De Boekenwereld. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 221]
| |
De afdeling negentiende eeuw van het Museum Catsianum De canonisatie van Jacob CatsGa naar voetnoot*
| |
[pagina 222]
| |
Titelpagina van Jacob Cats, Alle de Wercken, Amsterdam 1790-1799. Bezorgd door Rhijnvis Feith (collectie UB Amsterdam).
de dichter nooit meer helemaal te boven gekomen. Zo dadelijk kom ik nog even met u terug bij Huet. Maar eerst wil ik uw aandacht vragen voor een paar stukken uit de collectie die tot dusver nog nauwelijks aandacht waardig zijn gekeurd. Het eerste daarvan dateert nog net uit de achttiende eeuw. Het is een nieuwe editie van Cats Alle de Wercken. Zij verscheen in negentien deeltjes in het bescheiden duodecimo-formaat, in de jaren 1790-1799. De uitgever ervan was de ondernemende Amsterdamse uitgever Johannes Allart, de tekstbezorger de als minder ondernemend bekend staande Zwolse literator Rhijnvis Feith. De heruitgave aan het eind van de achttiende eeuw van de opera omnia van een zeventiende-eeuwse dichter is iets om even bij stil te staan. Deze eer was tot dan toe geen enkele van de nationale coryfeeën te beurt gevallen en het zou ook nog drie decennia duren eer de tijd voor Vondel en Hooft rijp was. Wat had Cats dan kort voor 1800 wat deze anderen niet hadden, dat hem de eer van een integrale heruitgave te beurt viel? Was het misschien zijn duurza me populariteit, die volgens de overleve ring immers die van de bijbel evenaarde? Nee, zijn populariteit lijkt het niet te zijn geweest - er is althans een stoet van achttiende-eeuwse letterminnaars te formeren die unisono klagen over de vergetelheid waaraan Cats in de loop der tijd is prijsgegeven. Niet de eerste maar wel de belangrijkste van deze getuigen is Justus van Effen geweest, die in 1732 in zijn eenmanstijdschriftje De Hollandsche Spectator een vertoog opent met het uitspreken van zijn verbazing dat Cats in zijn hoedanigheid van dichter ‘binnen zo weinige jaren, van het toppunt van roem, tot in den afgrond van de uiterste veragting is nedergestort’.Ga naar eindnoot4. Van Effen ziet hierin een miskenning van zowel Cats' dichterlijke kwaliteiten, als van diens overal in zijn werk doorstralende deugd- en vaderlandlievende hart. Over de dimensies van deze déconfiture laat Van Effen zich overigens niet uit. Het enige voorbeeld dat hij geeft betreft een genootschapje van poëtische dilettanten. In de achttiende-eeuwse Cats-receptie nu blijkt dit vertoog van Van Effen een verstrekkende invloed te hebben gehad. In de decennia na hem wordt er regelmatig naar verwezen, maar nu als bewijs van een massale onverschilligheid en zelfs verguizing waaraan de dichter ten prooi zou zijn gevallen. In hoeverre hiermee aan de werkelijkheid recht werd gedaan, valt moeilijk te beoordelen. In ieder geval zijn er redenen om ons de achttiende-eeuwse val van Cats niet al te dramatisch voor te stellen. Om te beginnen zijn er eigenlijk geen negatieve oordelen aangaande Cats overgeleverd. Anders gezegd: als er een majority was van Catsverachters, dan was die wel buitengewoon silent. In de tweede plaats bleven er met bescheiden regelmaat herdrukken van zijn werk verschijnen. Na 1726 weliswaar niet meer van Alle de werken, maar wel van verscheidene individuele titels. Tenslotte komt uit de resultaten van onderzoek naar achttiende-eeuwse boedelinventarissen naar voren - niet dat ‘de bijbel en Cats’ het zwaartepunt vormden van het nationale boekenbezit, dat is een negentiende-eeuwse idealisering - maar wel dat Cats tot de relatief goed vertegenwoordigde auteurs behoorde.Ga naar eindnoot5. Het is in dit verband van belang de context van de uitlatingen over de Cats-vergui- | |
[pagina 223]
| |
zing nader te beschouwen. Steevast worden die gedaan in het kader van wat men hèt grote nationale debat van de tweede helft van de achttiende-eeuw mag noemen: het discours over het verval van Nederland. Zoals bekend werd dit verval in de eerste plaats moreel geïnterpreteerd en daarmee ontstond een breed verbreide clichévoorstelling van Nederlanders die hun oude deugden van vaderlandsliefde, soberheid en trouw hadden ingeruild voor verfransing, weelde en lichtzinnigheid. Op zoek naar voorbeelden van het vroegere onverbasterde Nederlandse karakter kwam men al gauw uit bij Jacob Cats. Daarmee komt een proces van beeldvorming tot ontwikkeling waarbij Cats, op basis van de contouren die Van Effen al had aangegeven, steeds duidelijker de trekken krijgt van een vader des vaderlands, een man die de belichaming was van de zeventiende-eeuwse burgerlijke deugden, die in zijn werk als geen ander de toon van zijn volk had weten te treffen en die daarmee een onuitwisbaar stempel had gezet op het karakter van dat volk in zijn tijd van opgang. En datzelfde volk, zo constateerde men nu, was noodlottig neerwaarts gegleden toen het geen boodschap meer meende te hebben aan de lessen van Vader Cats. Het is tegen deze achtergrond dat we de uitzonderlijke onderneming van de integrale heruitgave van Alle de Wercken aan het eind van de achttiende eeuw moeten zien. In een uitvoerige voorrede betoogt Feith dat een uitweg uit 's lands malaise slechts is te verwachten van een betere opvoeding, en dat het model van zo'n opvoeding ons gegeven is door onze illustere voorouders: zij brachten hun kinderen groot aan de hand van Jacob Cats. Ik moet me beperken tot één kort maar sprekend citaat: ‘Zo lang dit boek [de verzamelde Cats] het handboek voor onze jeugd was, hebben wij nimmer geheel ons nationaal karakter, nimmer geheel de zeeden, die de onverwonnen Belgen [= Nederlanders] kenschetsten, verlooren’. Wat ons daarom te doen staat, is onze toevlugt te nemen ‘tot dit meest oorspronglijk Nederlandsch Werk, dat wij bezitten [...]- het is het Heiligdom, daar de schimmen onzer doorluchtige Voorouderen nog in rond zweeven, in alle derzelver eenvouwigheid en grootheid, in alle derzelver nijverheid en waare gelukzaligheid’ (p. IV). De motieven van uitgever Allart om deze onderneming te wagen, zullen minder hooggestemd zijn geweest. Maar hij zal een fijne neus gehad hebben voor de commerciële kansen van een Cats-revival, nu de dichter in brede kring in de schijnwerpers werd gezet: in de vele tijdschriften die van het nationale verval een permanent hot issue maakten, in de vele genootschappen van zeer uiteenlopende garnituur die elk hun bijdrage wilden leveren aan het algemeen herstel. Bovendien kwam het hem goed uit dat Feith één concessie wilde doen aan de tijdgeest. Feith had niet de illusie dat hij het jonge geslacht terug kon drijven naar de oorspronkelijke monumentale folio-edities; hij stelde zich een complete Cats voor in een reeks handzame deeltjes, die niet alleen aan tafel maar ook in een stil hoekje van de kamer of naar een bankje
Standbeeld van Jacob Cats in Brouwershaven, opgericht in 1829 (collectie A.G. van der Steur, Haarlem).
| |
[pagina 224]
| |
Titelpagina van Jacob Cats, Alle de Wercken, Zwolle 1855-1862. Bezorgd door Joh. van Vloten (collectie UB Amsterdam).
buiten konden worden meegenomen. Voor uitgever Allart had dit het voordeel dat hij geen duur werk ineens hoefde te leveren, maar er een commercieel veel aantrekkelijker seriewerk van kon maken, met betaling in termijnen. Daarmee is de Cats-editie een van de vroege prefiguraties van het ene boek in vele delen, dat, zoals Lisa Kuitert in haar dissertatie heeft belicht, zo'n halve eeuw later een uitzonderlijk populaire formule zou worden.Ga naar eindnoot6. Er zijn - zoals nog zal blijken - overigens redenen om te twijfelen aan het commerciële succes van de Cats-editie van Feith en Allart. Maar zeker is dat in de eerste helft van de negentiende eeuw de postume grandeur van Cats alleen maar toeneemt. Zo wordt de dichter een van de schutsgoden van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een instelling die, zoals bekend, zich ten doel stelde het lagere volk te verheffen tot verantwoordelijke leden van de samenleving. Het was het Nut dat Cats in 1829 huldigde met een standbeeld in zijn geboorteplaats Brouwershaven - het eerste standbeeld in Nederland voor een dichter. Een tiental jaren eerder had de Utrechtse hoogleraar Jan Kops de betekenis van Cats als proto-Nutsideoloog in het licht gesteld in een redevoering getiteld Jacob Cats, als Verlichter des Volks en bevorderaar van het nut van 't algemeen.Ga naar eindnoot7. Ik wil uit dit curieuze betoog één zin aanhalen, als illustratie van een met steeds sprekender kleuren opgetooid beeld van Cats als de man die het Nederlandse volk in al zijn verschillende geledingen zou hebben samengebonden: ‘Langer dan eene eeuw werd hij door geheel Nederland voor deszelfs Zedemeester erkend, en zijn gedichten waren het Hand- en Huisboek in de zalen der Edellieden; in het studeervertrek der geleerden; in de woonkamer der burgeren, bovenal in de slaapvertrekken der gehuwden en in hunne kinderkamers; in het stookhuis der Landlieden, en in het schamele verblijf der behoeftigen’ (p. 70). Een effectief middel om Cats in de negentiende eeuw in ‘het schamele verblijf der behoeftigen’ te verbreiden, was het schoolboek. Zo verscheen er reeds vroeg in de eeuw jaarlijks te Amsterdam een nietig uitgaafje met een hoog Cats-gehalte, getiteld Belooning voor vlijt en goed gedrag op de Stads Armenscholen. En de Leidse hoogleraar Matthijs Siegenbeek achtte het niet beneden zijn waardigheid om in 1811 voor de schoolgaande jeugd een boekje te verzorgen Dichterlijke zedelessen voor de jeugd, uit Cats en anderen verzameld en tot een geregeld zamenstel gebragt. Eer, zo verzekerde Siegenbeek, had hij er dan ook niet mee bedoeld; maar wel ‘de opwekking van loffelijke gezindheden en de aankweeking der voorouderlijke deugden in de harten der Nederlandsche jeugd’ (p. VIII). Zitten we hiermee aan de buitengrenzen van de kring van Cats-recipiënten, in het hart ervan mogen we de aantredende eerste generatie van literatuurhistorici situeren. Een van de resultaten van het streven tot cultivering van het vaderlands eigene was geweest de vestiging van academische leerstoelen Nederlands, eerst in 1797 te Leiden, na de Franse tijd aan alle universiteiten. In samenhang daarmee komt de bestudering en geschiedschrijving van de historische letterkunde op gang, waarbij zich al gauw een consensus aftekent omtrent de grote drie van de zeventiende eeuw: Vondel de grootste, Hooft de verfijndste maar Cats de authentiekste en de meest | |
[pagina 225]
| |
toegankelijke, en daarmee de enige die aanspraak kan maken op de eretitel volksdichter. Het is een visie die mede verbreiding vindt via het voortgezet onderwijs, waar het vak Nederlandse letterkunde in de eerste decennia van de negentiende eeuw geleidelijk contouren krijgt. En dus is het weer Cats die onder zijn tijdgenoten de meest prominente plaats krijgt toegewezen in de eerste literair-historische schoolbloemlezing die ik ken, de Keur van Nederlandsche dichtstukken van de universele onderwijzer Nicolaas Anslijn, verschenen in 1829.Ga naar eindnoot8. Het is tegen deze achtergrond geen wonder dat de negentiende-eeuwse vleugel van het Museum Catsianum beschikt over een omvangrijke collectie van werken van en over Cats. Enerzijds werd de belangstelling voor de dichter van verschillende kanten gepousseerd, aan de andere kant hebben uitgevers voortdurend de willigheid van deze markt verkend. Om u een indruk te geven doe ik een kleine greep. In 1828 verschijnt er een nieuwe uitgave van Alle de Wercken, verzorgd door P.G. Witsen Geysbeek. Door een gecomprimeerde druk in twee kolommen kon Cats' gehele oeuvre in twee delen groot octavo worden samengeperst. Zij wordt aangeboden als goedkoop alternatief - f 7,50 bij intekening - voor de reeks van Feith, die in het totaal op f 25,- kwam. (Overigens was Feiths editie, met uitzondering van de drie deeltjes Houwelyck, nog niet uitverkocht. Het restant zou in 1834 door uitgever Weddepohl als herdruk op de markt worden gebracht.) Een opmerkelijk onderdeel van de promotiecampagne voor Alle de Wercken van 1828, vormt de gelijktijdige publikatie van het door editeur Witsen Geysbeek geschreven boekje Het leven en de verdiensten van Jacob Cats. In gesprekken. De bewuste gesprekken, tussen een vader en zijn kinderen, vormen een onovertroffen illustratie van negentiende-eeuwse gezins- en opvoedingsidealen. Met Cats - uiteraard bij voorkeur in de editie van Witsen Geysbeek - in het middelpunt. Een nieuwe dúúr uitgevoerde editie, bedoeld in dertien delen groot octavo à f 4,50, start in Brussel in 1830 - plaats en jaar konden niet ongelukkiger gekozen zijn. Na rondzwervingen langs diverse Noordnederlandse uitgeverijen wordt de onderneming in 1843 na zeven delen gestaakt. Dit weerhoudt de Deventer uitgever Ter Gunne er niet van in dat zelfde jaar wéér een editie van Cats werken te starten, nu in acht delen groot octavo en wat bescheidener uitgevoerd: f 3,50 per deel. De volledige titel luidt: Jacob Cats, Dichtwerken naar den behoeften van den tegenwoordigen tijd ingerigt. Deze modernisering blijkt in te houden dat de spelling is aangepast en dat ‘enkele verzen, wier inhoud tegen de thans heerschende begrippen van welvoegelijkheid streed’ zijn geschrapt. ‘Deze echt nationale onderneming’, aldus de uitgever, ‘is in alle opzigten geschikt, om aan de
In 1870 verscheen bij Roelants te Schiedam een als ‘Volksuitgaaf gepresenteerde editie van Cats' werken, in maandelijkse afleveringen, gecomprimeerd gedrukt in twee kolommen. De in 1861 door Hofdijk verzorgde editie van Campagne te Tiel was toen nog lang niet uitverkocht en werd daarom voor een dubbeltje onder de prijs van de nieuwe concurrent aangeboden (collectie Bibliotheek KVBBB, Amsterdam).
| |
[pagina 226]
| |
behoeften van het groote lezend publiek te voldoen’ (p. XI). En: ‘Moge deze vernieuwde uitgave van den eenigen Cats dienen, om aan zijne werken weder als huisboek, naast den Bijbel, eene plaats te verschaffen’ (voorbericht dl. 8). Elf jaar na de start, in 1854, was de onderneming voltooid. Intussen had het verschijnsel van de literaire reeks, dus van goedkoop geproduceerde titels in serieverband, een hoge vlucht genomen, en ook het domein van de historische literatuur bereikt. Een van de meest roemruchte initiatieven op dit terrein was het Klassiek Letterkundig Pantheon, waarvan de nederig ogende deeltjes het zelfs toen bescheiden bedrag van 30 cent per stuk kostten. De reeks ging van start in 1852, met - hoef ik het nog te zeggen - het eerste deeltje van Alle de Wercken van Jacob Cats. Negen jaar later, in 1862, kwam er een relatief goedkope Cats beschikbaar voor de liefhebber van het kloeke boek: Vader Cats voor het Nederlandsche volk, één zeer fors deel in groot kwarto op armoedig papier, ingenaaid f 4,40. Tegelijkertijd naderde een kolossale, peperdure uitgave haar voltooiing, de folioeditie van Johannes van Vloten. Hier kom ik zodadelijk nog op terug. Eerst wil ik met u een snelle blik werpen op wat het Museum nog aan andere Catsiana uit deze tijd herbergt. Want naast de verzamelde werken verschenen er nieuwe uitgaven van individuele titels van Cats, er zagen bloemlezingen uit Cats het licht, er werden navolgingen van Cats geproduceerd en werkjes in zijn stijl - boeken in zeer uiteenlopende uitvoeringen en prijzen, van beeldschone drukjes met fraaie gravures in prachtband en verguld op snee, tot voddige uitgaven op grauw papier, vol drukfouten en slordig ingenaaid. Laat ik volstaan met een viertal voorbeelden, waarin klaarblijkelijk gemikt wordt op uiteenlopende marktsegmenten. Het minst specifiek is ongetwijfeld de bloemlezing Vader Cats. De raadsman voor iedereen. Zinrijke spreuken, snedige gezegden en belangrijke lessen van levenswijsheid (1840, herdruk ca. 1865). Toegespitst op een welomschreven publiek is daarentegen het lieftallige uitgaafje van de bundel Houwelycks-fuyck, onder de titel Vader Cats in miniatuur: de huwelyksfuijck. Een geschenk voor vrijers en vrijsters, bruidegoms en bruiden, zoo wel als een stuk in het huishouden voor jong getrouwden (1827, herdruk ca. 1860). Een min of meer tegenovergestelde doelgroep wordt bediend met de bloemlezing van mevrouw van Meerten-Schilperoort Jacob Cats, de gids en troost, inzonderheid der ouden van dagen (1852). En van twee walletjes lijkt te willen eten de Marker predikant Van Setten met zijn uit Cats gedestilleerde Spreuken voor zeelieden, ook nuttig voor die geen zeelieden zijn (ca. 1855). We moeten veel overslaan. Maar ik kan deze rondgang niet beëindigen zonder nog even met u te hebben verwijld bij het meest monumentale stuk van de negentiendeeeuwse vleugel van het Museum. In 1855 startte de Zwolse uitgeverij Tijl een nieuwe uitgave van Alle de Wercken, die alle tot dan toe verschenen en nog te verschijnen edities in de schaduw moest stellen en die zich zou kunnen meten met de schitterende, door Adriaan van de Venne verluchtigde folio's uit de zeventiende eeuw. De bekende letterkundige Johannes van Vloten werd aangezocht om de tekst te bezorgen en van aantekeningen te voorzien, de gerenommeerde graveur Johan Wilhelm Kaiser kreeg de opdracht 400 staalgravures te vervaardigen. Zeven jaar duurde het project, waarin 80 afleveringen van f 0,50 elk werden bezorgd. In 1862 was het karwei geklaard, en konden de losse stukken worden verenigd tot twee machtige, loodzware folianten. Een monumentum aere perennius voor de dichter, zo leek het, temeer daar deze uitgave commercieel rendabel is geweest: niet minder dan zo'n 3000 intekenaren in Nederland, Vlaanderen, Indië en Zuid-Afrika bleken bereid het niet geringe bedrag van f 40,- (waarbij nog niet inbegrepen de kosten voor het inbinden) ervoor neer te leggen. Dankzij de voorin opgenomen lijst weten we wie dat waren, waar ze woonden en in vele gevallen wat hun beroep was. Het is een intrigerende verzameling: we vinden er burgemeesters, advocaten en artsen onder, maar ook meubelmakers, huisschilders en tappers; hoogleraren worden geflankeerd door hulponderwijzers, emeritus-predikanten door pastoors in ruste; de onvermijdelijke weduwe gaat zij aan zij met de ongrijpbare ‘particulier’. Inderdaad lijkt met deze uitgave het negentiende-eeuwse ideaalbeeld van een Vader Cats als zwaartepunt van het boekenbezit in de huishoudens van vermogenden en eenvoudigen, ontwikkelden en mingeschoolden, tot op zekere hoogte te zijn gerealiseerd. Dankzij bewaard gebleven stukken in het archief van uitgeverij Tijl weten we trouwens ook dat dit succes mede is bereikt dankzij de effectieve inzet van een legertje colpor- | |
[pagina 227]
| |
teurs, gemotiveerd door een stevige provisie. Hun administratie is overgeleverd, inclusief brieven waarin wordt gesmeekt de intekening ongedaan te mogen maken omdat hele gezinnen erdoor tot de bedelstaf dreigen te worden gebracht.Ga naar eindnoot9. Maar deze spijtoptanten waren niet de enige slachtoffers van Tijls monument voor Cats. In feite leidde het de val van de dichter zelf in. Want het is déze uitgave geweest die de aanleiding werd tot de vernietigende kastijding van Cats door Conrad Busken Huet in De Gids van 1863. De uitgave zelf blijft daarbij overigens buiten schot. En Cats komt er uiteindelijk niet eens zo slecht van af; minder beschadigd althans dan de hiervoor aangehaalde zinnen suggereren. In feite rekent Huet af met wat hij zag als een verstikkend nationaal klimaat van laffe deugdzin en culturele middelmaat. Maar dat hij daarbij Jacob Cats als schurkpaaltje koos, dat hoeft ons na onze rondblik in de negentiende-eeuwse vleugel van het Museum Catsianum niet te verbazen.
Tot slot: Deze bijdrage diende als illustratie van een onderzoeksgebied dat getooid is met de benaming ‘infrastructuur van het culturele leven’. Ik heb het gebruik van deze modieuze terminologie tot nu toe zorgvuldig vermeden. Maar het verhaal ging er natuurlijk wèl over: het Cats-reveil had als nationaal ideaal of instrument nooit tot ontwikkeling kunnen komen zonder de discussieplatforms van spectators en andere periodieken, van genootschapsverhandelingen en Nutslezingen, zonder de fundering in de opkomende neerlandistiek en zonder de grootschalige verbreiding via schoolboeken. En evenmin had de beweging veel weerklank kunnen vinden als de ideologische bevlogenheid niet commercieel was vertaald in een verscheidenheid aan uitgaven en bewerkingen van Cats, die hun weg konden vinden via een adequaat georganiseerd distributieapparaat. Het zal duidelijk zijn dat het complexe terrein van de infrastructuur van het culturele leven niet geordend kan worden volgens de traditionele disciplinegrenzen. Alleen al in onze simpele verkenning ging de literatuurhistoricus te rade bij cultuurhistorici, boekwetenschappers, onderzoekers van boedelinventarissen en onderwijshistorici, terwijl hij graag nog eens met kunstsociologen van gedachten zou willen wisselen over de Cats-cultus in het licht van de literarische Oeffentlichkeit van Jürgen Habermas, en over de Cats-déconfiture die
Alle de Wercken, Schiele dam 1852, verschenen als Pantheon-uitgave (privé-collectie).
met Huet inzette in het licht van de culture-distinctietheorie van Pierre Bourdieu. Tot nog helemaal niet zo lang geleden zocht de doorsneewetenschapper zijn meesterschap in de beperking tot het specialistische vakgebied. Tegenwoordig zijn we ervan doordrongen geraakt hoezeer gedachtenwisseling en samenwerking met collega's die juist daarbuiten opereren, het blikveld verruimt en verrassende perspectieven oplevert. Het is buitengewoon verheugend dat er nu met het Huizingainstituut als interdisciplinair verband voor cultuurhistorisch onderzoek, een infrastructuur is geschapen om deze grensoverschrijdende onderzoekstochten aan te | |
[pagina 228]
| |
moedigen en in goede banen te leiden. Als het tegenover Huizinga niet zo ongepast frivool klonk zou ik zeggen: ik zie het naar hem genoemde Instituut in de zonneschijn van morgen. |
|