meer dan 10.000 exemplaren van Nederlandse atlassen uit de periode voor 1800 bewaard worden! Het vanzelfsprekend nog hogere aantal werkelijk bestaande atlassen uit die tijd kan ons versteld doen staan over de gunstige overlevingskansen van atlassen, ondanks de evenzeer respectabele kans op al dan niet moedwillige desintegratie. Uitgelegd wordt vervolgens hoe - de aanbevelingen van bibliograaf Fredson Bowers volgend - zoveel mogelijk exemplaren geraadpleegd zijn, niet met het doel om ze individueel te beschrijven, maar vooral om tot het uiterste te kunnen streven naar het onderscheiden en beschrijven van ideal copies, standaardvormen van atlasedities, als maatstaf om als het ware deductief individuele atlassen in al hun variatie te kunnen determineren, te kunnen ‘ijken’ al naar gelang hun compleetheid of afwijkende kenmerken. Vervolgens wordt het begip ‘atlas’ tegen het licht gehouden. Het is op deze plaats niet mogelijk om de verschillende visies daarop weer te geven. Van der Krogt blijft pragmatisch door weliswaar eerst zo goed mogelijk het begrip ‘atlas’ te definiëren maar er aan toe te voegen dat hij de keuzen, die Koeman voor de eerste editie maakte, respecteert en zo ook enkele atlassen zal opnemen die strikt genomen niet aan de geformuleerde criteria beantwoorden. Tenslotte wordt wellicht ten overvloede het begrip ‘de Nederlanden’ in historische zin, het huidige Nederland en België omvattend, uitgelegd. Voor een klein aantal atlas-edities dat buiten de Nederlanden is verschenen, zoals de voorlopers en eerste editie van Mercators Atlas (Duisburg, 1578-1602), Braun & Hogenbergs Civitates Orbis Terrarum (Keulen 1572-1618), Waghenaers Mariner's Mirrour (Londen 1588) e.a., hanteert Van der Krogt het ‘excuus’ dat de koperplaten vroeger of later ook in de Nederlanden afgedrukt werden.
Onvermijdelijk is het minutieus uiteenzetten van de inhoud en structuur van het beschrijvingsformaat; eerst van de atlassen (verdeeld in een bibliografisch blok en een inhoudsbeschrijving) en vervolgens van de kaarten. In vergelijking met de ‘oude Koeman’ betekent dit voor de atlassen dat onder meer de titels in een nog beter nagebootste (pseudo-facsimile) vorm geregistreerd zijn en dat de kaarten zonder uitzondering in een eenvormig, vereenvoudigd isbd (cm)-formaat zijn beschreven, een internationaal aanvaarde, gestandaardiseerde wijze van beschrijving van cartografische materialen.
Voorafgaand aan de hoofdsectie (A), waarin de atlassen beschreven staan, zijn als inleiding de biographical notes geplaatst, van Gerard Mercator en allen die zich nadien met de uitgave en verdere ontwikkeling van zijn Atlas beziggehouden hebben. Mede dankzij het Mercatorjaar 1994, waarin een stroom van publicaties met betrekking tot Mercator verscheen, is het aantal biografische voetnoten uitgebreider dan in deel ii van de ‘oude Koeman’ en bovendien merendeels van een recenter datum. De bladzijden 41 tot en met 522 omvatten het corpus van beschrijvingen van alle atlassen die Mercator en zijn opvolgers Hondius en Janssonius het licht hebben doen zien. In chronologische volgorde worden achtereenvolgens de oorspronkelijke Atlas van Mercator (1585-1602) beschreven, de Mercator-Hondius atlas (1606-1628), de Appendices en Theatri (1629-1635) en de Mercator-Hondius-Janssonius atlas (1633-1638), culminerend in de grote Atlas Novus en Atlas Major (1638-ca. 1690), inclusief The English Atlas, de door Moses Pitt uit Londen verzorgde Engelse editie uit de jaren tachtig (in samenwerking met de Amsterdammers Janssonius van Waesbergen en Steven Swart). Na deze wereldatlassen volgt een ‘restgroep’ van speciale atlassen, zoals de Geographia van Claudius Ptolemaeus (uitgaven met Mercators koperplaten van 1578 tot 1730!), de atlas van de Oude Wereld door Georgius Hornius (uitg. 1652-1741), de bijgewerkte heruitgave door Janssonius van Willem Barentsz' kaartboek van de Middellandse Zee (1654), Andreas Cellarius' hemelatlas Harmonia Macrocosmica (1660/'61-1708) e.a. Van deze groep is alleen de Geographia tot het oorspronkelijke werk van Gerard Mercator te rekenen. Deze inhoud demonstreert dat er - in tegenstelling tot de ‘oude Koeman’ - geen
afzonderlijk deel zal verschijnen dat aan een specifiek atlasgenre, zoals zeeatlassen en hemelatlassen, aandacht besteedt.
Nadat aldus de integrale atlassen aan de beurt zijn geweest, worden de afzonderlijke componenten behandeld. Eerst komen in deel B de gegraveerde titelpagina's aan de orde. Alle veertig basisgravures worden afgebeeld, voorzien van een beschrijving (zo mogelijk met een explicatie van wat afgebeeld wordt) en een opsomming van eventuele wijzigingen van het impressum, hetzij in de gravure zelf hetzij door middel van opgeplakte typografische tekstschildjes. Tot besluit wordt voor iedere titelpagina een per variant gespecificeer-