De steengravure
De lithografie wordt nog vaak geassocieerd met een wollige (zwart/wit) krijttekening, zoals die tot op heden nog door kunstenaars op steen wordt gezet. Maar dit is slechts één van de toepassingen van dit drukprocédé. Uiteraard is het krijt ook voor commercieel drukwerk gebruikt om halftonen weer te geven (zoals ook het
punteren, het
spritsen, de
tangierfllm en de
gewassen tusche) voordat de rasterfotografie deze rol overnam. Maar veel commercieel werk in de vorige eeuw werd in lijn op de steen aangebracht. Het grootste contrast met het krijt vormt echter de steengravure. Deze ook door Senefelder uitgevonden techniek wordt wel als een diepdruk-procédé beschouwd, aangezien het beeld verdiept in de steen wordt aangebracht. De steengravure werd toegepast voor o.a. visitekaartjes, briefhoofden, etiketten, waardepapieren
Verkleinapparaat, dienend als hulpmiddel voor de vervaardiging van fijn lijnwerk bij de produktie van lithografisch drukwerk.
en kartografie. Alleen de beste en hardste stenen (de blauw-grijze) waren ervoor geschikt. Nadat de steen was geprepareerd met een oplossing van Arabische gom en salpeterzuur om hem
hygroscopisch te maken, werd de steen gekleurd met rode aarde of steenzwart om de te graveren lijnen te kunnen zien. Na het graveren werd de steen met lijnolie ingewreven, opdat de tekening bij het drukken de vette inkt kon aannemen. De lithograaf had de beschikking over diverse soorten graveernaalden voor uiteenlopende toepassingen (tekst, vrije illustratie, enzovoorts). Ook diamant werd hiervoor wel gebruikt. Er waren gespecialiseerde lithografen voor tekst; in verhouding tot andere steentechnieken vergde het graveren van tekst in spiegelbeeld veel ervaring. Er bestonden ook apparaten, die langs mechanische weg lijnen graveerden, zoals linieermachines, de pantograaf en de guillocheermachine, die gecompliceerde en moeilijk na te maken randen en ondergronden voor waardepapieren graveerde.
Omdat het direct drukken van een gegraveerde steen nogal tijdrovend was (er moest met een tampon geïnkt worden en er moest gevocht papier worden gebruikt om alle inkt uit de verdiepte lijnen op te nemen, zoals ook bij de kopergravure), werden er in de praktijk slechts kleine oplagen direct van de gravuresteen gedrukt. Voor grote oplagen werd de gegraveerde steen als moedersteen bewaard en werd het beeld overgezet op een andere steen, indien nodig een aantal malen naast elkaar (bijvoorbeeld 100 kleine etiketten op een grote steen).
Als hulpmiddel om het fijnste lijnwerk te vergemakkelijken, beschikte men over een vernuftig verkleinapparaat, waarmee overigens ook vergroot kon worden. Er werd op een groter formaat getekend, resp. gegraveerd, waarna men met vette inkt een afdruk maakte op een vel rubber, dat met klemmen in een raam bevestigd was. Dat vel was van tevoren in het apparaat door middel van hendels, stangen en tandwielen in de lengte en de breedte uitgerekt. Na de afdruk werd het weer in het apparaat gezet en werd het vel rubber verkleind. Vervolgens werd er op een andere steen een overdruk van gemaakt, waarvan weer verdere overdrukken gemaakt konden worden. De reproductiefotografie was al uitgevonden, maar met het verkleinapparaat