De Boekenwereld. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 229]
| |
Aan drukken verslingerd. Twintig jaar Stichting Drukwerk in de Marge
| |
[pagina 230]
| |
plannetje van Ernst Braches en Emile Puettmann.’ JK: ‘Wat toen ook in de lucht hing, was de opkomst van grafische ateliers. Emile Puettmann was daar een vertegenwoordiger van. Dat waren beroepskunstenaars die behoefte aan een grafische werkplaats hadden, maar niet al die machines thuis hoefden te hebben.’
Je krijgt de indruk dat Drukwerk in de Marge is ontstaan vanuit de loodzetters, maar dat die in het begin niet het grootste deel van de leden vormden. Er waren toch ook veel mensen die zich op een andere manier met marginaal drukwerk bezig hielden? JK: ‘Er waren in het begin drie categorieën. Wat toen nog meespeelde en nu haast niet meer bestaat, waren de politieke pamflettenuitgevers, die het drukwerk helemaal niet zelf verzorgden. Dat speelde nog wel mee als staartje van de jaren '60 en begin jaren '70. Ik denk dat dat een groep was. De tweede groep, waar Drukwerk in de Marge nu helemaal op gericht is, waren de zetters met losse loden letters. En de derde groep waren de beroepskunstenaars. Tijdens het oprichtingsweekend kreeg iedereen een rode, gele of groene bal zodat je al die mensen goed kon herkennen. Puettmann en Braches hadden bedacht dat die mensen uit die drie categorieën bij elkaar zouden moeten komen. We hebben in dat weekend ook enorm zitten stechelen over: wat zijn eigenlijk onze overeenkomstige belangen? Is het wel zinvol om met elkaar een club te maken? Ook de naamgeving was een uitvloeisel van “wat verenigt je met elkaar”. Wat dat betreft, is de Stichting wel behoorlijk verschraald. Dat is een beetje een negatief woord en misschien niet helemaal juist, maar de Stichting heeft zich nu veel meer toegespitst op het omgaan met het lood.’ HvK: ‘Het merkwaardige is dat het aantal mensen dat meedoet al jarenlang stationair is. Dat ligt zo rond de 500. Er vallen er elk jaar een paar af en er komen er elk jaar een paar bij. Maar we zijn begonnen met minder dan 100. Van die 500 zijn er hooguit too, als het niet minder is, actief.’ ‘Ik schat zo'n 60,’ vult Thomassen aan. ‘In het boekje over het tienjarig bestaan staan 61 drukkers. Je kan kijken wie daarvan afgevallen zijn en wie er bijgekomen zijn. Het houdt zich ongeveer in stand. Maar dat het ooit veel groter zal worden dat geloof ik niet hoor.’ HvK: ‘De grote groei is in het begin
Huib van Krimpen (foto Ron Fasary).
geweest, in het tweede of derde jaar. Toen we iets betere Bulletins gingen produceren zijn we inderdaad snel gegroeid van die 100 tot 500. Er waren toen ook vrij vaak markten in de provincie, zoals we nu eens per jaar de Margemarkt in Amsterdam hebben. We zijn in plaatsen geweest als Maassluis, Hoofddorp, Tilburg, Leeuwarden, Deventer... Verrassende provincieplaatsen waar je geen mensen verwacht die zoiets op poten zouden zetten. Want daar begint het mee: wij zetten het niet op poten...’ JK: ‘Het waren vaak bibliotheken die dat deden.’
Het klinkt een klein beetje alsof het een soort van mode is geweest in de jaren '70, die hele private press-beweging en ook de oprichting van jullie stichting. JK: ‘Nee, mode... Het aantal leden is hetzelfde gebleven. En het aantal drukkers is buitengewoon stabiel. Iemand die op een of andere manier aan drukken verslingerd raakt, die blijft eraan verslingerd tot hij in het harnas doodgaat. Dat is heel gek.’ KT: ‘Het is wel zo dat er in de beginperiode geografisch gespreid meer beurzen waren. Nu is dat wat de Stichting betreft geconcentreerd in één keer per jaar een weekend in Artis en verder wordt aan actieve verkoop in den lande niets gedaan. Wel is er nu boekhandel Minotaurus met een continu aanbod.’Ga naar eindnoot2. JK: ‘Het is natuurlijk ook inherent aan de beginfase, dat organiseren van die markten. Je timmert een beetje aan de weg. En we hadden natuurlijk nog geen eigen boekhandel, dat is pas de laatste vijf jaar het geval. Dus iedereen creëerde toch een beetje voor zichzelf een verkooppunt. De nood- | |
[pagina 231]
| |
zaak steeds markten te organiseren is ook niet meer zo groot. Maar, mede door de Stichting, hebben de meesten van ons ook contacten gelegd met boekhandelaren.’
In de jaren '70 heeft zich een kring gevormd, die gebleven is. Dat zijn de mensen die actief blijven. Dat is die groep van 500 mensen. Is het zo dat die groep vergrijst? JK: ‘Nee, dat is totaal niet het geval. Er komen voortdurend jonge mensen van 20, 30 bij, die gaan beginnen met drukken. Ik denk dan ook dat het ledenbestand helemaal niet vergrijst. Als je op die markten kijkt wat er achter die standjes zit. Alle leeftijden zijn vertegenwoordigd.’ HvK: ‘Er zijn veel oudere heren en dames...’ JK: ‘Ja, maar ook heel jonge. Jonge kunstenaars die net beginnen en die voor hoogdruk kiezen. Nee hoor, dat gevoel van vergrijzing heb ik helemaal niet. Het is eigenlijk voor ons ook nooit een punt van overweging geweest dat we daar aandacht aan zouden moeten besteden.’ KT: ‘Over het algemeen is het natuurlijk wel zo dat je toch al een tijdje op de wereld rondloopt, voordat je met drukken gaat beginnen.’ JK: ‘Je kunt het als kamerbewoner natuurlijk ook niet doen. Als je weet datje over een half jaar of drie maanden weer ergens anders heengaat.’
Maar je zou ook kunnen zeggen dat je met een beetje DTP-programma tegenwoordig toch ook al het een en ander kunt doen. Laserprinter erbij. Ik zou me kunnen voorstellen dat er een groep mensen is die daarmee gaat experimenteren. En in principe past dat toch ook binnen jullie opzet? JK: ‘Natuurlijk kan dat. We hadden op de laatste markt ook een man staan die lettertypes aanbood, computerletters en zo. En we hebben ook leden die met de computer prachtige dingen maken. Zeker als je beperkte eisen hebt, kun je met een laserprinter hele aardige dingen doen.’ KT: ‘Maar ja, het blijft tweedehands.’ HvK: ‘Als je werkelijk typografische eisen stelt dan komen DTP en laserprinter helemaal niet in aanmerking.’ JK: ‘Nee, maar het is wel een mogelijkheid om toch die kick te krijgen.’ KT: ‘Dan kom je toch meer in de richting van de Paradisogroep [deelnemers aan de Beurs voor kleine uitgevers]. Wat stencilen, offsetten, fotokopiëren, laserprinten enzovoort.’ HvK: ‘In Paradiso zie je veel van het soort dat wij dan de stencilaars noemen.’ Op onze opmerking dat deze mensen oorspronkelijk ook tot de doelgroep behoorden, antwoordt Van Krimpen dat ze zich nooit erg hebben thuisgevoeld bij de Stichting en dan ook als eersten afgevallen zijn. Keijser vult nog aan dat de problemen waarvoor loodzetters zich geplaatst zien, een heel specifiek karakter hebben. ‘Voor het merendeel is dat materiaal toch verdwenen, verschroot, omgesmolten. Als je met lood werkt is zo'n stichting bij wijze van spreken van levensbelang voor je, omdat mensen je materiaal aanbieden, of ze weten ergens een drukkerij. Dat heb je met computers helemaal niet zo nodig. Maar ik vind, nu even als bestuurder pratend, dat het voor ons wel degelijk belangrijk is, dat als mensen daarmee aan de slag willen en we ze daarbij kunnen helpen, dat we daar ook iets voor doen. Maar het zijn er maar weinig. Ik denk ook dat dat een groep mensen is die niet zo verslingerd is aan het idee van boekjes maken.’
Dat is dus het duidelijke verschil tussen de Margemarkt in Artis en de beurs in Paradiso: het soort werk dat gepresenteerd wordt. JK: ‘Maar er zijn ook mensen die bij ons aangesloten zijn, die meedoen in Artis, maar ook in Paradiso staan.’
Jan Keijser (foto Ron Fasary).
Eén van de projecten die reeds vanaf het begin de aandacht hadden, was het samenstellen van een catalogus of bibliografie van verschenen marge-uitgaven. In januari 1978, drie jaar na de oprichting van de Stichting verscheen de eerste Bibliografie van uitgaven der contribuanten voor 1 september 1977, die nog door twee bibliogra- | |
[pagina 232]
| |
fieën gevolgd werd. De laatste daarvan is echter al weer tien jaar geleden verschenen. Dit najaar zal eindelijk een vierde deel het licht zien. Van Krimpen belicht de ontstaansgeschiedenis van de eerste drie delen: ‘De behoefte aan een bibliografie was er, maar we wisten niet precies hoe we dat aan moesten pakken. We hebben toen beschrijvingskaartjes gemaakt, waar een drukker de voornaamste gegevens van een uitgave op kon invullen: auteur, titel, omvang, druktechniek, illustraties. Wij nodigden onze mensen uit elke uitgave die ze maakten zelf te beschrijven op die kaartjes. Het is natuurlijk een slechte methode om te bibliograferen, maar de enige die op dat moment mogelijk was. Want je krijgt ze heus niet zover dat ze de uitgaven ergens naartoe insturen. En voor wat dat waard is hebben we dus drie bibliografieën gemaakt. Maar het was een vreselijk werk om die dingen te maken. En ik weet ook wat eraan mankeert. Maar ja, als je het niet deed, dan was er helemaal niets. Op een
Bibliografie van uitgaven der contribuanten voor 1 september 1977 (1977)
gegeven ogenblik hebben we toch gezegd: het moet beter. En op dat moment is er dus een hiaat van tien jaar gevallen.’ Op onze vraag of dat betekent dat er nu een betere bibliografie komt, antwoordt Thomassen met een bondig ‘Nee!’ om dat vervolgens toe te lichten: ‘Er is een enorm gat gevallen en om dat even in te halen, ik zou niet weten hoe dat moet. Wat we nu proberen, is in elk geval een overzicht te geven van de werken die bij het Depot van Nederlandse Publikaties bij de Koninklijke Bibliotheek zijn ingeleverd. Maar dat betekent dat er enorme lacunes in zitten. Iedereen die niet aan het Depot levert, wordt dus in principe niet opgenomen, omdat de opgenomen boeken op grond van autopsie worden beschreven. Het mooiste zou natuurlijk zijn wanneer je die basislijst hebt om die door Nederland rond te sturen, om van Exponent in Bedum tot en met de Godlofpers in Banneux alle drukken te gaan beschrijven. Het Depot heeft die capaciteit niet en de Stichting evenmin. Er ligt binnenkort eindelijk weer wat, hoe onvolmaakt het ook is. Als de mensen dat dan zien denken ze: potdorie, daar wil ik ook wel in staan. Dan is er dus maar één methode en dat is, al hebben we dan geen wettelijk Depot, dat je meedoet aan het vrijwillige depot. Die bibliografie wordt dan vanzelf hoe langer hoe mooier.’ Desgevraagd wordt volmondig toegegeven dat het Museum van het Boek op dit gebied ook ‘een hele rijke bron’ is, maar dat het materiaal daarmee nog niet gebibliografeerd is. Tot spijt overigens van Thomassen: ‘Want ik heb het idee dat Meermanno trouwer voorzien wordt dan het Depot, met het idee van: nou, het Museum van het Boek, daar moet mijn produktie toch inzitten.’ Jan Keijser begint het onderstrepen van de onvolmaaktheden van de bibliografie enigszins tegen te staan: ‘Ik vind dat typisch een probleem van bibliothecarissen, dat streven naar perfectie. Het allerbelangrijkste is dat er een bibliografie komt en dat je daarmee een stroom op gang brengt waardoor die steeds beter gaat worden. En ik ben het helemaal eens met Braches: we doen het buitengewoon serieus, de bibliografie dekt voor 95% en we streven naar 100%, maar als we eerst die 95% niet doen wordt die 100% nooit wat.’ Vervolgens geeft hij aan dat niet alleen het feit dat er niemand achterheen bleef jagen de reden is voor het stokken van de bibliografische werkzaamheden: ‘In de tijd | |
[pagina 233]
| |
verschuift natuurlijk je belangstelling ook wel een beetje. We hebben als stichting toch maar zoiets als boekhandel Minotaurus gerealiseerd. En inderdaad denk je dan al gauw dat zo'n bibliografie wel in de kb geregeld gaat worden. Maar goed, de bibliografie gaat in elk geval in het najaar weer verschijnen.’
In principe zou het toch ook mogelijk moeten zijn al het nieuwe drukwerk bij Minotaurus te bibliograferen? KT: ‘Er zijn een heleboel drukkers die hun boeken niet naar Minotaurus toesturen.’
Veel mensen hebben wellicht zo'n groot eigen publiek dat alles zo al uitverkocht raakt. KT: ‘Wat betreft het leuren met je drukwerk: de een investeert geweldig veel in zijn uitgaven door contemporaine kunstenaars uit te nodigen etsen te maken, waarvoor dan een dik honorarium moet komen, of in het papier etc. etc., en dan kun je het niet meer behappen, dus dan moet je sowieso de verkoop in. Anderen werken al voor hun brood en drukken voor de lol en die zijn er helemaal niet zo op gespitst het allemaal te verkopen.’ HvK: ‘Verkopen is op zichzelf wel leuk, want het blijft toch een vrij kostbare liefhebberij. Laten we daar ook even helder over zijn. Sommige mensen houden een zeiljacht, anderen houden een pers. Dat investeren gaat vlug hoor. Je koopt eens hier wat, je koopt eens daar wat. Dat zijn op zichzelf misschien niet zulke grote bedragen, maar dat doe je toch regelmatig, vooral in het opbouwstadium.’ JK: ‘Maar aan de andere kant kun je ook, en dat is dan weer het voordeel van zo'n Minotaurus en van die markten die wij houden, je investeringen geheel of gedeeltelijk terug verdienen. Je kan best f 25.000,geïnvesteerd hebben, maar je kunt dat allemaal met drukken weer terugverdienen. Je kunt het duur doen, of met een klein persje en een stukje gevonden krant.’ HvK: ‘Ik denk zelfs dat de verkoop het voor menigeen mogelijk maakt het te doen.’ Keijser sluit hierbij aan met de stelling dat het organiseren van verkoopmogelijkheden volgens hem een typische functie voor een overkoepelende stichting is, ‘naast natuurlijk een heel scala aan andere functies. Waar we het zoëven al over gehad hebben: zorgen dat als er materialen op de markt komen, dat dat bekend wordt gemaakt, dat het niet, om het meest rampzalige te noemen, op de schroothoop terecht komt.’ HvK: ‘Het probleem daarbij is dat aanbiedingen altijd haast hebben. We horen nog wel eens wat en dan willen we het als mededeling opnemen in de Nieuwsbrief, maar dan moet het over een week weg zijn. En zo werkt het niet. Het is vaak genoeg gebeurd dat dingen aangeboden werden en onverkocht bleven, gewoon omdat de tijd ontbrak.’
Kees Thomassen (foto Ron Fasary).
JK: ‘Ook omdat het vaak grote, zware machines zijn die mensen kwijt willen, en dat kan niemand zo maar even plaatsen. Of het is te kostbaar ze op te halen.’ HvK: ‘Grote machines die vaak niet eens vreselijk duur zijn. Laten we zeggen een goede proefpers met elektrisch inktwerk neem je niet zelf even mee, die moet je laten vervoeren door een deskundige. Zo'n pers kost pakweg f 500,-, dat is ongeveer de schrootwaarde, maar het vervoer kost f 1000,-. En dan moet je hopen dat je zelf een krachtstroomleiding hebt, anders moet je die laten aanleggen door een beëdigd elektricien. En van het energiebedrijf lospeuteren dat dan achterdochtig wordt, zo van: meneer u gaat een bedrijf beginnen.’
Ja, want in hoeverre ben je bedrijf als marginaal drukker? Waar houdt hobby op? HvK: ‘In zeker zin blijft het hobby, maar als je inderdaad een zware pers gaat kopen die op krachtstroom loopt, dan kom je dicht in de buurt van een bedrijf.’ KT: ‘Als je in hoogdruk commercieel drukwerk wilt maken, dan kan je toch niet meer op tegen al die offset en zo.’ | |
[pagina 234]
| |
Geboorteclichés afkomstig uit het bezit van drukkerij M.J. Portielje. Bijlage bij Bulle tin 22, in boekdruk gedrukt door Jan Keijser.
HvK: ‘Dat denk je, maar dat is niet helemaal waar. Want dat merk ik bij de Stichting Lettergieten, een bevriende stichting. Deze stichting, in Westzaan, giet letters en verkoopt die, ook aan kleine drukkers die zich voornamelijk bezighouden met het drukken van briefhoofdjes, drukwerk voor particulieren, overlijdensannonces, trouwkaarten en dergelijke. Dat is rendabel in boekdruk. Dat is natuurlijk een hele andere kring. Dat zijn geen marginalen, dat zijn gewoon kleine drukkerijen.’ Behalve bij de samenstelling van de bibliografieën en de organisatie van de Margemarkt, heeft de stichting ook een bindende rol vervult bij de realisatie van een aantal gezamenlijke projecten. JK: ‘Ja, er zijn prachtige projecten geweest. Ik ben een enorme fan van je op een gegeven moment verenigen, hoe particulier je ook in je schuurtje bezig bent. Het heeft een enorme meerwaarde. Vooral dat je eikaars smoelen leert kennen. Je bent allemaal met dezelfde hobby bezig en je ligt | |
[pagina 235]
| |
elkaar ook heel goed. Het is dan een leuke dimensie erbij om iets gezamenlijks te doen. We hebben inderdaad fantastische projecten gehad. We hebben projecten gedaan die verspreid over Nederland waren, maar we hebben ook met Leidse drukkers en drukkers in de buurt van Leiden vorig jaar Snikken & Grimlachjes van Piet Paaltjens herdrukt. Die hebben we gewoon in twaalf stukken geknipt omdat HaverSchmidt 100 jaar dood was. Dat soort lokale dingen. En je hebt dan toch een forum want je kent elkaar via die overkoepelende Stichting. Het is wel moeilijk een nieuw project te verzinnen, maar de resultaten zijn vaak fantastische monumentjes.’ Van Krimpen wijst erop dat deze projecten geheel eigen problemen kennen, omdat ze ‘binnen een bepaalde termijn en een rigoureus aan te houden formaat,’ voltooid moeten worden. KT: ‘Maar het laatste project, de Minotauromachia, moest ingeleverd worden rond mei 1993, want dan zou het op de Margemarkt gepresenteerd kunnen worden, en twee jaar later is het er dan eindelijk. Zo is dat met al die projecten. Het duurt altijd lang.’ JK: ‘Ja, maar hier geldt hetzelfde als met die bibliografie: als het er uiteindelijk maar is. Het is toch fantastisch met elkaar iets te maken. En dat is ook de charme, dat je niet zo neurotisch aan een termijn vastzit.’ HvK: ‘Enigszins problematisch is altijd de rol van de binder. Binders zijn nooit marginalen. Die willen altijd, want ze zijn beroeps, betaald worden.’ JK: ‘Maar ik vind het toch altijd buitengewoon charmant. Bij de eerste drie projecten hebben we tegen David Simaleavich gezegd dat hij het mooiste van het mooiste moest maken. Natuurlijk niet met briljanten en dat soort dingen. De oplage bedroeg 100 exemplaren en er waren 50 deelnemers. De overige 50 gingen dan voor f 200,- in de verkoop en omdat we verder geen onkosten hadden, betaalde het zichzelf terug. Hartstikke leuk, en je kon dan tegen zo'n beroeps zeggen: je moet er echt iets moois van maken. Dat hebben we bij het laatste project op veel kleinere schaal met Ewald Spieker gedaan.’ JK: ‘Maar het leukste is het moment dat je elkaar zo'n cadeau geeft, waar je dan inderdaad een paar jaar over gedaan hebt.’ KT: ‘Wat ook aardig is zijn de miniprojecten die we organiseren als bijvoorbeeld iemand uit de margewereld 50 jaar wordt. Je kunt dan een soort Liber Amicorum maken dat toch weer net even anders is dan die gelikte huldebundels voor professor huppeldepup of zo, gewoon persoonlijk gedrukte blaadjes in een mooie doos.’
Hoe belangrijk is de bemiddelende rol van de Stichting? KT: ‘Die wordt steeds belangrijker. Het aantal drukkerijen dat nog met lood werkt, wordt hoe langer hoe kleiner. En loden letters slijten. Zo zag ik laatst iets in de Nieuwsbrief waarvan ik dacht, daar kan de Stichting ook hoe langer hoe meer een bemiddelende rol in gaan spelen. Stel dat iemand zegt: ik heb een kast Helvetica 12 punts en daar zitten geen e-tjes meer in, ik kan er niks meer mee. Als iemand nou die kast wil, kan hij mij dan helpen aan de 8 punts Garamond cursief zeg maar. Dus dat je probeert elkaar een beetje aan het materiaal te helpen.’ JK: ‘Of machines laten rouleren tussen mensen. Dat als je een betere machine krijgt je je oude machine doorgeeft aan iemand die net begint. Dat kan alleen via zo'n stichting. Daarom sturen we ook regelmatig die Nieuwsbrief rond, waar we dit soort nieuwtjes hebben instaan. Naast natuurlijk wat er verschijnt bij de leden. Je ziet dat ook bij de markt. Nog voor die open is, rent men al naar eikaars stand om te kijken: wat heeft die of die het afgelopen jaar gemaakt. Maar je ziet ook enorm veel mensen met elkaar praten. We hebben na de markt ook altijd een borrel. Dan gaat iedereen mee en mensen gaan 's avonds met elkaar mee. Dat is natuurlijk het ijzersterke en het leuke aan zo'n stichting. Daar wordt veel uitgewisseld. Zo van: “Hé, heb jij dat lettertje nog”, of “Kan ik een restje van dat papier bij je kopen”. Informatie ook over verkooppunten of drukkerijen waar nog iets te halen is. Wat ik heel leuk vind is de variëteit van wat de mensen drukken. Sommige mensen drukken voor de honderdste keer de eerste bladzijde van de Bijbel en anderen jagen echt achter nieuwe schrijvers aan, of achter ongepubliceerd werk. En dat is dan ook weer het voordeel van mensen kennen via de Stichting: je kan mensen helpen aan onderwerpen of schrijvers. Iemand kent bijvoorbeeld een schrijver persoonlijk en een ander vraagt hem dan: “Kun jij iets voor me los krijgen?”. Je ziet dat mensen die beginnen te drukken vaak enorme moeite hebben met het vinden van tekstjes. Afhankelijk van hun hobby, een andere hobby, literatuur, of | |
[pagina 236]
| |
Het project Drukken (1982) bestaat uit een cassette met 25 boekjes over aspecten van het drukken (foto Lex van Bercum).
godsdienst of weet ik in wat ze geïnteresseerd zijn, zoeken ze in een bepaalde richting. Maar ik vind het ook ongelooflijk leuk, en dat heb je als je wat langer met dat drukken bezig bent, dat je mensen, door veel met ze te praten, in een bepaalde richting kunt helpen om wat aardige teksten te vinden. Want dat is natuurlijk ook belangrijk. Die mensen vinden het heerlijk om met hun vingers met dat lood, met die machinerieën en dat papier bezig te zijn, maar de inhoud is natuurlijk ook erg belangrijk voor een hele hoop mensen, godzijdank. Als een schrijver benaderd wordt, is hij er eigenlijk altijd heel enthousiast over. Een schrijver geeft vrijwel nooit problemen. De erven, die hebben er vaak wel problemen mee. Ik wilde graag eens iets vanWerumeus Buning doen, maar de zoon vanWerumeus Buning wil dat niet. Dat is een hele moeizame man, dus daar zit de bottleneck. Schrijvers zelf vinden het bijna altijd ongelooflijk leuk. Het gaat natuurlijk ook nergens over. Het heeft niets met die grote boze buitenwereld te maken, of met grote oplagen.’ KT: ‘Mijn ervaring is ook dat auteurs het leuk vinden.’ JK: ‘Ja, en ze krijgen dan natuurlijk een paar exemplaren. Eigenlijk iedereen, van jong tot oud, vindt het leuk. Een hoop schrijvers zegt het begrip bibliofilie natuurlijk niks. Een kleine oplage, daar staan ze wat vreemd van te kijken misschien. En je ziet ook een enorm scala. Je hebt bijvoorbeeld Hein Elferink, die heeft altijd enorm veel gedrukt van, hoe heet die arts in Hengelo of Enschede... Brakman. En zo heb je wel meer persoonlijke contacten. Ger Kleis had heel veel contacten, bijvoorbeeld met Btich en Komrij. En Ser Prop heeft natuurlijk een heel mooi literair fonds, echt heel indrukwekkend. Al gaat het soms maar om twee of drie gedichten, maar prachtig. Nee van schrijvers uit, maar ook van uitgevers uit trouwens, zijn mensen er heel erg aardig in. Want uitgevers hebben natuurlijk ook nog een vinger in de pap. Maar Meulenhoff bijvoorbeeld, die vindt het alleen maar hartstikke leuk als er iets gebeurd.’ KT: ‘Er is een punt waar we echter streng in zijn: als we merken dat leden zich bezighouden met roofdrukken dan worden ze onmiddellijk geweerd.’ JK: ‘We hebben op onze markten ook nooit dat iemand een roofdruk te koop aan durft te bieden. Maar anderzijds is het toch altijd leuk om te weten: wie heeft nu weer een roofdruk van welke schrijver.’ | |
[pagina 237]
| |
HvK: ‘Maar wat is een roofdruk? Een oplage van 100 exemplaren vind ik nauwelijks een roofdruk.’ JK: ‘Maar er verschijnen er veel de laatste tijd.’ KT: ‘Er is een of andere gek bezig als De Godlof-pers in Banneux. En nu zijn er, volgens mij, andere drukkers, maar ik weet echt niet wie daar achter zitten, die komen met uitgaven onder het imprint van de Godlief-pers van Maneu, en de Godtlofpers met dt van Banlieu. Dat speelt de laatste maanden.Ga naar eindnoot3. Maar goed, dat heeft natuurlijk niets met onze Stichting te maken, hoewel het, neem ik aan, wel wordt gedaan door leden van de Stichting.’
Niet alleen het vinden van inhoudelijk materiaal kan soms enigszins problematisch zijn, benadrukt Keijser: ‘Wat ik zorgelijk vind, ik zei dat al een paar keer, is dat je met materialen omgaat die niet eeuwig zijn. We hebben het geluk dat we nieuwe letters kunnen maken voor een deel. Maar je kan natuurlijk alleen een nieuwe letter maken voor zover je de matrijzen hebt. Alle letters van Sjoerd de Roos bijvoorbeeld zijn niet meer toegankelijk. De matrijzen bestaan voor een deel nog wel, maar die worden niet meer gegoten. Dus iedereen die met de letters van De Roos werkt, werkt met historisch materiaal dat aan slijtage onderhevig is. Dat is natuurlijk heel zorgelijk.’
Waarom worden die matrijzen dan niet opnieuw gegoten? JK: ‘Die zijn van Lettergieterij Amsterdam en dat materiaal berust voor een deel bij de Amsterdamse UB. Maar de machines zijn er ook niet meer om die handletter in te gieten. En dat is dus iets van verschraling. Een ander ding dat ik heel erg droevig vind, is dat er nog wel een grote variatie en rijkdom is op gebied van het papier, maar dat het toch niets is vergeleken met wat er twintig jaar geleden te krijgen was. Een maand geleden bleek dat Van Gelder de Ossekop niet meer maakt. Ineens zomaar weg! Papier waar eindeloos mooie boeken op gemaakt zijn.’ HvK: ‘De Engelse molens zijn ook langzamerhand allemaal weg.’ JK: ‘Het handgeschept papier is helemaal weg.’ HvK: ‘In Duitsland kun je nog wel wat krijgen en in Italië kun je ook nog wel wat krijgen.’ JK: ‘Maar je ziet daar toch ook een enorme verschraling.’ Maar ligt daar niet een taak voor de Stichting, om dergelijke verschraling tegen te gaan? HvK: ‘Daar heeft de Stichting toch niet genoeg gewicht voor. We hebben de financiën niet en garanderen geen grote afname.’ JK: ‘We hebben ook wel eens iets geprobeerd, met Japans papier bijvoorbeeld. Ach, ik wil niet zeggen dat het een uitstervende hobby is, maar... Laat ik een extreem voorbeeld nemen, die letters van Sjoerd de Roos die toch van enorm historisch belang zijn - wij zijn allemaal opgevoed met boekjes in de Hollandse Mediaeval bijvoorbeeld - die bestaan gewoon niet meer. De letters bestaan nog bij een paar mensen, maar je beseft dat dat toch historisch materiaal is.’ KT: ‘We hebben het voordeel dat we nog een flinke hoeveelheid monotype-machines hebben staan en een enorme hoeveelheid matrijzen. Er is dus nog steeds aan nieuw lettermateriaal te komen, bijvoorbeeld via de Stichting Lettergieten in Westzaan, al maken die voor een amateurdrukker voor ontzettende prijzen.’ HvK: ‘Nou, Westzaan is bepaald niet duur hoor.’ KT: ‘Dat weet ik wel, in vergelijking met wat je vroeger voor de letters betaalde. Als je als klungelaartje wilt gaan rommelen met een kast van vijftien kilo en je moet daar f 40,- per kilo voor betalen dan heb je f 600,- uitgegeven en dan heb je nog niets. Dan druk je twintig boekjes die je op de markt hoopt te verkopen. Vervolgens moet je het papier er nog aftrekken. Dus je moet behoorlijk wat drukken voor je dat ene kastje letters terug hebt.’ HvK: ‘Ja, dat is natuurlijk een groot probleem. De prijsstelling van Westzaan is heel realistisch. Daar zit helemaal geen geweldige winst in. Westzaan speelt quitte tegenwoordig en dat is al heel wat.’ KT: ‘Maar goed, zelfs als je het alleen maar over monotype-gieten hebt, dan is het nog altijd zaak dat je de matrijzen hebt. In het verleden zijn er nogal wat matrijzen losgekomen van bedrijven die zelf ook met monotype werkten, zoals Brill in Leiden en Trio in Den Haag. En dan is Nederland niet het enige land met matrijzen. In Engeland wordt ook nog gegoten, dus daar kun je nog wel eens een leuke letter weghalen. Op die manier kun je het gemis compenseren. Behalve dan misschien die letters van De Roos.’ | |
[pagina 238]
| |
Bulletin 22 met eenomslag ontworpendoor Reinold Kuipers.
Het klinkt toch een klein beetje als een uitstervend ambacht. HvK: ‘Het is geen ambacht, maar een industrie. Maar uitstervend wel inderdaad. Want hoe lang ze het in Engeland nog volhouden is ook anybody's guess. Maar wat er bijvoorbeeld allemaal bij Enschedé zou kunnen waar ze echter niks willen...’ JK: ‘Het kan natuurlijk zijn dat er op een gegeven moment een enorme beweging op gang komt. We zijn er al een tijdje mee bezig, landelijk gezien, dat er een groot grafisch museum komt, waar dan Enschedé met zijn historisch archief en matrijzen weer wat aan lettergieten zou kunnen gaan doen. Een aantal letters van De Roos die er in matrijs misschien ondergebracht kunnen worden. De tijd is daar nog niet rijp voor, maar het is te hopen dat dat nog eens kan. En als dat dan ook nog eens werkelijk museum wordt, dan ben je weer een stap verder.’ HvK: ‘Je zegt dat de tijd er nog niet rijp voor is, maar als je te lang wacht, vind je niemand meer die er wat aan wil doen en die het ambacht verstaat.’ KT: ‘Wat ook nog een punt is: zo'n monotype is een wonder van vernuft, maar om die te bedienen moet je wel een hoop kunnen. Wat je eigenlijk nu al zou moeten hebben zijn van die jonge jongens die niet op vrijersvoeten gaan, maar die het leuk vinden om achter een monotype te gaan zitten.’ JK: ‘Het zijn zulke ingenieuze machines. Een Rolls Royce is er een dinky toy bij. Prachtig! Maar goed, die kennis gaat verloren, dat is beslist waar. Aan de andere kant kan ik ook zeggen: met Drukwerk in de Marge houden wij de kennis van de zethaak en de losse loden letter, in combinatie met papier en de machines, ook in stand natuurlijk. En dat geven we door aan de mensen die erbij komen en die wij onze gebrekkige kennis weer bijbrengen.’
Maar is er dan niet de kans dat die kennis op een gegeven moment verloren gaat? HvK: ‘Alweer een jaar of tien geleden sprak ik een van mijn Duitse vrienden die ineens zei: wat er eigenlijk zou moeten zijn is een Handbuch für den Handpressendrucker. Dat zouden we eigenlijk maar moeten maken.’ JK: ‘Maar er is wel zoiets: John Ryder, Printing for pleasure. Een ongelooflijk leuk boek.’ KT: ‘Het is overigens wel zo dat die kennis in een aantal boeken is vastgelegd. Uit de tijd dat er nog met die machines gewerkt werd. De Algrafische serie, en van die boekjes Zet het zo, waarin alles precies staat. Dus het ligt wel vast.’ HvK: ‘Maar wat ik met mijn vriend in het hoofd had was inderdaad zeg maar een handboekje voor de marginaal. Dus voor de amateur die er nu door gegrepen wordt en die steeds minder kennis overgedragen krijgt.’ KT: ‘Nou zitten we hier te beweren dat wijzelf constant mensen onder onze hoede nemen. En dan ga jij zitten beweren, d'r is niemand...’ HvK: ‘Maar die kennis gaat verloren!’ JK: ‘Nee hoor. Die geven wij door.’ HvK: ‘Dat is een dun lijntje. Ik vind het precair.’ Het is dan in ieder geval altijd een kwestie van toeval: mensen komen bij mensen terecht. Waarom is er vanuit de Stichting geen gericht beleid die kennis over te dragen? | |
[pagina 239]
| |
JK: ‘Het is niet officieel bij de notaris vastgelegd, maar ik ben secretaris van die club en uit dien hoofde word ik af en toe opgebeld. Als dat iemand uit de buurt is, zeg ik: “Kom eens langs”, dan zal ik je wat dingen laten zien. Een op de drie, vier raakt eraan verslingerd en gaat vervolgens van mijn spullen gebruik maken. En dat is wel dankzij die Stichting natuurlijk. Al hebben we dan niet constant een vliegtuig rondvliegen dat, haha... Maar het gebeurt dus wel door het feit dat we georganiseerd zijn. Dat zie je overal in het land. Ik ben laatst in Groningen geweest, waar het geconcentreerd is in het grafisch atelier en waar toch allerlei jonge mensen komen drukken. Ik ben daar heel positief en optimistisch over. Elk vak blaast zichzelf op. Wat wij nodig hebben zijn die zethaak en een beetje typografisch inzicht. Maar dat is allemaal niet zo ingewikkeld. Het idee van verschillende lettertypes en papier en inkt... Met vallen en opstaan kun je gemakkelijk, zonder dat je er een opleiding voor hoeft te volgen, mooie boekjes maken. Het is net als fietsen: in feite is het dóódsimpel, maar als je jong bent en het moet leren, kijk je er als een berg tegenop misschien. Maar ook hier geldt: door op de markten bij elkaar te koekeloeren, en door bij elkaar thuis te komen, dus direct of indirect door activiteiten van zo'n overkoepelend clubje, blijft dat allemaal heel goed mogelijk en zie je voortdurend jonge aanwas komen.
De deelnemers aan de Margemarkt 1995 na afloop genoeglijk bijeen (foto Diederik van Kleef).
Nou ja, wat doen we verder nog eens. We geven vier, vijf keer per jaar een Nieuwsbrief uit. We hebben jaarlijks het Bulletin dat steeds professioneler wordt. Waar ook steeds meer speciaal artikelen voor worden geschreven in plaats van dat we ze van elders overnemen.’ KT: ‘Verder is onze voorzitter ieder jaar vertegenwoordigd op de Frankfurter Buchmesse namens de Stichting. We bezoeken met een kleine club de Oxford Fine Book Fair. En we vangen mensen op die vreselijk verdwaasd raken en denken dat ze persé moeten gaan zetten en drukken. Het is dodelijk hoor: je vervreemdt van je vrouw, van je familie, je kunt je op je werk niet meer concentreren. Nee, het is heel erg.’ |
|