De Boekenwereld. Jaargang 15
(1998-1999)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 58]
| |||||||||||||
Papyrografie plus draagbaar lithopersje
|
a.) | Une presse de grandeur moyenne de 10 à 16 pouces avec tous les accessoires. |
b.) | Six Cartons lithographiques. |
c.) | 50 feuilles de papier à transporter. |
d.) | Encre, crayon, couleur, préparation chimique &c. &c. avec la recette de ces derniers articles. |
e.) | Une instruction détaillée sur la manière de se servir de ces divers objects pour en obtenir le meilleur résultat. |
La livraison à M.M. les Souscripteurs commencera à dater du 1 Septbr 1820 & sera faite suivant l'ordre de leur inscription.
Nous osons nous flatter que Votre Excellence jugera cette double découverte digne de toute son attention & qu'elle daignera nous autoriser d'inscrire son nom dans la liste de M.M. les Souscripteurs’.Ga naar eind1.
Het kwam er op neer dat Alois Senefelder, na jaren van voorbereiding, met een nieuw product op de markt kwam. Sinds zijn ontdekking van de lithografische vlakdruk omstreeks 1798 was hij constant bezig geweest met het zoeken naar toepassingen
voor zijn uitvinding en met het aanbrengen van verfijningen in het procédé. Hij ontwikkelde zich hierbij tot het prototype van de uitvinder die gedreven bezig is, zonder aandacht te hebben voor de soms harde realiteit. Een geval van ‘Laborir Wuth’, zoals dat toen werd genoemd.Ga naar eind2.
Bekend is dat Senefelder in 1816 pogingen deed om zowel tot een kofferpersje als tot de ontwikkeling van de zogenaamde papyrografie te komen. Bij het laatste komt het er op neer dat hij trachtte om de zware en mede door de transportkosten kostbare lithostenen uit Solnhofen te vervangen door geprepareerde kartons.Ga naar eind3. Dit zogenaamde ‘steenpapier’ vervaardigde hij aanvankelijk door een mengsel van kalk en kwark van verse melk op papier/karton te laten drogen. Later verving hij de kalk gedeeltelijk door andere stoffen (zie bijlage). Er werd door hem dus een soort kunststeen/cement aangebracht op een onderlaag die behalve uit papier/karton ook uit hout, linnen of metaal kon bestaan.
Een tweevoudige uitvinding
In dezelfde tijd begon hij met de ontwikkeling van een draagbaar lithopersje. Hij had daarbij een soort kopieerapparaat voor ogen: ‘Den chemischen druk van metaalplaten heb ik kort geleden op een nieuwe soort kopieermachines toegepast, waarop men alles, wat men met chemischen inkt of - krijt op papier teekent, in weinige oogenblikken kan overdrukken en dan in meerdere honderdtallen kan verveelvoudigen. Zijne koninklijke Majesteit van Beieren had de allerhoogste genade, mij voor deze uitvinding een patent voor zes jaar te verleenen.’Ga naar eind4. Vervolgens moest hij zijn werkzaamheden op dit terrein echter onderbreken omdat de redactie van zijn Lehrbuch dat in 1818 zou verschijnen, al zijn aandacht opeiste.Ga naar eind5. Hij kwam hierop terug aan het einde van de verschillende edities van dit boek: ‘Tot nu heb ik dit ontwerp nog niet kunnen uitvoeren, daar ik door de uitgave van dit werk daarin verhinderd werd, maar nu, na zijn voltooiing, zal ik zooveel te vlijtiger zijn om van deze eenvoudige, handige en voor zoo menigerlei doel nuttige handpersen, zulk een voorraad te vervaardigen, dat het de moeite loont een inteekening te openen, waardoor ik in staat gesteld word ze tegen een geringe prijs af te geven’.Ga naar eind6.
Begin 1819 begaf hij zich naar Parijs, opende een lithografische drukkerij in de Rue de Lille en begon de gelithografeerde bijlagen voor de Franse editie van zijn Lehrbuch te drukken. Bovendien kreeg hij daar al heel snel een patent voor zijn lithografische kartons. Tegelijk zette hij ook zijn pogingen voort om zijn draagbare lithopersje te verbeteren. Vervolgens werd halverwege het jaar 1819 samen met de Parijse uitgever van de Franse editie van het Lehrbuch, Treuttel & Würtz, de onderneming A. Senefelder & Comp. opgericht om lithografische kartons te gaan vervaardigen.Ga naar eind7. Zowel zijn persje als de lithografische kartons werden vervolgens op de in 1819 in het Louvre gehouden industrietentoonstelling getoond, waar ze opzien baarden.Ga naar eind8. In mei 1820 publiceerde de onderneming een circulaire, waarin het draagbare persje werd aangeboden en die gedeeltelijk met de aanbiedingsbrief aan baron Fagel overeen kwam.Ga naar eind9.
Uit de circulaire blijkt echter dat het idee van lithografische kartons gecombineerd was met dat van het draagbare lithopersje. Er wordt dan ook nadrukkelijk over een ‘double invention’ gesproken, namelijk ‘l'invention des Cartons lithographiques de Mr A Senefelder & d'une presse portative appropriée à leur usage’. De werking was als volgt: geschreven werd met speciale inkt op autografisch papier.Ga naar eind10. Vervolgens werd het resultaat overgebracht op een lithografisch karton. Dit werd vervolgens als drukvorm gebruikt en in het kofferpersje met behulp van een zich over het karton voortbewegende rijver, een aan één lange zijde afgerond plankje, afgedrukt. Het grote voordeel van deze methode was dat niet spiegelverkeerd op het karton hoefde te worden geschreven. Het persje kon dan ook inderdaad bij uiteenlopende administratie als kopieerapparaat worden gebruikt. De verkoop schijnt niet slecht geweest te zijn. Uit een brief van Carl Senefelder, de derde broer van Alois, blijkt dat er in 1821 ondanks de hoge prijs van 300 francs (circa f140,-) ongeveer 500 persjes werden verkocht.Ga naar eind11.
Het rapport van de Société d'encouragement
De aanbiedingsbrief aan baron Fagel ging vergezeld van het rapport dat de Société d'encouragement pour l'industrie nationale te Parijs in 1820 over de beide uitvindingen had opgesteld. De Société was over deze uitvindingen zo tevreden, dat men Alois Senefelder een gouden medaille toekende. De medaille kwam in de plaats van een beloning in het kader van een prijsvraag over het vervangen van de lithografische steen
door een kunststeen. Deze enkele jaren tevoren uitgeschreven prijsvraag was namelijk al ingetrokken (wat de Société overigens achteraf betreurde).
Het rapport werd namens een speciale commissie voorgelezen door de comte De Lasteyrie, de eerste lithografische drukker in Parijs (1815). Hieruit blijkt dat Alois Senefelder een twaalftal proeven had ingeleverd, die commissarissen van de Société met eigen ogen op zijn drukkerij in de Rue Servandoni nr. 13 van kartons hadden zien drukken. Vooraf waren de afbeeldingen op de kartons aangebracht. De proeven in krijt en inkt werden opgesomd, waarbij commissarissen steeds een oordeel over de drukkwaliteit gaven en waarbij aan Alois Senefelder gelegenheid werd gegeven om daar weer commentaar op te leveren.Ga naar eind12.
In het algemeen vonden de commissarissen de proeven redelijk tot goed geslaagd. Bij een enkele ontdekten zij zwakheden. Alois Senefelder verdedigde zich hiertegen met de opmerking dat hij er als drukker natuurlijk niet meer kon uithalen dan er in zat.Ga naar eind13. Het ging hierbij echter vooral om krijtlitho's. Volgens Senefelder zou dat kunnen verbeteren door een zwaardere kwaliteit lithografisch karton te gebruiken (dat extra voor de krijttekening moest worden geruwd).Ga naar eind14. Verder waren krijtlitho's druktechnisch het lastigst te vervaardigen, zeker als deze overgedrukt moesten worden.Ga naar eind15. Alles bijeen kwam het er in de praktijk echter op neer dat men toen nog niet in staat was om met krijt een bevredigend resultaat te verkrijgen, voornamelijk doordat de kwaliteit van het voorhanden zijnde autografische papier nog onvoldoende was.Ga naar eind16.
Van vier proeven waren 500 afdrukken gemaakt, omdat de commissarissen wilden weten welke aantallen van de lithografische kartons konden worden gedrukt en wat de kwaliteit daarvan was. Ook deze resultaten achtten zij merendeels uitstekend. Zij constateerden daarbij dat met name de kartons beter geschikt leken te zijn voor het overdrukken dan de lithostenen zelf. Zij raadden dan ook aan om de stenen niet meer met afbeelding en al op te slaan, maar deze afbeeldingen over te zetten op lithografische kartons en deze laatste te bewaren.Ga naar eind17. Van een van deze proeven waren de commissarissen bepaald gecharmeerd: een pagina met rand in boekdruk, die overgedrukt was op het lithografisch karton, dus een voorbeeld van typolithografie. Alois Senefelder merkte naar aanleiding hiervan op: ‘Cet essai de typographie fait voir que les cartons lithographiques [...] pourront en quelque sorte servir de planches stéréotypies’.Ga naar eind18.
Vervolgens maakten de commissarissen wat berekeningen: een lithosteen van ongeveer 25 × 33 cm kostte 10 francs (circa f4,70). Deze steen was volgens hen ongeveer 50 maal te gebruiken, zodat de kostprijs na afschuren etc. ongeveer een halve franc bedroeg. Dit was dezelfde prijs als die van een lithografisch karton van dezelfde grootte, en van de dunste kwaliteit, dat niet nogmaals verso af te drukken was.Ga naar eind19. De commissarissen waren tevreden met deresultaten. Dat gold ook voor de ambassadeur van Perzië, die bij één van de proefnemingen met het lithografische karton aanwezig was geweest.Ga naar eind20. Toch was de uiteindelijke conclusie van de commissarissen, gezien de ingeleverde proeven, wat terughoudend: het procédé was voor verbetering vatbaar en er moest nog meer ervaring mee worden opgedaan.Ga naar eind21.
Zo uitgebreid als de commissarissen over de papyrografie waren, zo kort waren zij over het door Senefelder ontwikkelde kopieerapparaat. Men volstond met de opmerking: ‘Afin de répandre l'usage de la Lithographie, M. Senefelder a imaginé une presse portative, dont l'action est aussi facile qu'ingénieuse. Elle contient un certain nombre de cartons, avec tout ce qui est nécaissaire pour l'impression’.Ga naar eind22. Deze korte rapportage is jammer omdat men niet op het autografische gedeelte inging en een dergelijke pers niet meer lijkt te bestaan.
Pogingen om de papyrografie in te voeren mislukken
Alois Senefelder ging in ieder geval op de ingeslagen weg voort en publiceerde in 1820 een brochure met een viertal voorbeelden van papyrografie. Daarbij maakte hij gebruik van de best geslaagde proeven in 500-voud die hij aan de commissarissen van de Société had getoond.Ga naar eind23. Het resultaat was druktechnisch uitstekend.
Er leek voor dit procédé dan ook een uitstekende toekomst te zijn weggelegd, zeker toen ook enkele Franse, en later enige Duitse kunstenaars zoals Th. Géricault, N.T. Charlet, J.G. Schadow en W. Reuter, zich voor het procédé gingen interesseren. Voor zover bekend, ging het hierbij uitsluitend om pen-, niet om krijtlitho's.Ga naar eind24. Die van Géricault zijn het bekendst geworden. Hij nam in 1820 lithografische kartons mee op een reis naar Engeland, die hij ondernam ter promotie van zijn schilderij ‘Le radeau de la Méduse’. Wellicht hield het meenemen van de kartons verband met de plannen die het Londense filiaal van Treuttel & Würtz koesterde om ze aldaar ter verkoop aan te bieden (de lithostenen waren in Engeland nog duurder dan in Frankrijk, zodat verkoop van een goedkoper vervangingsproduct profijtelijk leek).Ga naar eind25. Na een zevental pogingen stopte Géricault echter met het tekenen op lithografische kartons, omdat hij vond dat het procédé ernstige onvolkomenheden vertoonde.Ga naar eind26. Ook in Duitsland bleef het uiteindelijk bij enkele zeldzame proeven. Samengevat komen de in de literatuur opgesomde onvolkomenheden op het volgende neer:
- | met het afdrukken van lithografische kartons kon geen topkwaliteit worden gehaald; |
- | het procédé kon minder goed gebruikt worden om krijttekeningen te reproduceren; |
- | door het gebruikte organische materiaal ontstonden er gaatjes in de toplaag van de lithografische kartons, waar de pen bij het tekenen in bleef haken; |
- | bij het afdrukken beschadigde de toplaag van de lithografische kartons of liet deze los; |
- | de kostprijs bleek toch te hoog; |
- | de fabrieksmatige vervaardiging van lithografische kartons bleek op te grote problemen te stuiten. |
Senefelder wist echter van geen ophouden, ook niet toen zijn beschermheer, koning Max I Joseph van Beieren liet weten dat hij de concurrentiepositie van Beieren op het gebied van lithostenen met zijn lithografische kartons schaadde, en dat het van weinig patriottisme getuigde dat hij zijn fabriek voor lithografische kartons in Frankrijk in plaats van in Beieren had opgericht.Ga naar eind27. In 1823 gaf Senefelder opnieuw een serie voorbeelden van papyrografie uit.Ga naar eind28. De kenner van de Franse lithografie, H. Bouchot, vond deze voorbeelden echter matig van kwaliteit.Ga naar eind29. In 1824 hield Senefelder het voor gezien en vertrok hij naar München, terwijl hij de onderneming aan zijn medewerker Eduard Knecht overliet. In 1826 ten slotte trad Treuttel & Würtz uit de firma A. Senefelder & Comp., waarmee het pleit definitief in het nadeel van de papyrografie was beslecht. De firma bleef onder leiding van Knecht bestaan, aan de papyrografie werd echter geen aandacht meer besteed.
Het draagbare lithopersje
Ook met het niet slecht verkopende draagbare lithopersje ontstonden problemen. In 1823 werd in het Louvre in Parijs opnieuw een industrietentoonstelling gehouden, waar Alois Senefelder een lithopersje demonstreerde, waarbij van lithografische kartons werd gedrukt. In een tijdschrift verscheen hierover een artikel waaruit blijkt dat de schrijver de productontwikkeling van Senefelder op de voet had gevolgd.Ga naar eind30. Al snel was duidelijk dat het om een goed idee ging, gecombineerd met een slechte uitvoering. De pers leek niet erg degelijk geconstrueerd. Waarschijnlijk traden er al storingen op als het apparaat slechts
enige tientallen malen was gebruikt. Door de druk van de rijver had het leer tussen rijver en papier de neiging om te gaan plooien: ‘lorsqu'on néglige de le tendre selon le besoin, le papier se déplace, l'épreuve vient mal, et quelquefoi le dessin se gâte’.Ga naar eind31.
Er werden pogingen gedaan om tot verbetering te komen. Daarbij werd gedacht aan de vervanging van de bewegende rijver door een ijzeren cilinder ten einde het kreukelen van de afdruk te voorkomen. Zowel de variant met rijver als die met cilinder werden op de tentoonstelling gedemonstreerd. Voor het idee van een cilinder in plaats van een rijver had de schrijver van het artikel al op de industrietentoonstelling in het Louvre van 1819 reclame gemaakt, echter zonder resultaat: ‘nous sommes surpris qu'aucun imprimeur de lithographie n'ait voulu l'essayer’.Ga naar eind32. Ook het succes op de industrietentoonstelling uit 1823 is blijkbaar niet erg groot geweest. De laatste aanwijzingen voor het fabriceren van het lithopersje stammen uit 1824: een gebruiksaanwijzing ‘Pour servir à l'usage des Presses portatives’Ga naar eind33. en een mededeling van Eduard Knecht, Senefelders medewerker in Parijs, die er op neer kwam dat hij litho's met een draagbaar persje had gedrukt, waarbij het lithografische karton door een zinkplaat was vervangen.Ga naar eind34.
Epiloog
Na die tijd raakten zowel het draagbare lithopersje als de papyrografie in de vergetelheid. In plaats van de kartonnen drukplaat kwam de zinkplaat, die aan een langzame opmars zou beginnen. Omstreeks 1880 werden in de Verenigde Staten veelvuldig zinkplaten in plaats van stenen gebruikt.Ga naar eind35.
Ook de ontwikkeling van een apparaat dat een klein aantal kopieën kon vervaardigen, werd in de negentiende eeuw voortgezet. Apparaten met fraaie namen als ‘papyrographe’, ‘autocopiste noir’ en ‘trypographe’ waren in de tweede helft van de negentiende eeuw het resultaat.Ga naar eind36.
Ten slotte bleef zelfs het vervaardigen van een ‘kunststeen’ een uitdaging. Dr. N.G. van Huffel, kenner van de grafische technieken, gaf hiervan een aardige samenvatting: ‘De eerste geslaagde poging om aan de groote steenmassa's der lithographie te ontkomen en om tevens te besparen de groote bedragen, belegd in die dure, steeds zeldzamer wordende steenen, was gericht op het maken van een drukvlak, sterk imiteerend de eigenschappen van het steendrukvlak. Reeds Senefelder wijst in die richting en Eberhardt (1822) geeft daar bij latere uitvoering het gebruik van zinkplaten aan. De pogingen zijn dus reeds van ouden datum. Maar resultaten
bleven practisch uit, omdat èn het surrogaat voor den steen nog niet veel goeds was èn ook de steendrukker der oudere tijden niet zoo snel naar iets anders dan zijn solide steenen overliep. In 1878 fabriceerde men uit Portlandcement, zand, etskalk en leem kunststeenen voor lithodoeleinden. De tijden waren nog niet rijp voor het nieuwe en de zaak verliep. Tusschen 1880-1900 kwamen er verschillende kunstproducten uit. Ditmaal alle op zink geprepareerd. Zelfs waren er buigbare preparaten, die dus bij 't bewerken geen gevaar leverden, dat de geprepareerde laag afspringen kon. Men meende dit ten minste, door collodiumlagen met pijpaarde, zinkwit en waterglas te mengen, te kunnen bereiken. Practisch nut werd niet bereikt. [...] Tot in 1898 reikten deze pogingen. In 't begin van 1900 werden deze proeven opgegeven, omdat intusschen het aluminium een rol ging spelen’.Ga naar eind37.
Bij nader inzien kan worden geconcludeerd dat Alois Senefelder, zoals meer negentiende-eeuwse uitvinders, zijn tijd te ver vooruit was. Achteraf bezien, waren zijn ideeën vaak uitstekend, de realisatie van een en ander stuitte in zijn tijd echter meestal op onoverkomelijke problemen. Soms leek ook de toepasbaarheid niet groot. Zoals een Franse lithograaf uit die tijd zijn kritiek op Alois Senefelder achteraf formuleerde: ‘Toutefois, il est à regretter que l'auteur se soit plutôt attaché à publier une quantité de recettes inutiles ou de pure curiosité, qu'à donner des détails pratiques sur les procédés les plus essentiels de la Lithographie’.Ga naar eind38.
Daarbij stuitten nieuwe technieken en machines in de drukkerswereld sowieso op vooroordelen en conservatisme. De angst voor het nieuwe kon in het algemeen slechts worden doorbroken als er onbetwist uitzicht op profijt was.
Hoe baron Fagel op de aanbevelingsbrief van Senefelder & Comp. heeft gereageerd, is niet bekend. Ondanks zijn belangstelling voor het lithografische procédé - Duval de Mercourt maakte omstreeks 1819 een gelithografeerd portret van hemGa naar eind39. - is de kans klein dat het draagbare lithopersje in de Nederlanden enige voet aan de grond heeft gekregen.
Bijlage
Door Alois Senefelder handgeschreven recept uit 1821 voor het vervaardigen van lithografische kartons (steenpapier)
Vollkommene Beschreibung der ganzen Fabrikation
1. Zubereitung des Papiers
Gutes Papier welches so wenig als möglich von Unreinigkeiten als Knoten, Löcher, etc. in sich hat taugt zu den Cartons. Es mag geleimt oder ungeleimt seyn, indess ist letzteres etwas vorzüglicher. Die erste Zubereitung des selben ist das firnissen oder Oehlen. Man nimt eine Mischung von 1 Theil gutem Leinöhl-firniss und zwey Theilen Leinöhl. Der Firniss muss durch Beykochung von Silberglätte oder Menig trocknend gemacht worden seyn. Mit einem Wort es soll guter Mahler firniss seyn. Man kann immer zur beförderung des Trocknens auf 1 tt Mischung von Firniss und Leinöhl 1 Loth Bleyzucker fein darunter reiben lassen. Grünspan thut die nemliche Dienste und lässt sich noch leichter reiben, ja man kann ihn schon feingeriebener als Grüne Oehlfarbe kaufen. Mit dieser Oehlmischung wird jeder Bogen Papier gut überstrichen, dass er ganz davon durchtrungen sey. Man legt einen Bogen auf den anderen und wenn ein oder mehrere Riss fertig sind werden sie mit einem Brett bedeckt und beschwert. Nach einigen Stunden nimt man das Gewicht weg und legt das Papier so dass immer zwischen zwey geöhlte Bögen ein frischer ungeöhlter zu liegen kömt. Nun wird das ganze wieder bey Seite gelegt und stark beschwert.
nach 24 Stunden nimmt man die zuvor darunter gemischte Bögen welche nicht so durchgängig von Oehl durchtrungen seyn werden als die andere, wieder heraus, und lässt die übrigen auf einem dem Luftzug ausgesetzten Boden oder Speicher zum trocknen aufhängen. Die zurükgelassene halb geöhlte Bögen werden nun wieder wie frische behandelt und vollends hinlänglich und zwar ganz auf selbe Art mit Oehl getränkt.
Nach Verhältniss günstiger Witterung trocknet das Papier hinlänglich in 1, 2 oder 3 Monaten.
Wenn es vollkomen trocken ist und zwar je trockner je besser, so wird es mit einem scharfen Messer auf einem egal geschliffenen Stein so ab geschaben, dass alle sich zufällig darinn befindenden Unreinigkeiten und Erhöhungen hin weg genommen werden. Man kann es auch mit Sand abschleifen, aber es gehört die nöthige Geschiklichkeit dazu um keine Knoten übrig zu lassen und doch auch keine Löcher hinein zu schleifen
Besonders hat man darauf zu sehen, dass unter dem Papier nicht die geringste Unreinigkeit nicht einmal ein Sandkörnchen sich befinde, weil sonst allemal ein Loch entsteht.
Nach dieser Operation wird das Papier vitriolisirt. Man mischt 3 Theile Vitriolöhl mit zwey Theilen Wasser nach und nach vorsichtig zusammen und lässt die Mischung kalt werden. Dann kann man sie in Bouteillen füllen.
Mit dieser Säure wird das Papier auf beyden Seiten gut und gleichförmig überstrichen und dann sogleich in ein Gefäss voll Wasser gethan. Man bedient sich zum anstreichen eines wollenen Bauschens von flanell welcher an eine hölzerne handhabe festgenagelt ist.
Ist dass Wasser Gefäss ziemlich voll Papier so wird das saure Wasser abgelassen und so lange mit frischem ersetzt und wieder abgelassen biss es nicht im geringsten mehr saure schmeckt. Dann nimt man das Papier heraus, lässt es gut ablaufen und hängt es zum Trocknen auf.
Nachdem es vollkommen trocken ist, wird jeder Bogen auf beyden Seiten mit einer Bürsten wohl abgebérstet, um die Unreinigkeiten der Wollfaseren hinweg zu schaffen, dann wird das ganze Papier einige Tage lang in eine sehr gute Presse gethan um es recht gleich und ohne falten zu haben. Alsdann ist es zum Empfangen der steinartigen Masse volkommen zubereitet.
2. Zu Bereitung der Massa
Man fühlt frische Milch in Gefäse von beliebigen Grösse und lässt sie an einem kühlem Orte, im Sommer im Keller einen oder 2 Tag lang ruhig stehen. Nun kann man, wenn man will den Rohm oder Creme mit einem Löffel abnehmen, um ihn als frisch zu gebrauchen.
Die Milch selber muss man aber nicht viel schüttelen. Man lässt sie nun wieder 6 Tage lang ruhig stehen bis sie gehörig sauer aber noch nicht gestockt ist. Nun macht man das im Milchgefäss ganz unten befindlichen Loch auf, und lässt die saure Milch in ein reines Geschirr laufen. man muss aber wohl acht geben dass man keinen Creme mit durchlaufen lässt, sondern das Loch lieber etwas zufrüh wieder zu machen.
Die Milch wird nun über feuer gethan und so heiss gemacht, dass sie ganz gerinnt, und das Wasser ganz klar wird. Nun wird sie abgeseiht und die geronnene Käse noch ein mal mit reinem Wasser übergossen und dann so trocken als möglich vermittels eines reinen Tuches abgeseiht. Die Güte dieses Käses hängt von der möglichst besten Absonderung der fettartigen Theile ab, welche durch aus nicht mit in die Massa kommen dürfen.
Von dem zubereiteten Käss nimmt man 1 Theil und 5 Theile feingeriebenen Bleyweiss.
Beydes wird wohl untereinander geknettet, und man kann sich auf mehrere Tage davon einen Vorrath machen. Wird die Mischung zu trocken befunden, und lässt sie sich nicht gut untereinander knetten, so thut man ein wenig Wasser darunter, - sie soll die Consistenz eines Brodteiges haben.
Die würklich zum Anstreichen bestimmte Mischung dieser Masse welche durch Beymischung von Talch und Lauge zur gehöriger Auflössung und
Flüssigkeit gebracht wird muss nicht früher gesehen, als biss man sie auch gleich verbrauchen kann, da sie alsdann wenn einmal Talch oder Lauge dabey ist, in einigen Stunden verderben würde. Man soll also nicht mehr anmachen als man in einer Stunde längstens verbrauchen kann.
Das Anmachen geschieht folgender Gestalt. Man nimt 64 Theile obiger Mischung von Bleyweiss und Käse, und 1 Theil frisch gelöschten Kalches nebst 2 Theil guter scharfer aus Kalch und Potasche bereiteter Lauge.
Die Lauge wird aus 1 Theil Potasche 1 Theil Kalch und 4 Theil Wasser bereitet. Man lässt sie gut zugedekt ½ Stund lang kochen, seiht sie sodann ab, und verwahrt sie in gut zugestopselten Bouteillen.
Sobald der Kalch und die Lauge unter den Teig gemischt und gut umgerührt wird, so wird die Masse augenbliklich aufgelösst leimartig und fliessend. Hat sie die gehörige flüssigkeit um durch einen nicht zu dichten Cotton durchgetrieben zu werden, so ist sie gut. Sollen sie aber zu dick seyn, so mischt man etwas weniges Wasser dazu, aber ja nicht mehr als nöthig ist, denn die Massa ist desto besser in je dickerem zustande sie auf das Papier aufgestrichen wird, so dass sie also gerade nur so stark flüssig seyn darf, als durch aus zum guten und gleichförmigen Anstreichen nöthig ist.
3. das Anstreichen
Man legt das auf oben bemeldte Art zubereitete Papier und zwar einzeln Bogen für Bogen auf eine Stein oder Metall Platte und giesst so viel von der vorherbeschriebenen Massen darauf als man durch Erfahring erprobt hat dass gerade zu einem hinlänglichen und doch nicht zu dicken Anstrich nothwendig ist. Denn zu dick angestrichener Carton taugt nicht so gut. er ist gebrechlicher und schiebt mehr beym Abdrucken.
Auf einen gewöhnlichen Schreib bogen sind ohngefähr 3 Esslöffel voll das beste Maas.
Ist diess geschehen so streicht man die Masse mit den flachen Hand gleichförmig aus einander. Nun nimt man den Pinsel und zertheilt sie vollends so egal als möglich.
Alsdann wird jeder Bogen vorsichtig weg genommen und entweder auf den Boden oder noch besser in eigene Stellagen recht eben hingelegt bis er vollkommen trocken ist.
4. Feuchten und Pressen
Von den angestrichenen und getrockneten Papier wird jeder Bogen mit einem reinen Lappen und Wasser gleichförmig angestrichen. Man rechnet das für jeden gewönlichen Schreibbogen nöthige Wasser ohngefähr auf einen halben Esslöffel. Jedoch muss der Lappen vorher schon feucht seyn. Man schüttet diese Quantität Wasser schnell auf das Papier und zertheilt es mit dem Lappen so geschwind als möglich auf allen Seiten, damit es nicht auf ein und anderer Stelle zu nass oder zu trocken wird. Bey diesem Zertheilen, welches durch Hin und Herwischen geschieht kömt es auf die Geschicklichkeit des Arbeiters an die Rauhigkeiten des Anstrichens zu ebenen und dem Papier eine gleichförmige Politur zugeben, ohne durch zu lange und zu grobe Behandlung an mehreren Orten die Massa auf zu lössen und Löcher und Risse zu verursachen. Ganz frisch angestrichenes Papier ist etwas schwerer zu behandeln weil sich die Massa leichter auflösst. 8 Tag altes ist leichter. Zu alt soll es aber auch nicht seyn weil sonst der Effeckt des Pressens verlohren gienge welcher ein Hauptgeheimniss der Fabrikation ist.
Der Zweck des Pressens ist die auf dem Papier befindliche Massa welche vom Aufstreichen her ziemliech porös ist, durch die Gewalt der Presse so fest als möglich an ein ander zu drücken, so lang sie noch in einem auflössbaren leimartgen Zustand ist. Davon hängt grösstentheils die Güte des Cartons ab.
Hat man also die Papiere gehörig gefeuchtet so werden sie aufeinander liegend ein wenig beschwert und ein paar Stunden in einem kühlen Orte ruhig liegen gelassen, damit die feuchtigkeit Zeit hat gehörig sich zu vertheilen, überall durchzutringen, und die Massa in einen Zustand zu bringen wo sie wieder ein wenig leimartig und aufgelosst werden kann.
Als dann wird jeder Bogen auf einem Stein oder Metallplatte liegend einzeln durch eine sehr stark gespannte Presse gezogen. Es ist so gar gut diesen Operation zweymal zu verrichten, wobey man wohl thut den Bogen das zweyt mal anders zu legen, damit ja jeder Punkt gehörig zusamm gedrükt werde. Dann nimt man je zwey und zwey Bögen. Legt die bestrichenen Seiten auf einander und legt sie zum vollkommen Troknen hin.
5. Niederschlagen.
Wenn nun das Papier ganz und gar trocken ist, so überstreicht man es mit folgender Flüssigkeit.
Man nimt 1 Theil blauen Vitriol 3 Theile Allaun 1 Theil Vitriolöhl und 61 Theile Wasser. Nachdem alles wohl aufgelösst ist, so ist die Mischung tauglich. Den Bodensatz nimmt man immer wieder zu einer neuen Mischung.
Das Anstreichen geschieht wieder mit einem Lappen und indem man ein wenig andrückt erhält der Carton noch ein wenig mehr Politur.
Nun wird er auf beyden Seiten mit einem reinen feuchten Lappen abgewischt, um die überflüssige Säure hinweg zu nehmen und je zwey und zwey Bögen zum Trocknen hingelegt.
Diese Art den Carton zu trocknen ist dessweg nöthig damit er nicht krumm werde.
Jene Bogen aber welche zur Kreiden Manier bestimt sind, wozu man die am vorzüglichsten gerathenen aussucht, werden sogleich in ihrem feuchten zustand gekörnt, welches durch das Pressen über einen rauh geschliffenen Stein oder über eine in aquatint geätzte Metall Platte geschieht.
Nach her trocknet man sie auf die selbe Art immer zwey Bögen auf ein ander, und flach liegend.
Ende.
Alois Senefelder [paraaf?]
Obige Beschreibung der Steinpapierfabrikation als wahrhaft und erprobt bescheinigt.
Paris den 12tem März 1821
Alois Senefelder [paraaf?]
Transcriptie: Fons van der Linden (†) en Ad Stijnman.
Herkomst: Universiteitsbibliotheek van Amsterdam (collectie P.A. Diederichs). Dit stuk wordt hier voor het eerst gepubliceerd.
- eind1.
- Ministerie van Buitenlandsche Zaken, Frankrijk: A.R.A. 2.05.47 dossier 190.
- eind2.
- ‘Mit meinem Manne habe ich das Ihnen längst bewußte Kreutz er sitzt von früh Morgens bis Abens in der Druckerey und schmiert, druckt über, will neue Erfindungen machen, und so vergeht ein Tag um den andern ohne daß man zum Zweck kommt, und sind wir sieben Wochen hier und erst zwey Platten (welche in München gezeichnet wurden) abgedruckt es könnten wenigstens acht fertig und abgedruckt sein, wen er die Laborir Wuth nicht hätte, hier fehlt mir ein theurer Freund wie Sie der Ihn treibt.’ Klacht van Anna Senefelder in een brief van 2 maart 1819 aan Friedrich von Schlichtegroll. Geciteerd naar C. Wagner, Alois Senefelder sein Leben und Wirken, Leipzig 1914, p. 143.
- eind3.
- Cat. tent. M. Henker (e.a.), De Senefelder à Daumier: les débuts de l'art lithographique, München 1988, p. 134-135.
- eind4.
- H.C.O. Magel, Het wezen van den steendruk. Naar het ‘Lehrbuch der Lithographie und des Steindruckes’ van Alois Senefelder, Amsterdam 1929, p. 256.
- eind5.
- Dit boek, dat in verschillende landen verscheen, wordt gekenmerkt door een algehele openheid over de verschillende lithografische technieken. Zo'n openheid was toen zeer ongebruikelijk. Het boek werd door Alois Senefelder overigens mede geschreven om aan te tonen dat hij, en niemand anders, de uitvinder van de lithografie was. De drie binnen een kort tijdsbestek verschenen edities waren: Vollständiges Lehrbuch der Steindruckerey, München/Wien 1818; L'Art de la lithographie, Paris 1819 en A Complete Course of Lithography, London 1819.
- eind6.
- Magel, op. cit. (noot 4), p. 256-257.
- eind7.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 148-149.
- eind8.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 150. Gezien een gepubliceerde aanbiedingsbrief van R. Ackermann van 5 mei 1819 werden er al zeer snel pogingen ondernomen om het persje in het buitenland te verkopen: ‘I beg the favour of you te present [...] a [Portable] Lithographic Press, the invention of Mr. Senefelder, [...] I beg leave to add, that in the use and application of this press, I shall be ready to give every instruction and assistance that may be required of me.’ in: Transactions for the Society, Instituted at London, for the encouragement of Arts, Manufactures, and commerce; with premiums offered in the year 1819, (1820) deel xxxvii, p. 131-132.
- eind9.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 153.
- eind10.
- Zie voor het autografische procédé de beide voorafgaande artikelen van Rob Meijer.
- eind11.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 186. Uit een brief van Karl Senefelder aan Joseph Burkhardt van 29 september 1831. Ter vergelijking: een boekdrukker of een lithograaf in loondienst verdiende in de Noordelijke Nederlanden toen ongeveer f10,- per week.
- eind12.
- Le chevalier Jomard, Rapport de MM. les Commissaires de la Société d'encouragement, pour l'industrie nationale, Sur l'Invention des Cartons Lithographiques de M. Aloys Senefelder, et d'une Presse portative appropriée à leur usage. De proeven werden gedrukt met een gewone lithopers, niet met het kofferpersje.
- eind13.
- Jomard, op. cit. (noot 12).
- eind14.
- Jomard, op. cit. (noot 12). Alois Senefelder: ‘On mentionne ici les cartons de la plus mince espèce: ceux qui ont plus de consistance, et qui sont nécessaire pour les dessins au crayon, seront d'un prix plus élevé’.
- eind15.
- Magel, op. cit. (noot 4), p. 176: ‘Het afdrukken van een krijtteekening is het moeilijkste van den geheelen steendruk en vereischt een geoefenden, opmerkzamen arbeider, daar hier de afzonderlijke punten zoo dicht bij elkaar staan, dat ze door de minste uiteenzetting zeer licht, geheel aaneensluiten. Daartegenover bevat zulk een teekening tegelijk, een zeer groote menigte van oneindig kleine punten, die gemakkelijk weggewreven kunnen worden.’
- eind16.
- Een fraai vroeg voorbeeld van een met krijt op autografisch papier getekende afbeelding en vervolgens op steen overgebracht, is de litho van N.H. Jacob, voorstellende een jonge krijger met wapperende haren en verschrikte blik, uit de bijlage van de Franse editie van zijn Lehrbuch: Collection de plusieurs essais de la lithographie, Paris 1819.
- eind17.
- Jomard, op. cit. (noot 12).
- eind18.
- Jomard, op. cit. (noot 12). Alois Senefelder werkte het idee van de stereotypie later uit in de zogenaamde papierstereotypie, waarbij met boekdruk een afdruk werd gemaakt in een ‘Teigmasse’, op papier of metaal, waarvan vervolgens een metalen cliché werd gegoten. Het idee had hij opgedaan bij de drukker Würtz te Parijs: Wagner, op. cit. (noot 2), p. 161-162.
- eind19.
- Jomard, op. cit. (noot 12).
- eind20.
- Jomard, op. cit. (noot 12). De Perzische ambassadeur had in het Arabisch op een lithografisch karton geschreven (wat dus zou betekenen dat deze tekst bij het afdrukken spiegelbeeldig, dus vrijwel onleesbaar, zou verschijnen): ‘Mirza Aboul Hassan Kham, ambassadeur extraordinaire de l'illustre cour de Perse, résidant dans la ravissante ville de Paris, le 24 mai 1820 de l'ère chrétienne, est venu voir l'imprimerie papyrographique, qui a été inventée en France, et qui offre de plus grandes facilités que toutes les autres imprimeries. Tout ce que j'ai vu jusqu'à présent à Paris, tant sous le rapport du climat que sous celui des objets d'arts, surpasse tout ce que j'ai vu dans les autres pays du monde.’
- eind21.
- Jomard, op. cit. (noot 12): ‘Il résulte, des différentes expériences dont nous avons été témoins, que les cartons lithographiques tirés pas des mains exercées, peuvent, dans un grand nombre de cas, remplacer les pierres, et que vraisemblablement des essais réitérés et une plus longue expérience apporteront, dans ce procédé, le genre de perfection dont il est encore susceptible.’
- eind22.
- Jomard, op. cit. (noot 12).
- eind23.
- Alois Senefelder, Recueil papyrographique. Premiers Essais de l'impression chimique sur cartons lithographiques, contenant quatre planches dans les differents genres usités. D'apres la demande de M.M. les Commissaires de la Société d'Encouragement en 3 planches ont été tirées à 500 epreuves sans alteration, Paris 1820.
- eind24.
- De mededeling van H. Bouchot dat de litho's van Th. Géricault ‘Pity the sorrows of a poor old man’ en ‘The piper’, beide hoogtepunten van de vroege krijtlithografie, met behulp van lithografische kartons zouden zijn vervaardigd, is onjuist: H. Bouchot, La Lithographie, Paris 1895, p. 83 en p. 85.
- eind25.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 152. Op dezelfde pagina geeft Wagner de tekst van een uitnodigingskaart van dit Engelse filiaal weer ‘to view the operation of the stone paper, metal plates, and portable presses, invented by Mr. Aloys Senefelder.’
- eind26.
- F. Bergot, Géricault. Tout l'oeuvre gravé et pièces en rapport, Rouen 1982, p. 67: ‘ce procédé présentait de graves inconvénients et it ne l'utilisa que pour cette série.’ J. Lieure, La lithographie et ses diverses techniques, Paris 1939, p. 74: ‘Les épreuves sont rarissimes, car la couche de pierre était peu résistante et s'abîmait au tirage.’ De zeven proeven van Géricault met het procédé waren: Jockey Anglais, Cheval Anglais avec une couverture à carreaux, samen met N.T. Charlet: Le marchand de poisson endormi, Trois enfants jouant avec un âne, Les scieurs de bois, Jeune femme avec ses trois enfants, en Lion dévorant un cheval. In ieder geval van Jeune femme avec ses trois enfants is het lithografische karton bewaard gebleven: H. Bouchot, Bibliothèque Nationale. Musée de Cabinet des Estampes publiés sous la direction de Henri Bouchot conservateur du département des estampes. Chefs d'oeuvre et Pièces uniques, Paris [1895], afb. 5.
- eind27.
- Wagner, op. cit. (noot 2), p. 156.
- eind28.
- Alois Senefelder, Portefeuille lithographique, ou recueil de sujets de divers genres, dessinés et imprimés sur planches lithographiques nouvellement inventées pour la multiplication de tous dessins, Paris 1823.
- eind29.
- Bouchot. op. cit. (noot 24), p. 256: ‘Ces oeuvres semblent usées et frottées. On sent l'énorme distance qui les sépare des dessins exécutés sur pierre de Solenhoffen.’ In: de cat. tent. Die Lithographie von den Anfängen bis zur Gegenwart, Bremen 1975, p. 25, wordt ten aanzien van het uiterlijk van deze proeven het volgende opgemerkt: ‘Auch das flache, wie gequetschte Korn ist für dieses Verfahren characteristisch.’
- eind30.
- N.N. [= de medewerker van Senefelder: Eduard Knecht?], ‘Description D'une presse lithographique portative, inventée par M. Aloys Senefelder, à Paris, rue Servandoni, no. 13’, Annales de l'Industrie Nationale et Etrangère, ou Mercure Technologique (1824) deel 13, p. 167-177.
- eind31.
- N.N., op. cit. (noot 30), p. 175.
- eind32.
- N.N., op. cit. (noot 30), p. 175.
- eind33.
- Instruction. Pour servir à l'usage des Presses portatives et des pierres, planches et papiers lithographiques, ainsi que de la planche économique, 1824. à Paris chez A. Senefelder & Compagnie. Boulevart bonne nouvelle No 31. Afgebeeld en beschreven bij: M. Twyman, Early Lithographed Books, a Study of the Design and Production of Improper Books in the Age of the Hand Press, London 1990, p. 261-262 (afb. 276-278). Deze Instruction, bestaande uit een titelpagina, index en 18 pagina's, is zeldzaam.
- eind34.
- E. Knecht: ‘M. Kappelin perfectionna le tirage sur zinc et imprima plusieurs sujets ensemble, comme je l'avais déjà fait à l'Exposition de 1824 [?] en tirant à chaque coup de ma presse portative les Deux Enfants de France, une vignette de Piron, et le report du Testament de Louis XVI, composé en caractères de MM. Didot.’ Geciteerd in: Paul Maurou et A. Broquelet, Traité complet de l'art lithographique au point de vue artistique et pratique, Paris 1907, p. 298.
- eind35.
- P.C. Marzio, Chromolithography 1840-1900. The Democratic Art. Pictures for a 19th-century America, Boston 1979, p. 69.
- eind36.
- Léon Vidal, Cours de réproductions industriëlles, Paris 1879, p. 91-100.
- eind37.
- Dr. N.G. van Huffel, Encyclopedisch handboek der graphische werkwijzen ten dienste van plaatdrukkers, uitgevers, beoefenaren der vrije kunsten en verzamelaars van prentkunst, Utrecht 1926, p. 86-87.
- eind38.
- G. Engelmann, Traité théorique et pratique de lithographie, Mulhouse 1835-1840, p. 453. Geciteerd bij M. Twyman, Lithography 1800-1850. The Techniques of Drawing on Stone in England and France and their Application in Works of Topography, London 1970, p. 106, noot 4.
- eind39.
- Zie noot 1. Zie voor het portret van Fagel het artikel in deze bundel ‘Ontstaan en opkomst van de lithografie in Nederland.’