| |
| |
| |
Berichten
In memoriam Rob van den Elzen (1950-1995)
Op 3 augustus overleed, na een slopende ziekte van enkele weken en veel te jong, Rob van den Elzen. Sinds september 1991 was hij de vormgever van De Boekenwereld.
Robs betrokkenheid bij het tijdschrift was groot. Hij maakte het tijdschrift niet alleen, hij las het ook echt. Nog kort voor zijn ziekte stelde hij de redactie voor dat hij artikelen over typografische onderwerpen voortaan vooraf op onzorgvuldigheden zou controleren. De redactie vond het een goed idee, maar het is er in de praktijk niet meer van gekomen.
Rob van den Elzen, getekend door Jak van den Krommenacker.
Zijn bijna ambachtelijke opvattingen over vormgeving pasten goed bij De Boekenwereld en bij onze uitgeverij. Het gezicht van Matrijs is er de laatste jaren in hoge mate door bepaald. Enerzijds was hij altijd uitstekend op de hoogte van de nieuwste grafische ontwikkelingen en computertechnieken. Anderzijds heeft hij er bewust naar gestreefd het goede in de traditie te behouden. Een heldere, klassieke vormgeving - dat stond hem als ideaal voor ogen en dat heeft hij, op een duidelijk herkenbare manier, bereikt.
Rob was niet alleen een goed vakman, maar ook een prettig mens om mee samen te werken. Wij missen hem zeer en wensen zijn vrouw en drie zoons alle sterkte toe in deze voor hen ongetwijfeld moeilijke tijd.
Eelco Beukers, namens uitgeverij Matrijs
| |
Handschrift uit de middeleeuwen terug in ons land
Het gebeurt niet elke dag, dat een middeleeuws missaal uit de Noordelijke Nederlanden onder de veilinghamer komt, zoals deze zomer bij Sotheby's in Londen het geval was. Het handschrift werd aangekocht door een Nederlands antiquariaat. Er is in ons land slechts een dozijn qua versiering vergelijkbare handschriften uit het eerste decennium van de vijftiende eeuw overgeleverd, waaronder vier missalen. In het buitenland bevindt zich nog een dozijn handschriften en enkele fragmenten, die bij dit vroeg-vijftiende-eeuwse groepje horen. Het in Londen geveilde exemplaar is niet alleen interessant vanwege zijn eigen geschiedenis, dat wil zeggen de wisseling van eigenaren. Het is namelijk tot dusverre onbekend in de literatuur. De verluchting, een gehistorieerde initiaal met randwerk en verder decoratie met pen en inkt bij initialen, geeft aanleiding tot het herzien van onze inzichten in de vroegste periode van miniatuurkunst in onze streken, waarin een duidelijke eigen stijl ontlook.
Utrecht was de stad waar dergelijke boeken besteld konden worden. De opdrachten waren niet alleen afkomstig van het hof van hertog Albrecht I van Beieren (1389-1404), residerend in Den Haag, maar ook van kapitaalkrachtige instellingen, zoals kerken en kloosters, hooggeplaatste functionarissen of vermogende lieden. De bloei van de Utrechtse scriptoria en verluchtersateliers was niet zo verwonderlijk, als men zich de status van de stad als bisschopszetel en actief cultureel centrum voorstelt. Het archief van het Zadelaarsgilde, waartoe boekverluchters behoorden, ging verloren, maar in de ‘Buurspraacboeken’, waarin nieuwe burgers werden ingeschreven, worden in de periode 1390-1425 vier verluchters en negen kopiïsten vermeld. Zo werd Henricus van Aernhem in 1409 genoteerd. Henricus was een beroepsschrijver, die in opdracht van het kartuizerklooster Nieuwlicht een bijbel in vier delen schreef (Brussel, K.B.). In het colofon van de laatste delen liet hij zijn naam en de data 1402 en 1403 achter.
De vaststelling van de herkomst van middeleeuwse handschriften is door het ontbreken van een colofon vaak een netelige kwestie. Recent wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat margedecoratie en versieringen met pen en inkt niet op toeval berusten,
| |
| |
maar een indicatie kunnen vormen voor tijd en plaats van ontstaan van een handschrift. Een in 1992 in het Museum van het Boek te Den Haag gehouden tentoonstelling toonde de grote voordelen van deze aanpak. Bij betere bestudering van het naar ons land teruggekeerde missaal vallen de initialen met fijn penwerk in rode en paarse inkt in het oog. De letters variëren in hoogte van 3 tot 9 regels en bestaan uit motieven in rode en blauwe verf, die als puzzelstukken in elkaar vallen (littera duplex). Het ‘oog’ van de letter is behalve met veel voorkomende kiemende blaadjes op steeltjes, versierd met typisch Utrechtse bladmotieven, een bladstengel in S-vorm of een loofboompje. Het patroon is zichtbaar gemaakt door de eromheen aangebrachte arceringen, waar het ‘kale’ perkament doorheen schemert. In rangorde is deze vorm van versiering ondergeschikt - want goedkoper - dan in dekverf geschilderde initialen. Voor de lokalisatie echter speelt het penwerk een primaire rol: het vertoont een duidelijke verwantschap met het penwerk in de bijbel van Henricus van Aernhem.
Een tweede parallel biedt het penwerk in een psalmcommentaar (Den Haag, Museum van het Boek), dat vóór 1405 geschreven werd in opdracht van Herman van Lochorst, deken van Utrecht en scholaster van de St.-Salvator. Ook dit boek verschaft ons dus een datering ante quem en Utrecht als plaats van herkomst. Met beide zojuist genoemde handschriften heeft het missaal bovendien het decoratieprogramma van de verluchting gemeen: alle drie de boeken zijn rijk versierd met duplex-initialen met penwerk, doch bezitten slechts één bladzijde waarop een initiaal met een voorstelling geschilderd is en bladranken de marge opsieren. De stijl van deze geschilderde bladzijden is verwant, maar kan niet aan één hand worden toegeschreven.
Een laatste parallel, waarin weliswaar geen sprake is van geschilderde versiering, doch waarin wel hetzelfde soort penwerk voorkomt, is een bijbel in vier delen in Auckland, Nieuw-Zeeland. Volgens de overlevering zou dit werk door Fust en Gutenberg als voorbeeld voor het lettertype van de eerste gedrukte bijbel gediend hebben. Dit verhaal wordt echter onmiddellijk ontkracht door notities in de verschillende delen, die duidelijk maken dat de bijbel tot 1620 in het Dominicaanse nonnenklooster van Wijk bij Duurstede
Begin hoogmis. Duplex-initiaal met loofboompje. Fol. 18r (foto auteur).
Begin van de canon. Initiaal met priester die de mis opdraagt in bijzijn van de opdrachtgever van het boek. Decoratie in de marges. Fol. 180r (foto auteur).
had verkeerd en in dat jaar verhuisde naar 's-Hertogenbosch in verband met de opheffing van het klooster. Het lijkt aannemelijk, dat ook dit werk rond 1405 of een paar jaar later in Utrecht vervaardigd werd. Met de overeenkomende stijl van het penwerk en het decoratieprogramma (met uitzondering van de zojuist genoemde bijbel) neemt dit viertal werken een aparte positie in tussen de andere Utrechtse handschriften uit deze vroege periode, waardoor het aannemelijk gemaakt wordt dat ze uit hetzelfde scriptorium stammen. Andere scriptoria of met elkaar samenwerkende kopiïsten en verluchters moeten verantwoordelijk zijn geweest voor een groep royaal geïllumineerde handschriften, rijk aan verluchte initialen en margedecoratie, maar slechts met summier penwerk. En misschien legden weer anderen, al dan niet in scriptoria, zich toe op de goedkoper uitgevoerde boeken, meer gebruiksexemplaren, waarin hoogstens eenvoudige versiering met de pen werd aangebracht. Het naar ons land teruggekeerde missaal verrijkt onze kennis van de boekproduktie in het eerste kwart van de vijftiende eeuw met waardevolle nieuwe gegevens. Als voorbeeld hiervan mag ook de techniek om het perkament aan beide zijde van de tekstspiegel van prikjes voor de liniëring te voorzien, gelden. Deze techniek is in Utrecht in de vijftiende eeuw niet ongebruikelijk, omdat de liniaal bij grote boeken tekort schoot.
De aanwezigheid van een verluchte initiaal werd reeds aangestipt. Deze blikvanger bevindt zich aan het begin van de canon (gebed tijdens het hoofddeel van de mis). Door veelvuldig gebruik is de voorstelling aange- | |
| |
tast. In het oog van de letter T is een ‘historie’ geschilderd van een priester die staande voor het altaar de hostie toont. Rechts van hem knielt een kloosterling. Waarschijnlijk gaf deze figuur de opdracht tot het vervaardigen van het boek en zette hij zichzelf centraal tijdens alle missen die voortaan uit dit koorboek zouden worden opgedragen. Wie de opdrachtgever is geweest blijft een raadsel. De inhoud van het missaal geeft geen aanleiding om aan gebruik voor een bepaalde kerk in een andere stad dan Utrecht te denken. In de bisschopsstad is het zoeken naar een potentiële opdrachtgever de bekende speld in de hooiberg. De verluchting behoort tot de zogenaamde Dirc van Delft-stijl, de typische Utrechtse stijl, die ook in handschriften bestemd voor het hof van Holland voorkomt.
Van de vijftiende-eeuwse bezitters is helaas niets bekend. Wel weten we, dat het missaal in 1608 in Duitsland ingebonden werd in een varkensleren band met blindstempeling. Vermoedelijk is het tijdens de Tachtigjarige Oorlog in Spaans bezit terecht gekomen en vervolgens in de bibliotheek van koning Karel IV van Spanje (1788-1808). Dit vermoeden bestaat, omdat diens collectie van middeleeuwse boeken werd geconfisceerd door koning Joseph Bonaparte (1808-1823). Deze voerde de boeken in zijn bagage mee op weg naar Frankrijk, toen hij in 1813 door de Engelse en Spaanse legers onder commando van Lord Wellington onder vuur genomen werd in Vitoria. Na enige diplomatieke correspondentie werd de krijgsbuit in 1816 aan de inmiddels tot Duke verheven Wellington afgestaan. Op een van de schutbladen van het missaal staat een notitie, dat het boek na de slag bij Vitoria op 24 juni 1813 door generaal Murillo uit de bagage van Koning Joseph genomen werd en overhandigd aan kolonel H. Cadogan, de adjudant van Wellington. Het missaal bleef tot 1982 in Engeland, waarna het vervolgens in het bezit van een Duitse verzamelaar terechtkwam.
Van 7 tot en met 15 oktober 1995 zal dit missaal te zien zijn op de Nationale Kunst- en Antiekbeurs PAN in de RAI te Amsterdam, bij het antiquariaat van ondergetekende.
D. Proske-van Heerdt
| |
Honderdjarig Meulenhoff gedenkt oprichter met een biografie
‘Wellicht de uitzonderlijkste van alle broeders in ons boekengilde. Een oorspronkelijken geest, vol tegenstrijdigheden. [...] bekend om zijn gaven, die zijn gezelschap zoo aantrekkelijk maakten [...] Een fel levend, veelzijdig mensch, wien inderdaad weinig menschelijks vreemd was. Hij kon haten en liefhebben, toornen en feestvieren, onverbiddelijk en behulpzaam zijn, dralen en stuwen, wantrouwen en vertrouwen schenken, pessimist en optimist zijn - een ding hebben we hem echter nooit zien doen, en dat is luieren.’ Zo schreef een vakgenoot in 1939 in het Niewsblad voor den Boekhandel naar aanleiding van het overlijden van J.M. Meulenhoff, importeur, uitgever en boekhandelaar.
Wie was deze ‘merkwaardige man en groot uitgever’, zoals een andere tijdgenoot hem noemde? Een vraag die ook gesteld wordt in de publikatie die in september 1995 verscheen bij J.M. Meulenhoff bv, ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de uitgeverij. Immer met moed. Een portret van de uitgever J.M. Meulenhoff (1869-1939) is een kleine, geïllustreerde biografie van J.M. Meulenhoff, geschreven door Vera Funke.
De auteur neemt de lezer mee naar het negentiende-eeuwse provinciestadje Zwolle, waar in 1869 Johannes Marius Meulenhoff werd geboren als zoon van een apotheker. Op zijn zestiende koos hij voor het boekenvak, ondanks zijn slechte ogen en het doktersadvies om ‘in de bloemen’ te gaan. Zijn keuze was misschien niet verwonderlijk als men bedenkt dat hij van moederszijde familie was van de vermaarde Haagse boekverkopers Van Stockum en Van Hoogstraten.
Na een leerperiode van enkele jaren bij boekhandelaren in Nederland, Duitsland en Frankrijk begon Meulenhoff zijn eigen bedrijf. Hij opende aan de Warmoesstraat 100 in Amsterdam een ‘Franschen, Duitschen, Skandinavischen en Italiaanschen’ boekenimporthandel. Een deel van het succes dat al snel kwam, schreef hij later toe aan zijn methode om de geïmporteerde titels van een nieuwe band te voorzien, waarbij hij onder andere als uitgangspunt hanteerde: ‘Geef het boek een kleed, dat zelfs de vrouw met bijzonderen smaak mooi vindt.’
Na enkele gelegenheidsuitgaven begon de uitgeverij in 1906 met de publikatie van een Nederlandse vertaling van werk van Henrik
| |
| |
J.M. Meulenhoff (privé-collectie).
Ibsen, toneelstukken waar Meulenhoff persoonlijk veel van hield. In het fonds waren buitenlandse en Nederlandse literatuur, toneel en geschiedenis ruim vertegenwoordigd. Vertaalde werken van Luigi Pirandello, Oscar Wilde en August Strindberg kregen een plaats naast de boeken van belangwekkende Nederlandstalige schrijvers als Arthur van Schendel, Augusta de Wit, Maurice Gilliams en Jan Greshoff. De financiële ruggegraat gedurende tientallen jaren, vormden de buitengewoon succesvolle titels van onder anderen Joanna Oterdahl en de Noorse Nobelprijswinnares Sigrid Undset. Ook Nederlandse bestseller-auteurs waren voor een belangrijk deel verantwoordelijk voor het commerciële succes: Anna van Gogh-Kaulbach, Jo van Ammers-Küller en Marie van Zeggelen. Zij publiceerden historische familieromans en psychologisch getinte werken over het ‘moderne’ huwelijksleven. Van sommige titels werden in korte tijd meer dan 20.000 exemplaren verkocht.
Naast de literaire en algemene tak, bouwde Meulenhoff als uitgever ook een omvangrijk schoolboekenfonds op, waarmee hij in de jaren '30 een groot deel van de markt beheerste. Hij speelde in op de behoefte van het Nederlandse MULO- en HBS-onderwijs met grammatica's en woordenlijsten, bundels met eindexamenopdrachten, poëzie- en literatuurbloemlezingen.
Sinds het einde van de negentiende eeuw werd de slag om de lezer steeds heviger. Uitgevers trachtten de lezer te binden met reeksen waarin verschillende titels verschenen die ongeveer hetzelfde prijs- en kwaliteitsniveau hadden. Een belangrijk voordeel hiervan was de mogelijkheid reclame te maken voor veel boeken in één keer. De verwantschap tussen de titels binnen een serie lag soms in het onderwerp, maar dikwijls ook alleen in het uiterlijk of de prijs. Een voorbeeld van het laatste is de Meulenhoff-Editie, een algemene reeks waarin honderden titels verschenen met als doel ‘Goede en onderhoudende boeken door hun billijken prijs onder het bereik van ieder te brengen’, zoals het werd omschreven in De Molen. Kalender voor de Meulenhoff-Editie voor het jaar 1913. Met reclamekranten, wedstrijden en tentoonstellingen trachtte Meulenhoff de aandacht van het publiek te krijgen voor boeken in het algemeen en voor zijn eigen uitgaven in het bijzonder. Al rond 1900 begon Meulenhoff met het uitbrengen van een catalogus: Het Boek in 1900. Letterkundig Jaarboek en Catalogus. ‘De verkoop van boeken te bevorderen, dat is het doel van “Het Boek in 1900”’, zegt Meulenhoff in de aanbiedingsbrochure. Het was een lijst van titels die in samenwerking met andere uitgevers tot stand kwam en bestond uit werken die eerder dat jaar waren verschenen. Eigenlijk een vorm van collectieve reclame voor uitgevers en boekhandelaren, want voor de boekverkopers bestond de mogelijkheid naam en adres op de kaft te drukken en de catalogus onder hun klanten te verspreiden. Het initiatief had succes; tot begin jaren '20 verscheen de catalogus jaarlijks bij Meulenhoff, in 1922 in samenwerking met de Nederlandse Uitgeversbond die als belangenbehartiger van de uitgevers deze traditie daarna overnam.
Niet alleen vanuit commercieel oogpunt zette Meulenhoff zich in voor de branche, als hoofd van een bedrijf dat een aanzienlijke markt vertegenwoordigde, liet hij ook op bestuursniveau zijn invloed gelden. Zowel in de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels als in de Nederlandse Uitgeversbond zat hij jaren achtereen in het bestuur en diverse commissies. Volgens zijn vakbroeders nam Meulenhoff ook menigmaal ‘hartstochtelijk’ deel aan het verenigingsleven. Bij het honderdjarig bestaan van de Vereeniging in 1915, maakte Meulenhoff deel uit van de commissie die het eeuwfeest voorbereidde en schreef hij het boekje Viert Feest!
Ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag kreeg de uitgever als stichter van N.V. Meulenhoff & Co's Import- en Algemeene Boekhandel een Liber Amicorum aangeboden. Auteurs, vakgenoten en een deel van het personeel stelden daarvoor hun herinneringen op schrift. Hieruit komt het beeld naar voren van Meulenhoff als een ondernemer met ‘zakengeest en intuïtie’ en ontegenzeggelijk een ‘uitgeversneus’. Iemand die ‘door stoeren arbeid en juist inzicht zijn bedrijf heeft weten op te werken tot een van de grootste en belangrijkste in ons land’. Daarbij
| |
| |
hanteerde hij het motto dat ook is terug te vinden in het uitgeversvignet van die jaren, de uit zijn initialen opgebouwde zinspreuk: Immer met Moed.
Ter gelegenheid van de verschijning van Immer met moed is er in de tentoonstellingsruimte in de gang van de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels gedurende september en oktober een kleine expositie ingericht over leven en werk van Johannes Marius Meulenhoff.
| |
Johannes Luchtmans' reis naar Engeland in 1772
Onlangs verscheen als derde deel in de reeks In den Houttuyn van Burgersdijk & Niermans een uitgave van het Engelse reisjournaal van Johannes Luchtmans, ingeleid, bezorgd en van aantekeningen voorzien door Paul Hoftijzer en Jos van Waterschoot.
De achttiende-eeuwse Leidse boekhandelaren Samuel (1725-1780) en Johannes (1726-1809) Luchtmans reisden regelmatig naar andere Europese landen om contacten te leggen met collega-boekverkopers. Dergelijke directe contacten waren voor een gerenommeerde wetenschappelijke uitgeverij en boekhandel als die van de gebroeders Luchtmans van het grootste belang, want het toenmalige post- en handelsverkeer was nog uiterst traag en gebrekkig.
Dat een reiziger veel kan verhalen blijkt uit
Twee pagina's uit het reisjournaal van Johannes Luchtmans
de diverse reisjournalen die de gebroeders Luchtmans tijdens hun tochten bijhielden. Reizen betekende voor hen ook een mogelijkheid kennis op te doen. Om die reden bezochten zij musea, kerken, theaters en uitspanningen en maakten zij voortdurend vergelijkingen tussen de omstandigheden en gewoonten in het buitenland en in eigen land.
Van Johannes is slechts één reisdagboek bewaard: het verslag van zijn reis naar Engeland van 24 april tot en met 1 juni 1772. Hij legde dat voorjaar een reeks bezoeken af aan boekverkopers in Londen, Oxford, Eton en Cambridge. Hij maakte de overtocht naar Engeland met een stadgenoot, logeerde in Londen bij de predikant van de Nederlandse kerk en trok vooral op met in de Engelse hoofdstad woonachtige landgenoten. In zijn dagboek geeft hij blijk van een grote interesse in de nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen die in de achttiende eeuw zo'n belangrijke rol speelden. Zo bracht hij een bezoek aan de instrumentmaker Nairne, bouwer van onder andere stoommachines, die voor het forse bedrag van 70 pond ook een model van het nieuwe stoomgemaal van Chelsea had gebouwd voor de Leidse universiteit.
Het reisjournaal van Johannes Luchtmans is een fascinerend egodocument, het geeft een boeiend beeld van het reizen in Europa in de tweede helft van de achttiende eeuw. Bovendien is het des te uitzonderlijker omdat uit de vroeg-moderne periode maar weinig reisverslagen van Nederlanders naar Engeland bewaard zijn gebleven.
Johannes Luchtmans, Reis naar Engeland in 1772 is geïllustreerd, kost f 19,50 en is verkrijgbaar bij Burgersdijk & Niermans, Nieuwsteeg 1, 2311 RW Leiden.
| |
Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst herleeft
Na een sluimerend bestaan van een halve eeuw herleefde dit jaar de Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst. De vereniging werd in 1938 opgericht door onder anderen J.F. van Royen, J. Greshoff, M.B.B. Nijkerk, Ch. Nypels, M.R. Rademacher Schorer en A.A.M. Stols. Haar doelstelling was ‘de afzonderlijk werkende krachten in de typografische wereld tezamen te brengen, zowel voor het uitbrengen van aangenaam drukwerk als het aan de orde stellen van problemen van materiaal en van aesthetisch-technische vormge-
| |
| |
Bandontwerp door Willem Arondéus voor Boutens' vertaling van honderd kwatrijnen uit de Rubaiyat van Omar Khayyam.
ving’. Helaas heeft het uitbreken van de oorlog en het overlijden in 1942 van voorzitter Van Royen een aantal van de in de oprichtingsbrochure aangekondigde plannen niet doen door gaan. Zo zou als eerste boek de Statenbijbel naar de uitgave van 1657 verschijnen, gezet uit een speciaal voor de vereniging door J. van Krimpen ontworpen letter. De uitgave is nooit gerealiseerd en van de letter zijn destijds slechts wat proefdrukken gemaakt. Het stemt het bestuur dan ook tot grote voldoening dat het, met een vertraging van bijna 60 jaar, alsnog gelukt is de letter voor de vereniging te verwerven. Aanvankelijk werd overwogen de letter Synode te noemen, maar ze werd uiteindelijk de Haarlemmer gedoopt. Om de kosten te drukken werd ze getekend op basis van een al bestaande matrijzenindeling. Het resultaat was een niet geheel geslaagde letter; zo loopt de cursief erg breed. Pas in 1991 werd door de Monotype Corporation het eerste stel matrijzen verkocht. Onlangs liet de vereniging een tweede stel vervaardigen. De toepasbaarheid is niet groot, aangezien er slechts een corps (14) bestaat en er indertijd geen accenten vervaardigd zijn. Toch hoopt de vereniging in de toekomst een aantal uitgaven met de Haarlemmer te verzorgen.
Als eerste uitgave van de uit haar slaap gewekte vereniging is inmiddels verschenen Een schoone waanzin van de hoogste dichterlijke soort. In 1916 vroeg P.C. Boutens aan Willem Arondéus een bandontwerp en tien tekeningen te maken voor de tweede druk van zijn vertaling van 100 kwatrijnen uit de Rubaiyat van Omar Khayyam. Arondéus voerde deze opdracht bekwaam uit, maar het kwam niet tot een uitgave omdat Boutens niet met een deel van zijn honorarium Arondéus wilde betalen. De tekeningen werden verkocht aan een Belgische verzamelaar en doken twee jaar geleden op een veiling in Den Haag op. Met welwillende medewerking van de huidige eigenaar werden ze tezamen met de tien daarbij behorende kwatrijnen en een inleiding van J. Biegstraaten, voorzitter van het Nederlands Omar Khayyam Genootschap, gedrukt. De oplage bedraagt 200 exemplaren, het formaat is 32 × 24 centimeter. De uitgave is te bestellen door overmaking van f 75, - op giro 3027707 t.n.v. J. Keijser te Woubrugge onder vermelding ‘Een schoone waanzin’. In deze prijs is het lidmaatschap van de vereniging voor het jaar 1995 inbegrepen. Voor niet-leden is de prijs f 90, -.
In het bestuur van de herleefde vereniging hebben zitting J. Keijser (voorzitter), H. Mayer, J. Schipper (penningmeester) en K. Thomassen. Het correspondentieadres is Leidse Slootweg 4, 2481 KH Woubrugge. Zoals sinds de oprichting van de Nederlandsche Vereeniging voor Druk- en Boekkunst het geval is geweest, kan men lid worden voor een bedrag van f 15, - per jaar. Hiervoor ontvangt men de speciaal voor de leden vervaardigde ‘drukjes’ en kan men tegen kostprijs de door de vereniging uitgegeven boeken kopen.
| |
Jubileumboek NVvA
Dit jaar bestaat de Nederlandse Vereeniging van Antiquaren 60 jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum zal er in het najaar een boek verschijnen onder de titel Offeren aan Mercurius en Minerva. Nederlandse Vereeniging van Antiquaren 1935-1995, onder redactie van Nop Maas en F.W. Kuyper. De eerste twee delen bestaan uit een kroniek van de NVvA en een lijst met data van alle antiquaren die ooit lid waren of dat nog steeds zijn. Een en ander werd mogelijk door de recente ordening van het archief van de NVvA, dat binnenkort overgedragen zal worden aan de Bibliotheek van de Vereeniging ter bevordering van de belangen des boekhandels te Amsterdam. Het grootste gedeelte van het boek wordt ingenomen door een elftal interviews met de oudste
| |
| |
en oudere leden van de NVvA, in volgorde van lidmaatschapsanciënniteit: P. Valkema Blouw, N. Israel, M. Israël, A. Gerits, S. Emmering, A. van Pagée-Selis, E. en B. de Graaf, M. Schuhmacher, B. Hagen, E. Franco en F. Knuf. Het boek is rijk geïllustreerd en wordt in linnen met stofomslag uitgegeven door uitgeverij De Buitenkant, Amsterdam.
| |
Monografie over verzameling Eugène Strens
Het Museum van het Boek heeft zich veel moeite moeten getroosten om de ex-libriscollectie van Eugène Strens in zijn bezit te krijgen. Maar als zo vaak: de aanhouder wint. Na zowat drie jaar lang onderhandelen kon het Museum begin dit jaar dan eindelijk berichten dat het de verzameling Strens, dankzij allerlei financiële bijdragen, had kunnen kopen. Deze belangrijke aanwinst vormde aanleiding tot het samenstellen van een kleine monografie over Eugène Strens en zijn verzameling.
Het smaakvol vormgegeven boekje bevat drie bijdragen. Met een korte schets over ‘De eerste Nederlandse verzamelaars van exlibris’ gedurende het tijdvak 1890-1925 bijt R.E.O. Ekkart het spits af. Met name staat hij stil bij de verzamelactiviteiten van A.A. Vorsterman van Oyen, J.F. Verster, F.G. Waller, P.J. Burgersdijk en J.B.J. Kerling. Van deze vijf zijn vooral de eerste drie van groot belang geweest voor de ex-libriskunst in Nederland. Nog belangrijker was Johan Schwencke die vanaf 1926 met ‘zijn niet aflatende stroom van publicaties [...] een enorme bijdrage’ leverde ‘aan de kennis over en aandacht voor het exlibris’, aldus Ekkart. Samen met Schwencke richtte Eugène Strens in 1932 de Nederlandsche Exlibris Kring (N.E.K.) op, een organisatie waarin beiden jarenlang actief zouden blijven.
P.H.G.E. Strens schreef een liefdevol biografisch portret van zijn vader. Eugène Strens (1899-1980) was een Roermondse notariszoon die in Delft elektrotechniek studeerde. Als ingenieur is Strens slechts korte tijd werkzaam geweest; door zijn vermogen was hij in staat zich full-time te wijden aan zijn hobby's en interesses. En dat waren er vele. Filatelie, wiskunde, schaakproblemen, fotografie, het weer, astronomie en de ontwikkeling van de ruimtevaart mochten zich bijvoorbeeld verheugen in zijn belangstelling. Deze opsomming moet nog uitgebreid worden met Strens' fascinatie voor typografie, grafische technieken en boekverzorging. Deze fascinatie spitste zich rond het midden van de jaren '20 toe op het ex-libris. In de daarop volgende jaren bracht Strens een enorme ex-librisverzameling bijeen, zijn Haagse flat was een ontmoetingsplaats voor talloze kunstenaars en verzamelaars. Vlak voor de oorlog trad de vrijgezel Strens alsnog in het huwelijk. In 1943 dwong de Duitse bezetter de familie Strens hun Haagse woning te verlaten. Er brak een onrustige periode aan voor het gezin en de ex-libriscollectie die inmiddels zo'n 80.000 bladen bevatte. De Strensen woonden op diverse adressen in binnen- en buitenland en de collectie raakte verspreid over verschillende bewaarplaatsen. Pas in 1967 kwam alles weer bijeen op één plek. Ondanks deze onrust bleef Strens enthousiast doorverzamelen, ruilen en opdrachten verstrekken. De bijdrage van P.H.G.E. Strens is gelardeerd met twee meer persoonlijke stukjes van respectievelijk C.J. Asselbergs, wiens eveneens ex-libris verzamelende vader bevriend was met Strens, en Petra Rozendaal, de weduwe van de grafisch kunstenaar W.J. Rozendaal. Met hem onderhield de ‘gentleman-verzamelaar’ Strens jarenlang een vriendschappelijk contact.
Hoe indrukwekkend de collectie Strens nu eigenlijk is, wordt duidelijk door de omvangrijke bijdrage van H.J.P.C. van Buul die de collectie inventariseerde en ordende. Hij geeft een gedetailleerd beeld van de totstandkoming, aard en omvang van de verzameling. Wat dat laatste betreft: Van Buul schat de collectie op 110.000 tot 120.000 bladen met ex-libris en gelegenheidsgrafiek. Uniek zijn volgens hem met name de zogenaamde royal bookplates en de Duitstalige bladen uit de periode 1890-1937, die ‘anno 1995 in het ruilverkeer de meest gezochte en zeldzame bladen’ zijn. Uiteraard bevat de verzameling ook veel fraais van Nederlandse ex-libriskunstenaars, zoals M.C. Esscher en de ‘familie-houtsnijder’ W.J. Rozendaal die vele opdrachten kreeg van Strens.
De ordening van de collectie Strens moet geen geringe klus zijn geweest. Strens was weliswaar een ordelijk man, maar ‘verzamelde sneller dan hij kon ordenen’ en gaf bovendien prioriteit aan andere bezigheden, aldus Van Buul. Het gevolg hiervan was dat ongeveer de helft van zijn collectie (zo'n 55.000 tot 60.000 bladen dus!) niet geordend was. Meer dan drie jaar lang werkte Van Buul, met hulp van anderen, aan de inventarisatie en herordening. De verzameling Strens bevat overigens niet alleen
| |
| |
Twee door Eugène Strens ontworpen ex-libris.
ex-libris en gelegenheidsgrafiek, maar ook ‘een aanzienlijke hoeveelheid houtblokken, koper- en etsplaten en dergelijke’. Verder behoren tot de collectie een uitgebreide bibliotheek van ca. 2500 titels over ex-libris en gelegenheidsgrafiek, en omvangrijke briefwisselingen met kunstenaars, drukkers en verzamelaars.
Doordat het Museum van het Boek al in een eerder stadium onder meer de collecties van J.F. Verster en Johan Schwencke onder zijn beheer kreeg, kan directeur J.A. Brandenbarg zijn museum nu met recht ‘een Exlibriscentrum van wereldformaat’ noemen. Hij wil de collectie Strens zichtbaar en toegankelijk maken voor een geïnteresseerd publiek. Dat lijkt me een lofwaardig streven.
Uit de boeken van Eugène Strens. De verzameling Strens in het Museum van het Boek is uitgegeven door het Museum van Boek en de Walburg Pers, bevat een (kleine) literatuurlijst over ex-libris, telt 80 royaal geïllustreerde pagina's en kost f 37,50. ISBN 9060119398.
Theo Bijvoet
| |
Readers and Reading
‘Bouquiner’ zeggen de Fransen, en dan bedoelen ze dat ze zo maar een beetje in boeken hebben staan bladeren, in een winkel, bij een stalletje of in iemand anders boekenkast. Het is méér lezen dan ‘sneupen’ en weer minder dan ons ‘diagonale lezen’, beweren kenners van de Franse taal. Ze noemen het een niet al te zwaarwichtige vorm van lezen, lezen met de Franse slag zogezegd. Zegt het iets over de Fransen, zo als men wel zegt dat een uitgebreid notenapparaat de spreekwoordelijke Duitse Gründlichkeit demonstreert? Als elk land zo z'n eigen leeshouding kent, dan moet ‘Reading as poaching’ de typisch Engelse leeswijze zijn. Maar wat moet men zich voorstellen bij ‘lezen bij wijze van het pocheren van een ei’?
Wie dat weten wil moet zich de bundel Readers and Reading aanschaffen. Dit boek, samengesteld door Andrew Bennett, bevat dertien artikelen over lezers en leesgedrag, van met name Franse en Engelse auteurs. Geen nieuwe bijdragen, maar oude, welhaast ‘klassiek’ te noemen artikelen van gerenommeerde onderzoekers als Wolfgang Iser, Roger Chartier, Paul de Man en Michel de Certeau. Laatstgenoemde is verantwoordelijk voor de behandeling van ‘Reading als poaching’. De in 1986 overleden De Certeau maakte naam met zijn studie The Practice of everyday life waarin onder andere deze bijdrage over het lezen. Het is een interessant betoog waaruit de ‘bouquinerende’ lezer al gauw duidelijk wordt dat de alledaagse vertaling van ‘poaching’ niet de juiste is. De Certeau beschouwt het lezen als een vorm van ‘afstropen’ van een onontgonnen terrein. De lezer, zo stelt hij, eigent zich de tekst en de taaltekens toe op een autonome manier. Er bestaat geen vastomlijnde betekenis van een tekst, het zijn de lezers die er iets van maken. De macht van het object ‘boek’ moet daarom niet overdreven worden, vindt hij. De werkelijke macht zit hem in de daad van het lezen. De Certeau wijst op de veranderde leeshouding van de laatste eeuwen, waarbij hij het curieuze gegeven aanstipt dat mensen vandaag de dag bij stillezen nog altijd contracties van huig en stembanden vertonen. Relict uit een oraal verleden?
| |
| |
Wat Readers and reading interessant maakt, is dat in deze bundel voor een zeer brede opvatting van het lezersonderzoek is gekozen.
Sommige bijdragen gaan over feminisme als leeshouding en ‘gay reading’ (vergelijk Maaike Meijers De canon onder vuur), andere over de (on)mogelijkheid een tekst te lezen zoals die bedoeld is, over de aard van het literaire lezen, of over impliciete en expliciete lezers. Het tekstgerichte lezersonderzoek is beter vertegenwoordigd dan het historische, maar uit de bijdrage van De Certeau blijkt al dat de twee benaderingen meer aan elkaar hebben dan je op het eerste gezicht zou denken. Readers and reading is uitgegeven bij Longman, London/New York 1995 en kost f 41,10. ISBN 0 58221290 1.
Lisa Kuitert
|
|