De Boekenwereld. Jaargang 15
(1998-1999)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Een vroege toepassing van de ‘steenplaatdruk’ door 't Nut
| |
[pagina 69]
| |
Gecommitteerden in 't voorbijgaan opmerken, dat men zich niet wel van den Steenplaatdruk zou kunnen bedienen, als hier te Lande niet verrigt wordende met die volkomenheid, dat dezelve bij platen van dien aard, waarin het op groote naauwkeurigheid aankomt, met eenig vertrouwen op een goed vervolg, zou kunnen worden gebezigd’.Ga naar eind8. Deze conclusie spoorde geheel met het oordeel van de Hollandsche Huishoudelijke Maatschappij uit hetzelfde jaar over de proeven van J.A. Weiland, die hier weliswaar ter aanmoediging een zilveren medaille voor kreeg, maar wiens werk toch als ‘niet voldoende’ werd beoordeeld.Ga naar eind9. Hoewel het werk van Weiland van iets oudere datum was, moet men desondanks aannemen dat de vakbekwaamheid in het lithografische vak in Nederland in 1815 nog niet zodanig ontwikkeld was dat illustraties van een hoge kwaliteit konden worden vervaardigd. De adviescommissie kwam vervolgens met een beter aan het doel beantwoordend en eenvoudiger alternatief om ‘te laten vervaardigen, ingevolge van naauwkeurige opgave en teekeningen van in dat vak bekwame en bedrevene personen, 16 onderscheidene korte voorbeelden van het oude Letterschrift, en de meest gebruikelijke verkortingen, van het jaar 1200 tot het begin van de 18de Eeuw toe, [...] op eene, of ten hoogsten, twee koperen platen, [...] met en benevens eene letterlijke uitlegging en overbrenging van die 16 Voorbeelden, op zijn hoogst, twee bladen Letterdruks beloopende’.Ga naar eind10. Met andere woorden: de lithografie verloor het van de op zichzelf bewerkelijkere en daardoor duurdere plaatdiepdruktechniek. De vergadering wees daarop het Leidse voorstel af en keurde het nieuwe voorstel van de adviescommissie goed. Zoals later zou blijken, was hiermee echter het laatste woord over inhoud en uitvoering van de publicatie nog niet gezegd. Dit had mede te maken met de snelle toename van de vakbekwaamheid van Nederlandse lithografen. Voor de in 1817 te houden jaarvergadering van 't Nut volgde een qua uitvoering gelijksoortig voorstel, ditmaal van de afdeling Zaandam, voor een publicatie met gebruikmaking van de lithografie: ‘een Bijbelsch Prentenboek’ waarvan de kosten aanzienlijk lager werden geschat dan in het verleden het geval zou zijn geweest ‘door de uitvinding van den Steenplaatdruk’.Ga naar eind11. Dit voorstel werd echter, om onduidelijke redenen, ingetrokken. Belangrijker nog was een bericht in dezelfde vergadering, waaruit bleek dat de problemen die er in het verleden bij de voorbereiding van de publicatie over het oud-Hollandse letterschrift waren, na vele tegenslagen, grotendeels waren opgelost ‘door de hulp van eenen, in dit vak met regt in het vaderland beroemden man, welke bij zijne kunde en naauwkeurigheid eene onvermoeide naarstigheid voegt’. Gedoeld werd op het lid van de tweede afdeling van Amsterdam van de Maatschappij, Jacobus Koning.Ga naar eind12. Er werd besloten om zich alsnog ‘van den nieuw uitgevondenen en minkostbaren Steenplaatdruk te bedienen; ingeval, namelijk, de daar van te nemen proeven bij ons voldoende bevonden worden’.Ga naar eind13. Op de jaarvergadering van 1818 berichtte het hoofdbestuur vervolgens met genoegen geslaagd te zijn. Daarbij werd de wens uitgesproken dat het werk, waarvan gelithografeerde proeven op de vergadering aanwezig waren, spoedig zou worden
Titelpagina in boekdruk van de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift in steenplaatdruk (collectie en foto Universiteitsbibliotheek Utrecht).
| |
[pagina 70]
| |
Twee gelithografeerde voorbeelden uit de atlas van de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift in steenplaatdruk; plaat I met voorbeelden van letterschrift en plaat XVI met reproducties van briefjes van Johan de Witt en Nicolaas Witsen (collectie en foto's Universiteitsbibliotheek Utrecht).
afgezonden, ‘daar de platen afgedrukt zijn, en de letterdruk te perse is’. Verder bleek dat het oude Leidse voorstel in meer opzichten in ere was hersteld, doordat nu ‘een even nuttig als aangenaam geschenk, niet alleen aan de schooljeugd, maar ook aan meer bejaarden, zal worden gedaan’.Ga naar eind14. In de jaarvergadering van 1819 werd vervolgens met voldoening de ontvangst van het fraaie werk, dat op de ‘Algemeene Boekenlijst ten dienste der lagere Scholen’ werd opgenomen, bevestigd. Het bestond uit twee gedeelten, een Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift in octavo, en een atlas bestaande uit zeventien penlitho's met in totaal 48 voorbeelden van oud letterschrift in kwarto. De litho's waren volgens Moulijn gedrukt bij A. Zweesaardt & Comp. te Amsterdam.Ga naar eind15. Met instemming werd gesproken van ‘een even aangenaam geschenk aan de lagere scholen te hebben gedaan, als in eene zeer wezenlijke behoefte te hebben voorzien’.Ga naar eind16. Volledigheidshalve wordt hier nog vermeld dat de aanmerkingen van de adviescommissie uit 1815 over de bruikbaarheid van het werk nog altijd naklonken: al op de jaarvergadering van 1819 uitte de afdeling Winschoten forse kritiek op het resultaat. Het kwam er op neer dat men voor schoolgebruik deze publicatie toch nog te moeilijk van stof vond en verder te duur en onhandig in het gebruik. De afdeling stelde daarom voor twee deeltjes te produceren, de eerste met letters voor de beginnelingen en de tweede met toelichtingen voor de wat meer gevorderde leerlingen. Over de gebruikte druktechniek deed deze afdeling geen uitspraak.Ga naar eind17. De hoofdbestuurders lazen daarop ‘eenige bedenkingen voor, op hun verzoek ontvangen van den vervaardiger der vroeger uitgegevene Voorbeelden van het oude Letterschrift, met de daartoe ophelderende Aanmerkingen, den Heer J. Koning’, waarna het voorstel voor nader onderzoek werd aangehouden.Ga naar eind18. Pas in 1827 werd geconcludeerd dat daaraan geen grote behoefte bestond. Wel werd besloten om ‘een paar Voorbeelden, welke wij hebben doen vervaardigen in Steendruk, te plaatsen in den Trap der Jeugd, waarvan een herdruk, op klein papier, ter perse is’.Ga naar eind19. | |
Teruglopende vakbekwaamheidDe wordingsgeschiedenis van de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift demonstreert dat er tussen 1814 en 1818 op lithografisch gebied in ons land heel wat is gebeurd. In 1815 was men nog algemeen van mening dat met deze techniek onvoldoende drukkwaliteit kon worden bereikt. Dat het beter kon, was echter wel bekend, omdat men kennis had van de producten van de toenmalige koploper op dit gebied, Duitsland. In 1817 al beoordeelde men deze techniek in Nederland veel positiever. Niet alleen waren de kosten van de vlakdruktechniek lager dan bij | |
[pagina 71]
| |
de diepdruk, maar blijkbaar was het resultaat ook veel beter. Bekend is dat de litho's van de Algemeene ophelderende verklaring in Amsterdam werden gedrukt. In de Vaderlandsche Letteroefeningen of Tijdschrift van Kunsten en Wetenschappen verscheen in 1817 een artikel getiteld ‘Iets over den steendruk, of lithographie’. Hierin werd gewezen op de vele technische mogelijkheden van lithografie vergeleken met boekdruk en diepdruk: ‘Bij voorbeeld, om handschriften en origineele teekeningen te kunnen vermenigvuldigen; om Sinésche, Sanscritsche en andere talen te kunnen drukken, welker letters of karakters te talrijk, en dus moeijelijk en niet dan met vele kosten te verkrijgen zijn; om boek- en plaatdruk gelijkelijk te vereeuwigen, enz.’Ga naar eind20. Vervolgens werden geschiedenis en techniek van de lithografie uit de doeken gedaan, waarbij er uitgebreid reclame werd gemaakt voor de in 1816 te Amsterdam opgerichte steendrukkerij van Eduard Beyer en Abraham Vinkeles: ‘zoo was het ons bijzonder aangenaam te vernemen, dat deze nieuwe vinding bij ons niet onbekend is gebleven; maar dat er ook in Amsterdam eene zoodanige Steendrukkerij bestaat, van de Heeren E. Beyer en A. Vinkeles, welke niet alleen aanmerkelijke verbeteringen, maar ook nieuwe uitvindingen in dit vak gedaan, en deze kunst daardoor tot eene meerdere volkomenheid gebragt hebben.[...] zwarigheden [...] zijn door de vinding van onze voornoemde Amsterdamsche kunstenaars verholpen, daar zij een teekenkrijt hebben uitgevonden, dat even goed teekent, als gewoon zwart krijt; ook vinden zij het teekenen met inkt, naar hunnen nieuwe manier, niet meer zoo moeijelijk. Daarenboven hebben zij wezenlijke verbeteringen in de werktuigelijke zamenstelling der pers gemaakt, welke den druk, vergeleken met de Parijsche pers, driemaal sneller doet voortspoeden. Voorts zijn zij in staat, regelmatig Stereotypen te drukken, waartoe de steendruk nog niet gebezigd was,- en prenten op steen te graveren; die de gravure in koper volmaaktelijk evenaren; terwijl de tot dusverre vervaardigde steendrukken in de manier van gravure zich nog altijd tot pen-teekeningen bepaalden. De kunst, om gravures alzoo (om het dus eens uit te drukken) op eene machinale wijze te vermenigvuldigen, is iets, hetwelk der Amsterdamsche Steendruk-fabrijk alleen eigen is, en door haar alleen bewerkstelligd wordt; en het nadrukken of afdrukken van gedrukte boeken en handschriften hebben zij zoo verre gebragt, dat daarbij niet veel meer te wenschen overig blijft’.Ga naar eind21. In dit helaas niet gesigneerde artikel worden de lithografische activiteiten in Rotterdam over het hoofd gezien. Gezien het grote aantal nieuwe lithografische technieken dat in het artikel wordt vermeld, beschikte de drukkerij van Beyer en Vinkeles over een zeer grote technisch-lithografische kennis, waarmee deze ver boven die in Rotterdam uitstak. De firmanten zouden bijvoorbeeld de eerste steengraveurs in de Noordelijke Nederlanden zijn. Aangezien het eerste boek dat uitgebreid op al deze technieken ingaat, het Lehrbuch van Alois Senefelder, pas in 1818 zou verschijnen, moet deze kennis door de Duitser Eduard Beyer zijn ingebracht. De maatschap hield door het vertrek van Beyer echter niet lang stand. De onderneming noemde zich vervolgens Vinkeles en Co. Achtergrond van deze en andere mutaties was volgens Moulijn het gebrek aan winstgevendheid van de drukkerij en de slechte economische situatie na de Franse overheersing.Ga naar eind22. De technische kennis echter ging, gezien een advertentie uit 1817, waarin Vinkeles een stalen- of monsterboek van op zijn drukkerij gebezigde lithografische technieken aankondigde, nog niet verloren.Ga naar eind23. Dit stalenboek is helaas onvindbaar en is wellicht in het geheel niet verschenen. Begin oktober 1817 liet Vinkeles vervolgens in de pers weten zijn steendrukkerij te hebben verkocht aan de Amsterdamse firma C.G. Sulpke en Comp.. Deze firma zag ‘de groote voordelen van den Steendruk, door schoonheid, spoed en geringe kosten’, waarbij men deze bijzonder geschikt achtte voor ‘Muzijk, Plaat- en Schrijfwerken, waar onder men verstaat: ook alle Circulairen, Wissels, Adressen enz., allerlei Figuren en Teekeningen, zoo als voorbeelden voor handen zijn’.Ga naar eind24. De nieuwe onderneming ging zich blijkbaar meer als een drukkerij van handelsdrukwerk opstellen, maar verwaarloosde daarbij de mogelijkheden die er op illustratief gebied lagen niet. Gemeld werd dat er al een publicatie gereed was waarbij alle hoofden van het schilderij de ‘Transfiguratie’ van Rafaël op het origineel[!] [met behulp van transparant papier] waren overgetrokken en vervolgens op steen waren overgebracht.Ga naar eind25. Ook dit werk lijkt helaas niet te zijn verschenen. Volgens Moulijn verkocht Sulpke de drukkerij in 1819 wegens gebrek aan vakkundige hulp | |
[pagina 72]
| |
aan A. Zweesaardt, die deze in hetzelfde jaar doorverkocht aan C.A. Spin.Ga naar eind26. Al deze mutaties brachten duidelijk een verval in lithografische kennis met zich mee. De firma C.A. Spin en Comp. berichtte naar aanleiding van de overname van de drukkerij van Zweesaardt, dat om de drukkerij ‘tot eene volmaaktheid te brengen, waartoe ze alhier nog niet gestegen was, [...] op onze kosten, den Heer C. Senefelder, Broeders des uitvinders van den Steendruk, uit Duitschland laten overkomen’, waardoor zij in staat waren de meeste taken uit te oefenen die Sulpke al in zijn advertentie uit 1817 had opgesomd.Ga naar eind27. De resultaten waren volgens Moulijn echter niet gunstig: ‘Alleen het allereenvoudigste werk, dat van deze drukkerij kwam, kon aan matige eischen voldoen’.Ga naar eind28. Alles bijeen moet worden geconstateerd dat de door E. Beyer en A. Vinkeles opgerichte steendrukkerij, die een staalkaart van technisch-lithografische mogelijkheden in huis had, door een tegenzittende economische conjunctuur met te grote verwachtingen van start is gegaan en steeds verder moest inkrimpen, tot er tenslotte onder C.A. Spin nog slechts een eenvoudige handelsdrukkerij met beperkte mogelijkheden op lithografisch gebied overbleef. Zelfs de vakbekwame Carl Senefelder bleek hier machteloos tegenover te staan. Volgens Moulijn stopte Spin dan ook na enkele jaren met de steendruk en ging hij alleen met het boekdrukken door.Ga naar eind29. Daarbij zou deze firma een grote naam verwerven. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat, zoals Moulijn stelt, de platen van de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift, die via een waarschijnlijk ingewikkeld lithografisch procédé tot stand kwamen, door A. Zweesaardt werden gedrukt (zie boven). Verder werd al op de Algemeene Vergadering van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen van 11 augustus 1818 bericht dat de platen gedrukt waren, terwijl Zweesaardt pas in 1819 de drukkerij van C.G. Sulpke overnam.Ga naar eind30. Zij werden dan ook vervaardigd onder leiding van Sulpke, waarbij gebruik werd gemaakt van de door Beyer en Vinkeles opgebouwde kennis op lithografisch gebied. | |
De technische uitvoering van de platen van de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschriftIn de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift van Jacobus Koning wordt kort uiteengezet hoe de bijgevoegde gelithografeerde atlas was vervaardigd: ‘daar elk een wezenlijk fac simile is, door middel van doorschijnend papier op de steen plaat geteekend en overgebragt; vanwaar ook in het eene en andere dezelfde letters van ongelijke gedaante, ja ook inktkladden en vlekken zullen opgemerkt worden’.Ga naar eind31. De laatste opmerking doet vermoeden dat hier een anastatisch procédé is gebruikt, waarbij het origineel werd ingevocht en de oude inkt werd geactiveerd met een bijtend middel, waarna de afbeelding werd overgebracht op de steen.Ga naar eind32. Daarvan blijkt gelukkig geen sprake te zijn. Het komt er op neer dat een origineel met een calqueerpapier werd overgetrokken en vervolgens op de steen werd overgezet. Dit overtrekken kon gebeuren met autografische inkt, waarna deze direct op de steen werd overgebracht, of met behulp van een doordrukprocédé dat uit de plaatdiepdruk afkomstig was: ‘Het beste is dat men een fijn penseel en Chineeschen inkt [gebruikt]. Is de teekening op het calqueerpapier behoorlijk nageteekend, dan wordt dit met roodaard of in sommige gevallen met geschaafd kachelpotlood, zeer fijn en gelijkmatig bestreken. Dan bevestigt men het met een kleefmiddel aan de hoeken op den steen en teekent alle lijnen met een niet te scherpe, doch aan de punt afgeronde en goed gepolijste naald, onder licht drukken door. Op de plaatsen waar de naald op het calqueerpapier drukt, geeft de zich achter het papier bevindende kleur op den steen af, waardoor zoodoende de teekening op hem zichtbaar wordt. [...] Moet de afdruk net zijn als het origineel, dan moet de teekening op steen verkeerd gemaakt, dus 't calqueer-papier op de beteekende zijde rood gemaakt worden. Deze bestreken kant wordt dan op steen gelegd en de contouren die door het papier schijnen, van de rugzijde af op steen doorgeteekend.’Ga naar eind33. Deze toepassing voor de lithografie heb ik zelf ‘facsimile-druk’ gedoopt omdat deze techniek nergens benoemd wordt.Ga naar eind34. Welke van de twee lithografische mogelijkheden, tekenen met autografische inkt of doordrukken, is toegepast, is niet met zekerheid na te gaan. Het lijkt in ieder geval de methode die C.G. Sulpke in zijn advertentie uit 1817 met betrekking tot het plaatwerk over de ‘Transfiguratie’ van Rafaël noemde (zie boven). Hij gebruikte hierbij het begrip ‘doortrekken’ in de betekenis van ‘overtrekken’, zodat hier ook nog | |
[pagina 73]
| |
aan autografie kan worden gedacht. Deze techniek stond toen in Nederland nog in de kinderschoenen, zodat het niet erg waarschijnlijk is dat deze voor een dergelijk pretentieus werk werd gebruikt.Ga naar eind35. Geheel uitgesloten is het echter niet, daar de oudste tot op heden bekende Amsterdamse autografie gedateerd is ‘25 Juny 1817’.Ga naar eind36. Ik kies uiteindelijk voor de tweede op het oog ingewikkelde methode. Hierbij doet zich de gelukkige omstandigheid voor dat er in 1821 een boekwerk verscheen over stukken in de Amsterdamse archieven dat was geïllustreerd met facsimiles in plaatdiepdruk van een aantal historisch interessante stukken. Deze stukken waren overgetrokken door Jacobus Koning!Ga naar eind37. De acht tekstillustraties zijn alle onder het tekstgedeelte gesigneerd ‘J. Koning del(in)’. Bij de aktes, die zijn voorzien van een zegel, vindt men vaak ook ‘J.W. Caspari del.’ en ‘D. Veelwaard sculp.’ Bekend is dat bij dit soort schriftfacsimiles bij de plaatdiepdruk van een doordrukmethode als boven beschreven, gebruik werd gemaakt.Ga naar eind38. Vergelijking van deze illustraties met die uit de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift, brengen druktechnisch weinig verschillen aan het licht, wat als een groot compliment voor de steendrukkerij moet worden opgevat. Het komt er op neer dat Jacobus Koning bij beide publicaties het overtrekwerk op doorzichtig papier voor zijn rekening nam. Het doordrukken en bij de plaatdiepdruk vervolgens het etsen waren waarschijnlijk zaken waarmee hij zich niet bezig hield en die aan vaklieden werden overgelaten. | |
Jacobus Koning (1770-1832)In het hierboven geciteerde verslag van de Algemeene Vergadering van 't Nut uit 1817 werd het lid Jacobus Koning een pluim op de hoed gestoken vanwege zijn ijver en vakbekwaamheid.Ga naar eind39. Op de Algemeene Vergadering van 1818 deed men dat nog eens dunnetjes over: ‘Wij zijn zowel de voorbeelden als de verklaringen verschuldigd aan den rijken voorraad, de uitgebreide Vaderlandsche Oudheidkunde en de onvermoeide vlijt van den Heer Jacobus Koning, behalve als Lid van geleerde Genootschappen, en van het Amsterdamsch tweede Departement onzer Maatschappij, met zoo veel roem bekend, door zijne beslissende verdediging van Haarlems aanspraak op de eer der uitvinding van de Boekdrukkunst’.Ga naar eind40. Deze loftuitingen op Koning waren toen bepaald geen uitzondering.Ga naar eind41.
De oudste tot op heden bekende Amsterdamse autografie (collectie en foto Algemeen Rijksarchief, Den Haag).
Koning had zijn faam hoofdzakelijk te danken aan zijn eerste publicatie uit 1816 over de boekdrukkunst, waarin hij trachtte aan te tonen dat deze door Laurens Jansz Coster te Haarlem en niet door Johannes Gutenberg te Mainz was uitgevonden.Ga naar eind42. Dit door de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem met goud bekroonde werk had een enorme uitwerking. De Amsterdammer Jacobus Koning was oorspronkelijk als boekverkoper werkzaam en vervolgens als griffier bij verschillende lagere rechtbanken. Vanaf 1816 publiceerde hij over historische onderwerpen. Ondanks zijn beperkte middelen slaagde hij er in om een boeken- en manuscriptenschat op te bouwen, die zijn tijdgenoten in verbazing bracht.Ga naar eind43. Iets van zijn bezit aan manuscripten wordt duidelijk bij het voorwoord van zijn Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift: ‘Aan eenen genoegzamen voorraad van stukken, zoo uit onze eigene verzameling, als die ons door anderen zijn medegedeeld (*) ontbrak het ons wel niet [...] (*) No 14, 15 en 16 behooren op 's Rijks Archief, en zijn ons door den Heer Archivaris Van Wijn ten gebruike toegeschikt; terwijl No 17-22, 24-27 en 29 het eigendom zijn van Jonkheer Mr. C.A. van Sypesteyn, te Haarlem, van | |
[pagina 74]
| |
J.A. Daiwaille, Portret van Jacobus Koning, ca. 1820. Litho, 481 × 312 mm. Rijksprentenkabinet, Rijksmuseum, Amsterdam.
wien wij dezelve bekomen hebben; voor welk een en ander wij bij dezen onzen openlijken dank betuigen’.Ga naar eind44. Met andere woorden: de exemplaren uit zijn eigen verzameling moeten onder de resterende nummers gevonden worden. Uit de beschrijving van de teksten blijkt verder dat zes manuscripten uit Amsterdamse en Haarlemse archieven afkomstig waren, zodat mogelijk ongeveer de helft van de stukken van hem afkomstig was. Dit maakt duidelijk, waarom op de jaarvergadering van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen uit 1817 gemeld kon worden dat de moeilijkheden bij de voorbereiding van de publicatie grotendeels waren opgelost: men had iemand gevonden die zelf zowel fraaie voorbeelden van het letterschrift kon aanleveren, als in staat was om deze te kopiëren.Ga naar eind45. | |
Spaarzaam gebruik van de lithografieHet volksonderwijs was een belangrijke taak van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, zowel het onderwijs voor de jeugd als voor volwassenen. Naast de uitgave over het oude letterschrift had de Maatschappij al vele publicaties op dit terrein op haar naam staan. Gezien de doelgroepen waarvoor deze in de eerste plaats bestemd waren, moest de prijs hiervan zo laag mogelijk worden gehouden. Concreet | |
[pagina 75]
| |
betekende dit dat van illustraties, waarvoor men aanvankelijk vooral op de dure diepdruk van koperen platen was aangewezen, weinig of geen gebruik kon worden gemaakt. Vandaar dat door vele afdelingen van de Maatschappij met grote interesse naar de nieuwe lithografie werd gekeken, waarbij aanzienlijk goedkoper afbeeldingen konden worden vermenigvuldigd. Een goed voorbeeld is het door de afdeling Zaandam van 't Nut in 1817 gedane voorstel voor een ‘Bijbelsch Prentenboek’, dat al eerder (in 1803) ter tafel was geweest, maar toen door de te verwachten hoge kosten geen kans maakte.Ga naar eind46. Door de doorbraak die er op lithografisch terrein met de Algemeene ophelderende verklaring van het oud letterschrift was bereikt, maar ook door het enthousiaste onthaal dat deze techniek ten deel viel (ondermeer bij de oprichting van de afdeling Voorburg van 't Nut in 1824)Ga naar eind47., mocht worden verwacht dat bij de publicaties van de Maatschappij op grote schaal van deze techniek gebruik zou worden gemaakt. Dat was echter, in ieder geval op centraal niveau, niet zo. Zeker als in aanmerking wordt genomen dat de steendruk na 1825 in de Noordelijke Nederlanden wat veelvuldiger werd toegepast, was het resultaat bij de Maatschappij tot circa 1830 mager. Een mogelijke verklaring is dat het toen, na een aantal slechte jaren, in de Noordelijke Nederlanden economisch weer beter ging, waardoor men zich publicaties met dure diepdrukillustraties kon veroorloven.Ga naar eind48. Opmerkelijk en veelzeggend is dat in 1830 een der fraaiste uitgaven van 't Nut uit die jaren verscheen: Handleiding tot de Schrijfkunst met illustraties in diepdruk van koperen platen en niet in lithografie. | |
[pagina 77]
| |
BijlageVan wege het Departement Leijden. De ondervinding leert, dat de bekwaamheid, om geschreven schrift, van ouden tijd, te kunnen lezen, zeer schaars gevonden, en hoe langer hoe zeldzamer wordt; en dat hier door de achteloosheid omtrent oude Papieren vermeerderd wordt, en dezelve al ligt als onbruikbaar worden weggedaan. Daar door, nogtans, worden niet slechts bronnen voor onze Landsgeschiedenis vernietigd; maar konden zelfs personen en familien, door het verloren gaan of onleesbaar schijnen van oude Testamenten, Koop- en Rentebrieven en andere oude stukken en Registers, aanzienlijk nadeel lijden. Er behoorde, derhalve, bij een volledig Schoolonderwijs van Jongelingen, en bij het vormen van Schoolmeesters, gelet te worden, dat deze bedreven werden in het lezen van verschillende handen van hedendaagsche en Italiaansche Schrift, en van het loopende oud Hollandsche Schrift. Tot eene noodzakelijke voorbereiding en hulpmiddel hier toe, stelt het Departement Leijden voor: Om, onder opzigt van Hoofdbestuurders, te laten vervaardigen eene verhandeling over het oude Hollandsche Schrift, van Ao 1200 tot 1800, met kennelijke opgave der in hetzelve voorgevallene veranderingen, der meest gewone verkortingen, en alles wat hier toe betrekkelijk is. De kosten der afdeeldingen in Plaat, welke zeker bij deze verhandeling vereischt worden, zouden aanmerkelijk verminderd worden, door de aanwending van den steenplaatdruk, welke thans in Duitschland in algemeen gebruik is, en ook reeds in ons Vaderland, met goed gevolg geoefend wordt; en, naar het oordeel van deskundigen, bijzonder geschikt is voor het afbeelden van geschreven schrift.
Uit: Punten ter Beschrijving, voor de Algemeene Vergadering der Maatschappij: Tot Nut van 't Algemeen, welke gehouden zal worden op dinsdag en woensdag, den 9 den en 10 den van Oogstmaand 1814, p. 35-36. |
|