archief bleef in de Koninklijke Bibliotheek. De collectie Radermacher Schorer vormt, aldus conservator Tanja de Boer, een van de belangrijkste pijlers van het Museum van het Boek. Bij het maken van tentoonstellingen is de collectie onmisbaar gebleken, bovendien heeft zij richting gegeven aan het verzamelbeleid van het museum.
Het belang van de verzameling is dus evident. Maar was Radermacher Schorer zelf nu ook ‘een memorabel collectioneur met een missie’ die het verdient bevrijd te worden uit bijzinnen en voetnoten, zoals De Boer enigszins pathetisch stelt in één van haar bijdragen? Ja, maar ook nee. Ja, want in de periode 1925-1950 onderhield hij intensieve contacten met een belangrijk gedeelte van Neerlands intellectueel-artistieke jetset. Maar ook nee, want Radermacher Schorer was vooral een culturele regelneef.
Uit de vijf bijdragen in het boek komt deze ambivalentie van belangrijk, maar tegelijk oppervlakkig organisator duidelijk naar voren. Zo schrijft Kees Thomassen over het aan Radermacher Schorer bij zijn zestigste verjaardag aangeboden album amicorum. Uit zijn artikel, dat een korte, lezenswaardige levensschets bevat, blijkt dat Radermacher Schorer met indrukwekkend veel kunstenaars, schrijvers en typografen omging. Daarentegen benadrukt Sjoerd van Faassen dat de Utrechtse bibliofiel in het culturele leven louter een organisatorische en ceremoniële rol vervulde. Van Faassens bijdrage is overigens niet veel meer dan een wat moeizaam lezende compilatie van de bestaande literatuur. Hoe Radermacher Schorer als mecenas en kunstenaarsvriend te werk ging, valt te lezen in het artikel van Helleke van den Braber. Gedetailleerd en boeiend beschrijft zij het contact tussen Radermacher Schorer en J.C. Bloem, die - zoals bekend - in voortdurende financiële zorgen verkeerde. Op allerlei manieren ondersteunde Schorer de door hem bewonderde dichter financieel. In zijn riante woning aan het Utrechtse Wilhelminapark organiseerde hij bijvoorbeeld literaire avonden waarop Bloem tegen een fors honorarium voorlas uit eigen werk. Na de oorlog richtte Radermacher Schorer met onder anderen A. Roland Holst de Kring der Vrienden van J.C. Bloem op. Als penningmeester zorgde hij zo voor een meer structurele ondersteuning van Bloem. Voor deze vriendenkring drukte Stols in een oplage van 75 exemplaren Bloems kleine dichtbundel Liefde (1950). Bloem kwalificeerde Radermacher Schorer in diens album amicorum als volgt: ‘van de kant des schrijvers gezien: de ideale lezer’.
In de twee informatieve bijdragen van Tanja de Boer staan respectievelijk de bibliotheek van de jonkheer en de bibliofiel zelf centraal. Radermacher Schorer heeft in De Boer een trouw bewonderaar gevonden, wat gezien haar conservatorschap bij het Museum van het Boek geen verbazing zal wekken. Toch moet ook zij constateren dat Radermacher Schorer en zijn collectie beperkingen kennen. Zo vond L. Brummel, de toenmalige bibliothecaris van de Koninklijke Bibliotheek, na het overlijden van Schorer in 1956 ruim de helft van diens bibliotheek onvoldoende interessant voor transport naar Den Haag. 5500 boeken, die inmiddels in de mist der tijden zijn verdwenen, bleven dan ook achter in Utrecht. Verder liet Radermacher Schorer een groot gedeelte van zijn bibliofiele collectie herbinden. Dat leverde natuurlijk mooie bandjes op voor de boekenkast, maar van boekhistorisch bewustzijn getuigt het niet. Ook verwijderde hij de stofomslagen van zijn complete, tegenwoordig zeer gezochte serie Bauhausbücher. En toen Radermacher Schorer na de oorlog werkte aan zijn Bijdrage tot de geschiedenis van de renaissance der Nederlandse boekdrukkunst (1951), moest Jan Engelman hem aansporen daarin ook Nypels en Stols op te nemen. Ik bedoel maar. Deze verzamelaar had de klok wel horen luiden, maar wist niet waar de klepel hing. De monografie besluit met twee overbodige bijlagen, een praktische levensloop en een goed register.
Theo Bijvoet