De Boekenwereld. Jaargang 14
(1997-1998)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
MarginaliënBoeken van en over antiquarenIets opschrijven over het kopen van oude boeken is op zichzelf al geen veelvoorkomende bezigheid en antiquaren doen het slechts bij uitzondering en dan meestal nog erg beknopt. Dat is aan de ene kant wel begrijpelijk, want als de verstrekte informatie niet redelijk uitvoerig is, heeft het niet zoveel zin. De boeken waarover het gaat - en zeker de exemplaren waarover gesproken wordt - hebben intussen meestal een vaste verblijfplaats gevonden; de inkoopbronnen die genoemd worden, bestaan veelal niet meer of zijn dusdanig van karakter veranderd, dat zulke memoires nauwelijks als reisgids kunnen dienen. Leona Rostenberg en Madeleine Stern behoorden na de Tweede Wereldoorlog tot de eerste Amerikanen die op inkoopreis gingen naar Europa en zij hielden in die tijd een dagboek bij. Beiden. Uit die twee reisjournalen, die de periode 1947-1957 beslaan, hebben zij nu een bloemlezing gepubliceerd voorzien van enig actueel commentaar.Ga naar eind1. Het wordt de lezer van deze aantekeningen snel duidelijk dat wij hier te maken hebben met twee gedreven antiquaren die zich zeer hebben gespecialiseerd. Leona Rostenberg op het gebied van zestiende- en zeventiende-eeuwse Europese politieke geschiedenis, renaissance en reformatie, en Madeleine Stern op het gebied van vrouwengeschiedenis. Zij moesten (of wilden) zich onthouden van het verwerven van topstukken. Juist door hun belangstelling voor wat zich achter de grote gebeurtenissen en naast de dominerende figuren afspeelde, ging hun aandacht vooral uit naar pamfletten en lokale publikaties. Zij kochten dat soort materiaal in een tijd waarin nog weinig aandacht werd besteed aan de inhoud van zulke ‘kleinere’ publikaties en waarin er bovendien nog een overvloed van op de vrije markt beschikbaar was. Juist omdat men er nog weinig aandacht aan besteedde, werden zulke publikaties bij veel handelaren niet gecatalogiseerd en dikwijls als ongeschikt voor opname in een catalogus beschouwd. Bovendien lagen de prijzen navenant laag. Niettemin krijgen we, voorzover in deze dagboekaantekeningen prijzen worden vermeld een aardige indruk van de mogelijkheden en beperkingen die de markt in die jaren bood, zowel aan de aanbod- als aan de afname-kant. Want al was kopen ogenschijnlijk vrij gemakkelijk, verkopen was dat in die periode niet, zeker nog niet in de eerste acht jaar van de behandelde periode. Wie realiseert zich thans nog, dat je in 1954 een mooi exemplaar van de Worstel-Konst met de prenten van Romeijn de Hooghe kon kopen voor het equivalent van US $60,-? (De dollar was toen ongeveer f 3,80 waard). Toch, zo kunnen we ook hier lezen, werden er ook toen boeken gekocht die men een aantal jaren later weer, vrijwel zonder winst, terugverkocht aan de oorspronkelijke leverancier. Het is goed, dat antiquaren niet altijd en uitsluitend spreken over hun successen, maar ook over de aankopen die lang in de kasten blijven wachten op een liefhebber. Het oordeel over de winstmarges, waarover nu eenmaal altijd grage verhalen de ronde doen, kan dan ook wat realistischer worden. Het reizen ging ook wat omslachtiger en de reisduur was in die jaren aanmerkelijk langer dan tegenwoordig. Het antiquarenduo trok meestal een maand door West-Europa en als de dames huiswaarts keerden hadden zij meestal zo'n 500 tot 800 boeken en pamfletten gekocht. Wie in die jaren zelf op vrij grote schaal moest/mocht inkopen, denkt misschien dat zo'n oogst toch betrekkelijk mager was. Eind jaren vijftig leverde een reis van veertien dagen alleen in Frankrijk, mij althans, meestal een veelvoud van dit aantal op. Zelfs een reis door Duitsland en enkele Balkan-staten leverde in die jaren in kwantiteit en kwaliteit nog zoveel op, dat het dikwijls moeilijk was een keuze te maken en het vervoer in grote kisten moest plaatsvinden. We moeten echter in het geval van Rostenberg en Stern wel bedenken, dat zij zich bij hun aankopen beperkten tot een vrij klein en ook toen al redelijk schaars gebied en bovendien stukken in de hogere prijsklasse doorgaans lieten liggen. De reden daarvoor behoeft niet noodzakelijkerwijze gezocht te worden in een neiging tot het vermijden van te grote risico's, of in een gebrek aan voldoende middelen, eerder kunnen we vermoeden, dat de prijzen van de grote stukken ook toen al te zeer aan iedereen bekend waren en de gunstige mogelijkheden voor aankopen die voldoende winstmarge mogelijk maakten gezocht moesten worden in de minder bekende kleinere drukwerken. In die jaren hebben firma's als Martinus Nijhoff (voornamelijk achttiende eeuw), B. de Graaf (met accent op o.a. neolatinisten), Jörg Schäfer (renaissance en reformatie), Hans Schneider (muziektheorie), Michel Bernstein | |
[pagina 83]
| |
(politieke en economische theorie) ieder op hun eigen terrein baanbrekend werk verricht en ogenschijnlijk onbelangrijke teksten in een juist perspectief geplaatst en zo onder de aandacht gebracht van verzamelaars en wetenschappelijke bibliotheken. De ene antiquaar deed dat op grotere schaal dan de andere. Zij allen echter stonden in de traditie van inventieve antiquaren als E.P. Goldschmidt (Londen), S.L. Baer (Frankfurt), Max Niderlechner (Berlijn), en niet te vergeten de firma Hellersberg (Berlijn), om ons nu maar te beperken tot enkele zeer groten in dit opzicht. We kunnen nog iets uit dit verslag leren, namelijk, hoe weinig zin het eigenlijk heeft een land te bereizen als men het niet frequent kan doen. In die tien jaren van Europese inkoopreizen bezoekt het antiquarenduo toch slechts een zeer beperkt aantal van de toen actieve handelaren in Frankrijk, Nederland, Zwitserland, Italië en Duitsland. De handelaren met wie zij uiteindelijk een vaste relatie opbouwen, zijn precies die handelaren die toegang hadden tot de eigenlijke bronnen in hun land. De bronnen zelf bereikten zij niet en als zij zo'n bron eens bij toeval aanboorden, kochten zij er niet wat zij later ongetwijfeld via hun vaste relaties, (wat beter beschreven en daarom ook wat duurder) toch kochten. Het laat weer eens zien hoe belangrijk het is voor een boekenkoper, of het nu een handelaar, bibliothecaris of particuliere verzamelaar betreft, een goede, op vertrouwen gebaseerde relatie te hebben met enkele lokale antiquaren die als vaste agenten fungeren. Alleen dan kan men de hand leggen op werkelijk belangrijke stukken. Belangrijk hier dan niet in de betekenis van spectaculair en dus hoog in prijs, maar in de betekenis van fundamenteel voor het gebied waarop men verzamelt. Te veel ‘zelfdoeners’ die, uit wantrouwen, gebrek aan mensenkennis of zelfoverschatting - maar dat doet er in feite weinig toe - nalieten zulke goede relaties op te bouwen of daarin jammerlijk faalden en dus geen gebruik maakten van de kennis van antiquaren, hebben dat veelal duur betaald. Soms doordat zij daardoor belangrijke stukken toch misliepen, soms doordat zij een veel hogere prijs betaalden dan nodig zou zijn geweest. Ook al denkt men dikwijls dat de prijzen alleen maar stijgen, niet alles groeit op den duur in zijn prijs! Een antiquarenboek van een geheel ander karakter is het zeer fraai uitgegeven Ruit Hora (devies van Hugo de Groot) door mr. A. Krikke.Ga naar eind2. Het betreft hier de bibliografie van de Grotius verzameling van de in 1994 overleden antiquaar K.P. Jongbloed. In de inleiding brengt de schrijver een aantal nieuwe elementen aan het licht omtrent leven en werk van Hugo de Groot. Volgens mr. Krikke was het helemaal niet zo bijzonder dat Hugo de Groot al op elfjarige leeftijd wordt ingeschreven bij de universiteit van Leiden en hij adstrueert dat. Even verder wordt ons duidelijk gemaakt, dat de eerste openbare leeroefening van De Groot in 1597 tot stand is gekomen met hulp van zijn hoogleraar. Uit tekst-onderzoek is gebleken dat het door De Groot gevoerde dispuut zeker niet uitsluitend op eigen tekst was gebaseerd. En zo is er nog een aantal andere pikante opmerkingen in de boeiende inleiding die mr. Krikke aan de eigenlijke bibliografie laat voorafgaan. De bibliografie voldoet aan alle eisen die men tegenwoordig aan een dergelijk werk stelt: gedetailleerde beschrijving, volledige collatie, verwijzingen naar andere handboeken, bibliografische tijdschriften (o.a. De Antiquaar), vindplaatsen, etc. Op uitstekend gekozen papier gedrukt en fraai gebonden vormt deze bibliografie een waardige hommage aan een bescheiden maar knap antiquaar, die nimmer pretenties toonde, maar intussen in de stilte van zijn werkkamer een bijzondere persoonlijke collectie opbouwde die na zijn dood overging in de handen van zijn zoon, Ab Jongbloed, die zo bleek bij de presentatie van dit bijzondere boek, de verzameling niet alleen intact wil houden, maar hem zo mogelijk nog wil uitbouwen. Waaruit weer mag blijken dat het echte virus van de antiquaar besmettelijk blijft. Gelukkig maar! Anton Gerits |
|