cholie die hem zo eigen was - ware het niet dat de een na de ander hem in zijn lommerijke Baambrugge komt storen. Een van deze onverwachte bezoekers is Linda van Dijck (ook een van de 31 trouwens) die de uitgever had leren kennen als hoofdrolspeelster in de film Twee vorstinnen en een vorst, naar zijn eigen roman Mijn tante Coleta. En min of meer voorspelbaar werd Van Oorschot verliefd op haar, want ze was jong, mooi, had het een en ander gelezen, en, voegt hij eraan toe ‘ze heeft echt en diep verdriet gekend’. Maar ook op deze zondag kan hij zijn gevoelens weer niet uiten en hij verzucht dan: ‘ze heeft het weer niet begrepen’. Waarna hij opnieuw gestoord wordt, door een neef en nicht, waarvan de laatste in de variant-Herman de Coninck ‘kleine harde lieve borstjes’ heeft, terwijl in de variant-Gerard Reve de nicht niet nader omschreven is, maar wel twee kleinzoons: ‘een prachtige tweeling van het mannelijk geslacht: Gerard kent ze’. Uit de toelichting van Linda van Dijck bij haar twee brieven blijkt overigens zonneklaar dat ze het wél begrepen had.
Brieven schrijven was voor Van Oorschot een andere manier van praten. Soms belde hij de geadresseerde even op, om de brief per telefoon voor te lezen, waarna hij alsnog gepost werd. In afwachting van een bezoekje van zijn vriend Herman de Coninck begon hij deze alvast te schrijven, maar toen hij voetstappen hoorde, brak hij af, verscheurde de brief, en was pas na lang aandringen bereid zijn gast de twee helften mee te geven. Zijn epistolaire talent nam maniakale vormen aan: Carola Kloos kreeg wel eens acht brieven op één dag, genummerd en wel. ‘Ik ben uit een laveloze moeder verlost’, schreef hij haar nadat hij uit betrouwbare bron vernomen had dat zijn moeder ten tijde van de bevalling stomdronken was geweest.
De 62 brieven zijn kortom prima ‘bedlektuur’, en sommige smaken onmiskenbaar naar meer, die aan Vasalis bij voorbeeld, en die aan De Coninck en Voskuil. Maar ze zijn ook in historisch opzicht interessant. De brieven geven op sommige punten een uitbreiding, een illustratie of een kanttekening bij het eerder in Van Oorschots jubileumjaar 1995 verschenen proefschrift van Gert Jan de Vries,
Ik heb geen verstand van poëzie. De brief aan Tom van Deel uit 1970 over diens gedicht ‘Rie’ kan gelden als illustratie: ‘Van Rie begrijp ik zelfs niets.[...] Ik geloof dat u
Geert van Oorschot met Linda van Dijck (collectie Van Oorschot, Amsterdam).
zich het dit keer te gemakkelijk heeft gemaakt [...]’ Een kanttekening daarentegen plaatst dichteres Hanny Michaelis, die schrijft dat Van Oorschot al haar poëzie zonder commentaar of inmenging uitgaf, maar uit haar toelichting blijkt ook dat zij enigszins gebukt ging onder een
writer's block. Een uitbreiding op
Ik heb geen verstand van poëzie geven de brieven waar ze handelen over de subsidies die G.A. van Oorschot in de wacht sleepte. Hij ging niet over één nacht ijs en schreef op Paasavond 1986 voor het Multatuli-standbeeld maar liefst 51 bedelbrieven, hetgeen hem ‘een duivels plezier’ bezorgde. ‘Als er nog karakter bestaat in deze wereld sturen ze omgaand
f 115.000,-’, schreef hij aan Multatuli-kenner Eep Francken. Het standbeeld kwam er, net als de Multatuli-uitgave die in 1995 eindelijk gereed was. Hij heeft die feestelijke presentatie van het laatste deel niet meer mee mogen maken, Van Oorschot stierf in 1987.
Omdat Brieven van een uitgever als een zogenaamde pilot-uitgave op de markt gebracht is - er zijn namelijk plannen voor een meer omvattende uitgave van de brieven van Van Oorschot - ga je onwillekeurig nadenken over hoe die vervolguitgave eruit zou moeten zien. Een alfabetisch - dus strikt willekeurig - gerangschikte keuze zoals in Brieven van een uitgever is daarvoor niet geschikt. Er vallen veel gaten in de chronologie, en veel kwesties duiken op uiteenlopende plaatsen onverwachts weer op. Een integrale uitgave van de brieven lijkt me evenmin een goed idee. Sommige brieven smaken helemaal niet naar meer, en tussen de 15.000 zitten misschien