ling (in 1966 werd het totale bezit aan gedrukte werken op 100.000 delen geschat) in de universiteitsbibliotheek. Als bibliotheek binnen een bibliotheek met een eigen opstelling en de bekende ltk-signaturen voor de handschriften en voor ingewijden nog altijd herkenbare plaatsingsnummers voor de gedrukte werken, kon zij in deze behuizing rekenen op meer professionele aandacht en zorg, maar tegelijkertijd verloor zij door die inhuizing aan autonomie. Dierbaar magazijn wil dat dreigende gezichtsverlies een halt toeroepen en slaagt daar ook redelijk in. Wie het boek na lezing weglegt, heeft geroken aan veel moois, dat in deze bibliotheek ligt opgeslagen. Nog boeiender is wellicht te zien hoe zo'n bibliotheek van genootschappelijke signatuur dankzij legaten en schenkingen een eigen grillige ontwikkeling en schoksgewijze dynamiek vertoont. Als men uitsluitend met het karige bibliotheekbudget had moeten woekeren, zou deze bibliotheek nauwelijks enige naam hebben verworven. Echter het wetenschappelijk prestige van de Maatschappij, met name in de negentiende eeuw, gekoppeld aan het door velen gedeelde gevoelen, dat deze
bibliotheek zou moeten fungeren als ‘depot van nationaal erfgoed’, maakte de vrijgevigheid los: gefortuneerde leden legateerden grif sommen gelds of stelden er eer in met zorg bijeengebrachte collecties na te laten aan de Maatschappij. Ook gebeurde het wel, dat de bibliothecaris voor een vriendenprijsje ontbrekende boekwerken uit de nalatenschap mocht uitkiezen alvorens deze werd geveild. Op die wijze verwierf de bibliotheek belangwekkende verzamelingen, zoals een collectie van meer dan 4000 toneelstukken, die hadden toebehoord aan de Leidse burgemeester en filantroop D. van Leyden Gael, een kleine 1000 almanakken uit het bezit van de Utrechtse hoogleraar J.I. Doedes, de omvangrijke Catsiana-verzameling van W.C.M. de Jonge van Ellemeet, het vrijwel complete archief van boekhandelaar-uitgever Kruseman en in deze eeuw de verzameling illegaal drukwerk van Dirk de Jong en de collectie ‘Nieuwe kunst’- boeken van Braches. Gewetensvolle bibliothecarissen trachtten de aldus verkregen verzamelingen te completeren door aankoop van ontbrekende delen, maar zij deinsden er ook niet voor terug minder relevant geachte collecties af te stoten.
Over die collectieverwerving wordt de lezer globaal en helder geïnformeerd in het introducerende opstel ‘Verzamelen in vogelvlucht’ van de hand van Dongelmans en De Niet. Zij besteden daarin ook ruimschoots aandacht aan het ontstaan van de bibliotheek, de vaak kleurrijke bibliothecarissen, de diverse uitgebrachte catalogi, de wisselende visies op het aanschafbeleid en de zwerftochten van de bibliotheek. Daarna komen, in chronologische volgorde, vanaf het legaat-Alewijn met middeleeuwse handschriften en drukken tot aan de Bloem-verzameling verschillende deelcollecties aan bod, soms in ultra-korte bijdragen, dan weer zeer uitvoerig. Sommige auteurs geven precies wat je als lezer wil weten: informatie over omvang, belang en hoogtepunten van zo'n collectie. Exemplarisch zijn hier de artikelen van Tempelaars over de verzameling historische taalkunde, van Dongelmans over de Krusemannia en van Luijten over de Cats-collectie. Dat kan helaas niet gezegd worden van het gros van de overige artikelen. Voor een aantal auteurs vormt de aanwezigheid van een bepaalde collectie slechts aanleiding voor een literair-historisch getint exposé rond een bepaalde tekstsoort (de plaatsbeschrijvingen, de almanak, de tijdschriften tussen 1945 en 1965). Hoe interessant op zichzelf ook, het zijn eerder bijdragen die van de bibliotheek wegvoeren dan dat zij inzicht verschaffen in de deelverzameling. Anderen willen zo graag bewijzen, dat Gorters woorden ‘'t Is vol schatten hier’ ook voor deze bibliotheek opgaan, dat zij alleen de topstukken uit een collectie aandacht waardig keuren of zich grotendeels beperken tot citering van treffende fragmenten uit de brievencollecties van negentiende-eeuwse vooraanstaande schrijvers. Hoe aanstekelijk deze proeven ook mogen zijn, de lezer zou meer gebaat zijn met een globale karakterisering van de totale collectie. Al met al heeft het Dierbaar magazijn zo iets weg van een fraaie uitstalkast,
waarin de bijschriften van de tentoongestelde objecten niet altijd adekwate inlichtingen verschaffen. Tot het enigszins rommelige aanzien van deze dierbare vitrine draagt ook bij, dat verschillende auteurs op herhalingsoefeningen zijn: keer op keer starten zij hun bijdrage met hetzelfde stukje voorgeschiedenis, dat in het introducerende artikel al uit de doeken was gedaan. Hier had de redactie moeten ingrijpen, zoals zij ook haar auteurs had moeten afhouden van uitwaaiering naar hier niet ter zake doende literair-historische digressies en biografi-