ten zijn, verwacht Lankhorst dat er in de toekomst nog vele schatten gevonden zullen worden.
De teruggevonden boeken die Willem Barentsz en zijn schepelingen op weg naar Nova Zembla noodgedwongen moesten achterlaten in het ‘Behouden Huys’, en die zich in de ‘Barentsz-collectie’ in het Rijksmuseum bevinden, worden door Willem Heijting beoordeeld op de betekenis ervan als cultureel erfgoed. De twaalf bewaard gebleven boeken blijken diverser te zijn dan men zou verwachten en de schepelingen waren ook lang niet zo streng gereformeerd als gedacht.
Wat er deze eeuw, en dan voornamelijk ten tijde van de beide wereldoorlogen, in de Lage Landen verloren is gegaan in bibliotheken en collecties, wordt uitgebreid beschreven door Hans van der Hoeven. De grootste ramp voor boeken noemt Van der Hoeven het particuliere gebruik. Zowel het onzorgvuldig omgaan met boeken als de diefstal blijken moeilijk te bestrijden.
De komst van de elektronische informatie en het toenemende succes van het Internet roepen binnen de bibliotheekwereld nieuwe vragen op: wat bewaren we en hoe archiveren we deze informatie. J. de Vuijst en J.S. Mackenzie Owen stellen dat de aard van de elektronische informatie technische en conceptuele aanpassing van de huidige processen van het bewaren eisen. Voor de archivering geven zij een aantal selectiecriteria en pleiten zij voor een wettelijke depotregeling. Ondanks het ontbreken van zo'n depotregeling heeft de Koninklijke Bibliotheek gelukkig al in 1994 een begin gemaakt met een Depot van Nederlandse Elektronische Publikaties (dnep).
Aan de hand van de in de stcn (Short-Title Catalogue, Netherlands) ontsloten zestiendeen zeventiende-eeuwse drukkersmerken tonen Peter van Huisstede en Hans Brandhorst de nieuwe mogelijkheden die elektronisch ontsloten cultuurhistorische bronnen voor onderzoek bieden. De ontsluiting op illustratoren in de stcn wordt samen met de bestaande bibliografieën kritisch onder de loep genomen door Christaan Schuckman, die pleit voor een betere samenwerking tussen bibliografen en in prentkunst gespecialiseerde kunsthistorici.
Uit bovenstaande en uit het afsluitende artikel van Marco de Niet wordt duidelijk hoezeer de ontwikkelingen in de elektronische informatie en het Internet de studie van de boekgeschiedenis beïnvloeden. De boekwetenschap zal in de toekomst dan ook zeker uitgebreid worden met onderzoek naar de productie, distributie en consumptie van de nieuwe informatiedragers.
Het Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis 1998 bevat een gevarieerd aanbod van boekhistorische onderwerpen betreffende de zestiende tot twintigste eeuw, beginnend met een artikel van Manuel Stoffers en Pieter Thijs over de publicatiegeschiedenis van het eerste educatieve kaartspel, de Logica Memorativa van Thomas Murner (eerste druk in 1507), en eindigend met een studie van de hand van Ernest Claassen over de negentiende-eeuwse geïllustreerde tijdschriften Het Nederlandsch Magazijn, Het Nederlandsch Museum en De Honingbij. Twee reviewartikelen handelen over lezen en levensbeschouwing (door Lizet Duyvendak) en vrouwen en hun tijdschriften in de negentiende en twintigste eeuw (door Sophie Levie), onderzoeksvelden die zich tegenwoordig op grote belangstelling mogen verheugen.
Particuliere bibliotheken krijgen in dit Jaarboek wederom aandacht. Pierre Delsaerdt bespreekt in deze tot artikel omgewerkte versie van zijn lezing voor de jaarvergadering van de nbv (1996), de boekenverzameling van de geleerde Libertus Fromondus (1587-1653). Aan het einde van zijn leven bestond de collectie voor bijna de helft uit theologische werken. De veiling na diens overlijden trok een voornamelijk universitair geschoold publiek.
Jos van Heel gaat uitgebreid in op de collectie van de uit Italië afkomstige koopman en bibliofiel Bolongaro Crevenna (1736-1792). Crevenna besloot tijdens zijn leven al tot een veiling, waarvoor hij samen met zijn bibliothecaris de vijfdelige catalogus redigeerde. In 1790 vond deze veiling plaats ten huize van Crevenna, die teleurgesteld was over de lage opkomst; slechts ongeveer zeventig kopers waren op zijn schatten afgekomen. Na zijn overlijden kwam het restant van zijn collectie onder de hamer, bestaande uit de onverkochte boeken van de vorige veiling, een jezuïetencollectie en de boeken die Crevenna op de vorige veiling had achtergehouden. Uit beide artikelen blijkt nogmaals dat reconstructie van particulier boekenbezit aan de hand van veilingcatalogi of inventarissen in meer of mindere mate onvolledig is. Crevenna hield bijvoorbeeld boeken buiten de veiling van