nanciële problemen lagen, volgens auteurs P.H.A.M. Abels en A.P.F. Wouters, uiteindelijk ten grondslag aan de breuk tussen Rabus en Vander Slaart in 1700. Caspar Fritsch en Michael Böhm, die het bedrijf van de gerenommeerde Reinier Leers voortzetten, richtten zich met hun productie vooral op de internationale markt. Zij gaven, in navolging van hun voorganger, bekendheid aan nieuwe boeken in hun winkel door de publicatie van catalogi. Prosper Marchand, die vanaf 1712 in Rotterdam woonde, was als adviseur bij het bedrijf betrokken en werkte mee aan een nieuwe uitgave van Pierre Bayle's Dictionnaire. In 1714 werd het compagnieschap van Fritsch en Böhm ontbonden; de zakelijke afwikkeling zou voortduren tot lang na hun beider dood en wordt beschreven door O.S. Lankhorst. Jan Daniel Beman leerde het vak bij Fritsch en Böhm en trad na 1719 op als zelfstandig boekverkoper. Een assortimentscatalogus uit 1727 toont aan dat hij met name Franse en Latijnse boeken verkocht en zich richtte op een internationaal publiek. Zelf gaf hij echter ook veel Nederlandstalige vertalingen van juridische, wetenschappelijke en stichtelijke werken uit. Kostbare werken publiceerde hij in compagnie met uitgevers uit andere steden. Beman organiseerde vanaf 1740 tevens
veilingen in de Beurs, waar bibliotheken van plaatsgenoten werden verhandeld, volgens de bijdrage van A. de Meyer. Het artikel van H. van Mourik en E. Vercauteren beschrijft de geschiedenis en organisatie van het stedelijke boekverkopersgilde, dat in 1699 werd opgericht. Een lijst van Rotterdamse boekverkopers, uitgevers en drukkers van 1600-1800, gebaseerd op de aantekeningen van H.C. Hazewinkel, vormt de laatste bijdrage. De lemmata bevatten de naam, jaartallen, beroep, religieuze signatuur, plaats van herkomst, huwelijk en adres van de besproken boekenmannen. Boekbinders, papierverkopers en lettergieters zijn niet opgenomen, tenzij ze ook als boekverkoper of uitgever werkzaam waren.
De samenstellers van Rotterdam Bibliopolis schrijven in hun voorwoord dat de verschillende bijdragen ‘een representatief beeld [...] schetsen van de verscheidenheid en de draagwijdte van [de] bedrijfstak’ in Rotterdam en daarmee een bijdrage leveren aan de geschiedenis van de Noord-Nederlandse boekhandel (p. 8 en 11). Het fonds van de verschillende uitgevers vormt daarvoor het uitgangspunt. Aan bepaalde facetten - zoals het koop- én leesgedrag van Rotterdammers - kon in die opzet noodgedwongen nauwelijks of geen aandacht worden besteed, omdat daarvoor heel andere, dikwijls lacuneuze, archiefbronnen moeten worden aangeboord.
Geeft Rotterdam Bibliopolis inderdaad een inkijkje in de lokale boekhandel? Thema's als censuur, handelsgebruiken, veilingen, overheidsdrukwerk, samenwerking met collega's, internationale contacten en dergelijke komen weliswaar regelmatig aan de orde, maar dan alleen in de specifieke context van een bepaalde persoon of een uitgave. En dat is jammer. De parade van uitgevers blijft nu noodgedwongen beperkt tot een beschrijving van leven en werk en hoewel sommige personen in meerdere bijdragen aan bod komen, is er geen sprake van een samenhangend verhaal. Een thematische aanpak had een beter inzicht in de bedrijfstak kunnen opleveren. Onderzoek naar bepaalde typen drukwerk - kranten, pamfletten, gelegenheidsdrukwerk, stichtelijke werken, literaire uitgaven, wetenschappelijke boeken, drukwerk voor de stad - kan bijvoorbeeld duidelijk maken hoe dergelijk drukwerk in de samenleving fungeerde.
De rol van het gedrukte boek in de Rotterdamse wereld is door de gekozen opzet moeilijk op waarde te schatten. De stad waarin de hoofdrolspelers van Rotterdam Bibliopolis woonden en werkten, heeft toch in zekere mate hun activiteiten bepaald. Uit verschillende bijdragen blijkt bijvoorbeeld dat veel lokale uitgevers hun kopij dicht bij huis haalden. Een (korte) typering van de stad - met bijvoorbeeld aandacht voor onderwijs, religie en overheid - had het decor voor de nu grotendeels op zichzelf staande bijdragen kunnen zijn. In een recent boek over Jacob Campo Weyermans Rotterdamse Hermes (1720-1721) van E. Groenenboom-Draai (1994) wordt bijvoorbeeld naar aanleiding van een periodiek een breed (cultuur)historisch beeld geschilderd van de stad waar de auteur de draak mee stak: van de Rotterdamse elite, de lokale wereld van kunst en vermaak, tot de plaatselijke geneesheren en de Engelse