zameling van met name prenten en tekeningen die op enigerlei wijze aspecten van de Nederlandse geschiedenis en het volksleven in beeld brengen, wordt beschreven door Irene M. de Groot. Daarna volgen drie studies over onderdelen van deze Atlas: J.W. Niemeijer over De collectie Cornelis Troost (tekeningen met name van de hand van Troost, geschonken door A.W.M.C. Ver Huell; M. Schapelhouman gaat Nog even op bezoek bij Christiaan Andriessen (getekend, humoristisch Amsterdams dagboek 1805-1808); C.J. de Bruijn Kops introduceert naar aanleiding van de silhouetportretten in deze collectie de beroeps-silhouettisten Schmetterling en Haines.
Ook de verzameling van de schutterij, die wordt beschreven door Koen Kleijn, bevat een atlas met tal van geaquarelleerde uniformen maar ook veel getekende en in prent gebrachte schuttersdoelen. Bovendien behoort tot de schutterijcollectie een gespecialiseerde bibliotheek met een gedrukte catalogus.
Andere zeer interessante bijdragen zijn bijvoorbeeld die over de Amsterdamse katoendrukkerij ‘Overtooms Welvaren’ en over de (brandspuiten)tekeningen van Jan van der Heyden. (Baarn, de Prom, 1995, 480 p., linnen met stofomslag, f59,50).
In de kolommen van een blad als De Boekenwereld kan de vaststelling dat de boekwetenschap de laatste vijftien jaar een revolutionaire ontwikkeling doormaakte, geen opzienbarende mededeling zijn. Wie als afgestudeerde in de jaren '60 en '70 in bijvoorbeeld Nederlands of vaderlandse geschiedenis, met zijn vaak summiere of zelfs ontbrekende aandacht voor het bibliografische en bibliohistorische aspect van de gekozen studie, daarna de aanzwellende stroom van, vaak multidisciplinaire, boekwetenschappelijke publikaties niet of nauwelijks gevolgd heeft, zal nu vast wel eens het idee hebben de boot stevig gemist te hebben. Voor die laatsten en alle andere belangstellenden is er nu een handleiding tot de Nederlandse boekwetenschap verschenen: O.S. Lankhorst en P.G. Hoftijzer, Drukkers, boekverkopers en lezers in Nederland tijdens de Republiek. Een historiografische en bibliografische handleiding. Zo kunt u bij de open haard met de kat op schoot tot de overtuiging komen dat die postacademiale cursus aan u niet besteed is, of misschien spoorslags besluiten de studie te hervatten, of een mooi artikel te schrijven voor De Boekenwereld. Overigens dient hierbij opgemerkt te worden, dat de te behandelen periode de late zestiende, zeventiende en achttiende eeuw omvat, maar (post)incunabulisten en negentiende/twintigste eeuwers zullen ook nog heel wat interessants en nuttigs aantreffen.
Wie zich min of meer dagelijks met (aspecten van) boekwetenschappelijk onderzoek bezighoudt, zal weinig nieuws aantreffen in dit boek. Die zal ongetwijfeld ook hier en daar of vaker zaken missen, maar tegen die mogelijke kritiek dekken de auteurs zich in de inleiding bij voorbaat in: ‘Desalniettemin maakt dit overzicht [...] geen aanspraak op volledigheid, behalve dat het aantal bibliografische en boekhistorische publikaties dat sedert de negentiende eeuw verschenen is zo langzamerhand onoverzienbaar groot is geworden, is de kwaliteit ervan tamelijk wisselend. Een selectie was derhalve noodzakelijk, waarbij een zekere mate van subjectiviteit van de kant van de samenstellers onvermijdelijk is geweest.’ Dit is natuurlijk niet in álle opzichten een sterke verantwoording, doch anderzijds kan men zeggen dat de professionele (detail)kritiek, die ongetwijfeld op deze publikatie zal komen, de eventuele echte missers wel zal corrigeren. De tweede druk kan dan de meer definitieve worden. Dat brengt me terug bij de waarschijnlijke gebruikers. Behalve voor belangstellenden als hierboven geschetst, lijkt dit boek geschapen (en geschreven) voor eerste- en tweedejaars. Daar lijkt het gebruik van het woord ‘handleiding’ in de ondertitel ook op te wijzen, al wordt dit door de auteurs niet nader gedefinieerd. Dat wordt wel gedaan met de term ‘boekwetenschap’: ‘overkoepelend begrip voor alle studies op het terrein van het boek’ (p. 125).
De boekwetenschappers zullen ondanks mogelijke kritiek waarschijnlijk niet om de conclusie heen kunnen, dat de boekwetenschappelijke geschiedenis en de stand van zaken over de gekozen periode nu wel systematisch in een samenvattend overzicht bij elkaar staan. Eigenlijk is dit een soort negentiende-eeuwse ‘bouwstoffelijke’ publikatie, waarbij het inhoudrijke notenapparaat en de literatuurlijst tezamen als afsluitend tweede gedeelte van het boek wellicht van evenveel waarde zijn als de zes hoofdstukken die de eerste helft van de handleiding vormen. Dat komt ook in getale tot uitdrukking: als we de vele pagina's met goed gekozen illustraties in het eerste deel aftrekken, dan telt het illustratieloze tweede deel weinig minder pagina's dan het eerste.