja?
Ja, mijn vader was toen al niet zo goed meer. Hij had zich vergist in de prijs en ik heb nog geprobeerd de zaak terug te draaien.
Heeft hij die voor het museum of voor zichzelf gekocht?
Nee, voor het museum. Die tekeningen zijn er nog. Ik heb ze nog wel eens gezien.
Je zal er wel flink de pest over in gehad hebben omdat het precies jouw verzamelgebied was.
Nou, dat was het toen nog niet hoor. Dat verzamelgebied is pas langzaam ontstaan.
Om welke bladen ging het eigenlijk?
Nou, er zijn bijvoorbeeld hele goede dingen bij onder andere uit Modena...
Is het nog steeds in een album bij elkaar?
Nee. Albums waren altijd plakboeken die ooit misschien compleet waren. Maar vroeg of laat werden ze uit elkaar gehaald. Iedereen heeft er dingen uitgehaald. Van één plakboek maken ze tegenwoordig een hele veiling.
Wanneer ben je begonnen met je verzameling?
Kort na de dood van mijn vader, in 1963.
Heb je ooit mensen ontmoet die jouw collectie heel bijzonder vonden en erdoor geïnspireerd werden?
Ja zeker. Alleen niet zoveel als ik zou willen. Ik had eigenlijk architecten willen inspireren maar dat is nooit gelukt.
Het heeft mij altijd verbaasd waarom je die verzameling niet als geheel ergens hebt ondergebracht. Indertijd was toch het Getty een reële mogelijkheid?
Dat wilde ik per se niet. Ik heb altijd zo vreselijk de pest gehad aan het weggeven
Lodewijk Houthakker bladerend in zijn collectie ornamenttekeningen. Boven de schouw hangt de tekening van Etienne-Louis Boullée, die tegenwoordig deel uitmaakt van de verzameling van de National Gallery in Washington dc. Particuliere collectie. Fotograaf onbekend.
| |
| |
of verkopen en bloc van hele verzamelingen, zoals men in Amerika vaak doet. De Amerikaanse vorm van socialisme, noem ik dat. Er blijft dan niets meer voor de handel over.
Jij denkt aan de volgende generatie?
De verzameling als zodanig kun je vastleggen in boeken.
Dat is wat mr. C. van Veen ook vond met betrekking tot zijn collectie centsprenten en kinderboeken.
Ja, een goede catalogus is genoeg. Ik zie het nut niet in van zo'n schenking of verkoop. Mijn standpunt in deze wordt op alle mogelijke manieren bevestigd. Mensen geven een verzameling weg, die wordt één keer tentoongesteld en daarna opgeborgen.
Daar ben ik het niet mee eens. Er wordt toch van allerlei mee gedaan? Neem bijvoorbeeld de verzamelingen van F.G. Waller in het Rijksprentenkabinet.
Ik weet niet wat dat zijn, de verzamelingen van Waller. Ik ken wel het Waller-Fonds.
Waller had een aantal verzamelingen, o.a. die van de centsprenten en van het sierpapier. Het zijn collecties, die nog steeds goed worden bijgehouden en die nu voor Nederland tot de beste in hun soort worden gerekend. Vrijwel nergens vind je zulke verzamelingen die iedereen kan raadplegen en waaruit af en toe tentoonstellingen samengesteld worden. Bovendien, jouw tekeningenverzameling wordt toch ook in een kast opgeborgen? De collectie wordt alleen getoond wanneer jij daar behoefte aan hebt.
Ja, dat is waar. Nederland is vrij liberaal, maar in het buitenland heb je vaak in musea de grootste moeilijkheden om iets te zien te krijgen. Bijvoorbeeld tijdens die tentoonstelling in Oberlin hebben we indertijd een uitstapje gemaakt naar Ann Arbor. Daar was een directeur, die ik helemaal geen groot licht achtte, maar die architectuurtekeningen had verworven toen niemand ze kocht en ze niks kostten. Ook ik verzamelde toen nog niet. Hij had een hele mooie verzameling.
De expositiezaal van de firma Bernard Houthakker, Rokin 98 in Amsterdam. Collectie Gemeentearchief Amsterdam. Foto Ton van Rijn.
| |
| |
Bovendien is er een catalogus van. Met veel moeite hebben we die collectie te zien gekregen. Ik ben er zeker van dat ik de eerste in twintig jaar was, die daar een oog op heeft geslagen. Wat heeft dat nou voor zin?
Vind je het niet nuttig dat er hier en daar van dit soort verzamelingen zijn? Je kunt geïnteresseerden daar dan gemakkelijk naar verwijzen.
Wat ik het Rijksmuseum bijzonder kwalijk neem, is dat ze nooit iemand naar mij hebben toegestuurd. Bijvoorbeeld een bezoekend kunsthistoricus of een museumman. Ook museummedewerkers of kunsthistorici komen maar mondjesmaat. En als ze al komen... Ik heb ooit eens bezoek gehad van de redactie van het tijdschrift Simiolus. Dat was treurig. Filedt Kok en Peter Hecht waren wel de besten. Er was ook een professor in de moderne kunst bij, Van Uitert. Als ergens een tekst op stond, dan bleven ze er een uur op zitten turen. Maar de rest, dat zagen ze niet.
Ligt het nu echt aan de medewerkers van die musea en kunsthistorische instituten dat ze niet komen?
Ik weet het niet. Ze hadden toch moeten weten dat ik zo'n verzameling had.
Het zou een reuze goede wisselwerking kunnen zijn, als zoiets gebeurde. De verzameling van je vader is toch wel in het Rijksprentenkabinet tentoongesteld?
Ja zeker, door Boon en Niemeijer.
Toen was er dus kennelijk wel belangstelling?
Nou, dat was eigenlijk uit ontzag voor de pers, voor Hans Redeker. Dat was eigenlijk de reden.
Je hebt geen goed woord over voor het Rijksmuseum?
Ik heb wel een goed woord over voor sommige mensen in dat museum. Ik ben bijvoorbeeld erg op de hand van Van Os geweest. Ik vind dat hij het erg goed heeft gedaan. De sfeer in het Rijksmuseum is, sinds hij er is geweest, heel anders geworden.
Het is inderdaad veel opener geworden.
Ja, dat merk je aan alles. Alles kan weer.
Waarom heb jij je verzameling in het Stedelijk geëxposeerd? Was daar een reden voor?
Beeren heeft me dat gevraagd. Waarom weet ik niet. Ik denk omdat hij gek was op mijn tekening van Boullée. Ik was er bijzonder verguld mee. Want ik zag altijd moderne kunst meer in mijn belangensfeer liggen dan de oude kunst in het Rijksmuseum.
Was het misschien ook niet het recalcitrante dat je daarin zo leuk vond?
Nou, ik vond het gewoon leuk dat er een tentoonstelling kwam. Het was gewoon net als een meisje: hij heeft me gevraagd. De tentoonstelling was overigens niet best georganiseerd. Er was geen catalogus en het affiche was verkeerd gedrukt, zodat het niet kon worden opgehangen. Ja, tegen het eind van de tentoonstelling.
Was dit pand, Rokin 98, al zo toen je vader het kocht?
Nee, hij heeft de binnenplaatsen bebouwd; daar is deze schilderijenzaal gekomen.
Wat heb je daar een interessant interieur hangen!
Ja, dat bestaat nog steeds. Het is het ontwerp of misschien het achteraf gemaakte ‘model’ van de bibliotheek in Compiègne.
Hoe ziet je werkdag eruit? Wat heb je bijvoorbeeld vandaag gedaan?
Het is vandaag een extreem drukke dag, want morgen gaan de dingen naar Parijs.
Dus je kan het niet een gemiddelde dag noemen?
Nee, echt niet. De gemiddelde dag: ik verschijn om een uur of twaalf, tussen twaalf en twee doe ik eigenlijk niets en dan ga ik even weg. Ineke zit boven aan een computer te sleutelen. Wat ze doet, mag de hemel weten, maar ik weet niets van computers af. Ik weet niet eens hoe je zo'n ding aan- en uitzet.
Zij zit er al vanaf negen uur?
Tien uur denk ik. Nee, dit vak bestaat niet uit werken. Ik lees veel catalogi door. Ik houd mijn kennis op peil en ga af en toe naar een veiling. Ik neem nogal wat boekhandelscatalogi door. Ik ben namelijk sinds 1964 lid van de Nederlandsche Vereeniging van Antiquaren.
Op grond waarvan ben je lid?
Ik ben lid geworden omdat ik goed bevriend was met een aantal antiquaren en omdat ik het een aardige club vond. Ik ben een beetje een vreemde eend in de bijt. Ik heb er goede vrienden en ze kunnen tegen me. Maar ik verschijn niet veel op vergaderingen. De keren dat ik kom, gaat het over kwesties waar ik eigenlijk niets mee te maken heb en waar ik ook geen belangstelling voor heb. Maar ik betaal mijn contributie.
| |
| |
Vraaggesprekken met Lodewijk Houthakker verschenen in:
NRC Handelsblad van 1 september 1984 (met Max van Rooy).
Naar aanleiding van de tentoonstelling in het Stedelijk Museum: NRC Handelsblad van 16 december 1988 (met Betty van Garrel).
Naar aanleiding van het verschijnen van de catalogus ornamenttekeningen door Peter Fuhring: Elsevier van 3 juni 1989 (Hugo Camps, ‘Een heer van kunst. De verzamelwoede van Lodewijk Houthakker’).
Over zijn vader Bernard Houthakker verschenen onder meer: een artikel in een onbekende krant van 5 november 1932 (in map personalia Houthakker, Gemeentearchief Amsterdam) en een lemma in Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld, Nederlanders en hun werk, Amsterdam 1938, p. 704.
Bernard Houthakker publiceerde in het Maandblad voor Beeldende Kunsten artikelen over Charles Howard Hodges en verzorgde vier uitgaven: Oud-Amsterdamsche tuinhuizen. Tien etsen door B. Westendorp-Osieck, Amsterdam 1923; voorstellingen uit het joodse leven door de graficus D. Blanes: Café concet; een map met litho's van Harry Kuijten (Amsterdam 1922); en een serie kleurenlitho's van Amsterdam door Wilhelm Wagner met een inleiding van Israel Querido (Amsterdam 1921).
Zie over de tekeningencollectie: cat. tent. De verzameling van Bernard Houthakker, Amsterdam (Rijksprentenkabinet) augustus-november 1964 (met korte biografische schets door Hans Redeker).
De tekeningenverzameling van Lodewijk Houthakker is enkele malen te boek gesteld. Een fraaie tweedelige uitgave van zijn ornamenttekeningen is samengesteld door Peter Fuhring, Design into Art. Drawings for Architecture and Ornament. The Lodewijk Houthakker Collection, Londen 1989.
Recent verscheen: Marijn Schapelhouman, ‘Tekeningen uit de verzameling Lodewijk Houthakker’, Bulletin van het Rijksmuseum 46 (1998), p. 367-389.
|
|