De Boekenwereld. Jaargang 15
(1998-1999)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 356]
| |
[pagina 357]
| |
Op woensdag 10 februari j.l. overleed op 73-jarige leeftijd de bekende antiquaar Frits Knuf. Hij werd onder grote belangstelling van familie, vrienden en collega's in zijn woonplaats Buren begraven. Eén van de sprekers was zijn vriend en collega Bob de Graaf. Diens toespraak laten we hieronder volgen, als eerbetoon aan een bij velen geliefd antiquaar.
Een goede vriend is ons plotseling ontvallen. Het is heel terecht dat in de aankondiging van zijn overlijden wordt gesproken van ‘vele vrienden’, want die wáren er in zijn leven, en de meesten zijn vanmiddag hier verzameld. Ik wilde graag eerst even iets zeggen over Frits als collega-antiquaar en vervolgens over Frits als vriend. De volgorde is niet willekeurig: ik wil besluiten met wat voor velen onder ons het belangrijkste was: de vriendschap die wij voor hem voelden, de vriendschap die hij ons toedroeg. De rouwaankondiging was in een tweede opzicht (en ik aarzel niet om dat wat emotionele woord in de mond te nemen) roerend door haar eenvoud: ‘Frits Knuf, antiquaar’. Toen ik dat las, dacht ik onmiddellijk: ‘zó zou hij het hebben gewild’. Frits had drie voornamen met de initialen ‘F.A. M’, maar het gebruik van die drie moet nagenoeg beperkt zijn gebleven tot enkele ambtelijke stukken. In zijn persoonlijke, maar ook in zijn zakelijke leven was hij ‘Frits Knuf’. Dat zijn naam in deze vorm verbonden is gebleven aan zijn zaak toen hij die verkocht, vond en vindt eenieder terecht. Nu is het dan, wonderlijk genoeg, een soort postume troost. Het is meer dan 50 jaar geleden dat Frits zijn eigen zaak begon in de Amsterdamse Spiegelstraat. Een van de specialismen van zijn antiquariaat was Nederlandse literatuur, maar het was kenmerkend voor de toen nog jeugdige zakenman dat hij hier van alles omheen deed. In zijn latere carrière is dat zo gebleven. Aan Frits' karakter was, ook in zaken, een zekere speelsheid inherent. Als ik dat zo zeg, misken ik misschien het onderliggende inzicht, dat als er ergens zakelijke kansen lagen, Frits die vaak veel eerder zag dan andere collega's. Ik heb hem al decennia geleden bezig gezien met Nederlandse pamfletten, met kinderboeken, met Nederlandse vertalingen van oudere en recente buitenlandse literatuur, met volksprenten, plano's en wat niet al. Een lichte wispelturigheid in zijn karakter veroorzaakte soms dat hij zo'n beginnende of gevorderde verzameling ineens weer afstootte omdat het hem verveelde: dan kwam er weer wat anders voor in de plaats. Frits heeft mij vaak gezegd: ‘ik houd van kleine boeken’ en hij bedoelde daarmee dat hij ambieerde niet het spectaculaire en kostbare oude boek te verhandelen, maar het nog onontdekte, het veronachtzaamde. Dat dat laatste dikwijls een minder groot beslag legde op zijn financiële mogelijkheden was niet de hoofdzaak, maar wel mooi meegenomen. Intussen aarzel ik geen moment om hier nog eens te zeggen dat juist dat bij uitstek innovatieve aspect Frits heeft gemaakt tot de heel bijzondere antiquaar die hij was. Vaak hebben zijn collega's (en ik reken mijzelf daar ook toe) pas veel later ingezien dat wat zij op dát moment beschouwden als een wat veredelde ‘Spielerei’ in feite heel vernieuwend was en zelfs nu en dan baanbrekend. Het is veelzeggend dat, toen Frits wat later in zijn loopbaan bibliografie en geschiedenis van het boek als vast specialisme koos, hij de nadruk bij voorkeur niet legde op de soms gortdroge, puur-wetenschappelijke en inhoudelijke kant van dat vakgebied, maar op zaken als typografie, illustratie, papier en boekbanden. In iedere antiquaar schuilt ook een privé-verzamelaar en ook in dat opzicht verzamelde Frits het bijzondere, het ongebruikelijke. Ik noem zijn belangrijke en waardevolle collectie van twintigste-eeuwse naïeve schilderijen, een verzameling blikken speelgoed, en nog zo het een en ander. Het huis stond en staat nog steeds vol. Nog in november van het vorige jaar probeerde Frits op de Haarlemse Boekenbeurs dat éne, hem nog ontbrekende deeltje van zijn imposante reeks Bruintje Beerboeken aan te kopen (elke verzamelaar streeft immers naar compleetheid). De verkoper - zo verklaarde hij later knorrig - vroeg er zo schandalig veel geld voor dat hij maar van de aankoop had afgezien. Maar zelfs hier gold uiteindelijk in retrospect dat de huidige prijs het bewijs is, anders gezegd: wat antiquaren onderling noemen ‘goed gezien, goed gekocht’.
Sprekend nu als vriend komen overweldigend veel goede herinneringen boven drijven. Ik noem er maar een enkele, de vele andere bewaren Emmie, onze kinderen en ikzelf in ons hart. Die herinneringen zijn dan in de eerste plaats verbonden met ons huis in de Franse Jura, waar Frits en Cox vele jaren lang graag geziene gasten waren. | |
[pagina 358]
| |
Dat begon al toen onze kinderen nog kleuters waren. Vanuit hun optiek (maar ook vanuit de onze) waren Cox en Frits de volmaakte tante en oom: zelf waren zij kinderloos, dus er was alle tijd voor onze kleintjes. De onschuldige pesterijtjes waarin Frits uitblonk, waren dolle pret. Kwamen de kinderen in hun pyjamaatjes hun nachtzoen opeisen, dan knoopte Frits stiekum de mouwtjes dicht; onze met een rijke bos donker haar gezegende dochter sprak hij, ondanks haar protesten, steevast aan als ‘krullemie’. Het waren harmonieuze en gelukkige tijden. Bij al het verdriet om dit grote verlies blijft zo de dankbaarheid om alles wat was. De vriend van wie wij heden afscheid moeten nemen, had veel gevoel voor humor, maar dan niet die van het zogenoemde lollige soort (‘Hoor, hij slaat kwink’ heb ik hem een aantal malen meewarig horen zeggen). Frits zag de absurditeit van sommige dingen in het leven duidelijk in en hij kon, ja, moest van zichzelf wel relativeren. Een vorm van zelfbescherming. Soms trok hij zich letterlijk en figuurlijk in zichzelf terug. Hij was bij tijden een twijfelaar, die veel kwetsbaarder in het leven stond dan hij zich voordeed. Hijzelf zal het nimmer zo hebben ervaren, maar juist om die eigenschappen hielden zijn vrienden van hem. Als wij Cox vandaag allemaal veel sterkte toewensen, is er met name voor haar (maar ook voor ons) de troost dat het onverwachte einde tenminste barmhartig snel is gekomen en niet na een lange lijdensweg. Belangrijker is ondertussen de troost dat zovelen Frits in herinnering zullen blijven houden als een heel bijzonder mens. Nu hij zijn laatste reis met onbekende bestemming heeft aanvaard, zullen zowel de gelovigen als een beetje-gelovigen als niet-gelovigen onder ons wel eens speculeren over de vraag of er ook nog een vorm van bestaan is nà de dood. Zou die er zijn, dan ziet mijn geestesoog Frits, verlost van de zorgen die hij zeker als geen ander kende, en omringd door kranten, tijdschriften en vooral veel boeken. Goede vriend: rust zacht. |
|