| |
| |
| |
Antiquarische belevenissen
G.W. Gijsbers
De belevenissen van een antiquaar zijn soms merkwaardig, om niet te zeggen hoogst merkwaardig. Antiquaren zouden menig interessant verhaal kunnen vertellen, maar ze doen dat bijna nooit. Met die gewoonte moest maar eens gebroken worden.
J.J. Cremer
Op een namiddag in het voorjaar van 1948 ging ik per fiets naar een adres in de De Ruyterlaan te Velp, waar onze firma was ontboden om een kleine bibliotheek te bekijken en eventueel aan te kopen. De ontvangst door twee oudere dames, die, zoals later bleek, achternichten waren van de schrijver Jacob J. Cremer (1827-1880), was zeer vriendelijk. De boeken die ik moest taxeren, waren in een buitengewoon fraaie staat. De collectie was weliswaar klein, maar representatief voor een negentiende-eeuwse
Eén van de Cremerhandschriften die in 1952 door de Haagse Koninklijke Bibliotheekvan antiquariaat Gijsbers & Van Loon werd gekocht. Het betreft hier De groote reis per Vigilante. Blijspel in één bedrijf en twee afdelingen (collectie kb, Den Haag, sign. 132 B 11, nr. 2).
boekerij: Hildebrands Camera Obscura in eerste druk van 1839, werken van J.P. Hasebroek, Is. da Costa, J.J.L. ten Kate, lacob van Lennep, Bosboom- Toussaint en De Génestet. Verder werken van buitenlandse schrijvers, zoals Clemens van Brentano, Charles Dickens, Gustave Flaubert, Jeremias Gotthelf, het zijn namen die de sfeer van de verzameling oproepen. Voorts een prachtig exemplaar van Auerbachs Schwarzwalder Dorfsgeschichten, waaruit Cremer veel ontleende voor zijn bekende Betuwsche en Over-Betuwsche novellen. Het is prettig dergelijke boeken te bekijken en de waarde vast te stellen; het eindresultaat is dan ook altijd bevredigend. Ook dit keer. De dames waren zichtbaar tevreden over mijn taxatie, zelfs zo, dat ze mij vroegen om wat ‘oud papier’ mee te nemen, ‘de zolder ligt er vol mee’. Wat ik dacht laat zich raden en daarom antwoord- | |
| |
de ik ontkennend, tot één van de dames opmerkte dat het ‘allemaal beschreven stukjes papier’ waren. Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Gedrieën gingen we naar boven, alwaar ik nu niet bepaald een netjes geordende boedel aantrof. De beschreven blaadjes zwierven voor een groot deel los over de vloer. M'n nieuwsgierigheid ging over in verbazing toen ik ze begon te lezen en vaststelde dat het hier ging om de handschriften van de auteur-schilder J.J. Cremer. Ik maakte de dames hier uitdrukkelijk attent op, maar er kwam nauwelijks enige reactie. Het gesprek eindigde met hun verzoek of ik alles maar wilde meenemen. Nadat ik mij ervan overtuigd had geen blaadje op de zolder te hebben achtergelaten, ging ik met de ‘buit’ huiswaarts. In de avonduren heb ik de collectie uitgezocht en geordend. Ik had de grootste moeite de klad- en nethandschriften uit elkaar te houden. Cremer maakte namelijk van ieder werk een klad- en een netversie, hier en daar verlucht met fijne pentekeningen.
Na een half jaar uitzoeken, kon ik vaststellen dat de zaak compleet was: er ontbrak geen blad. De collectie werd in het magazijn opgeborgen en min of meer vergeten.
De belangstelling voor een figuur als Cremer was destijds gering, evenals voor zijn tijdgenoten. Allengs kwam er echter meer waardering voor de negentiende eeuw. Zo gebeurde het dat de pater franciscaan Hugo Sanders in overleg met zijn promotor Prof. Dr. Gerard Brom te Nijmegen, aan een dissertatie begon over J.J. Cremer. Sanders toog op pad. Hij bezocht een groot aantal bibliotheken en archieven, op zoek naar nog onbekende bijzonderheden over leven en werk van J.J. Cremer, maar het resultaat was teleurstellend. Op zekere dag echter kwam hij in contact met de antiquair Straatman uit Velp. Deze had ooit vele schetsen en schilderijen van Cremer aangekocht. Straatman wist daarom dat onze firma de boeken uit Cremers bibliotheek had gekocht, maar hij was niet op de hoogte van de handschriften. Hij verwees Sanders naar onze firma, en zo kwam hij op een dag bij ons, argeloos informerend of wij nog enige bijzonderheden over Cremer konden verschaffen. Wij antwoordden hem dat wij in het bezit waren van de handschriften en dat hij deze mocht gebruiken voor zijn proefschrift. Het was alsof de hemel voor de pater openging! Gedurende twee jaar is Sanders met de collectie aan het werk geweest. Op 11 juli 1952 promoveerde hij aan de Katholieke Universiteit te Nijme gen op het proefschrift Jacob Cremer. In de voetnoten van zijn boek komt herhaaldelijk de naam van onze firma voor, ‘verz. Gijsbers & van Loon, Arnhem’. De toenmalige bibliothecaris van de Haagse Koninklijke Bibliotheek Dr. L. Brummel, was een en ander niet ontgaan, en hij vroeg of wij de verzameling aan de kb wilden verkopen.
G.W. Gijsbers aan het werk (collectie G.W. Gijsbers, Arnhem),
Wij stemden daarmee in. Reeds de volgen de dag kwam Brummel de collectie per soonlijk ophalen en zo was de kb voor de som van f 650,- eigenaar geworden van de handschriften van J.J. Cremer.
| |
W. Bilderdijk
Een ander merkwaardig verhaal speelt zich voor een deel af in Wenen. Op min of meer toevallige wijze kwamen wij erachter dat Wenen een rijke bron was voor een antiquaar. Op onze zoeklijsten werd altijd prompt gereageerd door het antiquariaat Alois Reichman (met aan het hoofd Herr Edelmann), gelegen aan de Wiedner Hauptstrasse. De resultaten waren doorgaans zo gunstig dat wij besloten er zelf eens een kijkje te gaan nemen. Dat was in de jaren vlak na de Tweede Wereldoorlog gemakkelijker gezegd dan gedaan. Begin januari 1948 togen we per trein naar Wenen, voorzien van een restant oliebollen, wat broodjes en een sinaasappel. De reis was
| |
| |
niet erg aangenaam, want het vroor hard en er lag veel sneeuw, zodat we 36 uren lang niets anders zagen dan witte vlakten en ineengedoken vogels. Ondanks deze barre omstandigheden gevolgd door een slecht hotel in de Russische zone (!), was de kennismaking met de Weense boekenwereld zo aangenaam, dat we er tientallen malen zijn teruggekeerd. In juni 1955 stonden we, na een oponthoud van meerdere dagen, op het punt om de terugreis naar Nederland te aanvaarden, toen opeens de Weense antiquaar Erwin Cudek al zwaaiend met een pakje in de hand op ons toekwam. ‘Holländische Sachen... kann ich nicht lesen...’. Niets voor hem dus en of we er 500 Oostenrijkse schillingen (ongeveer f 100,-) voor wilden geven. Bij één blik in het pakje was de koop feitelijk al gesloten. Ik zag de naam Bilderdijk... Uylenbroek... keurig handschrift... geen commentaar... dus we betaalden. Grüss Gott! Bilderdijk (1756-1831) was overigens toen nog niet een naam die een antiquariaat op zijn grondvesten zou doen trillen. Maar we waren wel opgetogen, al beseften we de waarde van deze 85 brieven nog niet goed. We hebben nooit kunnen achterhalen hoe de brieven in Wenen terecht waren gekomen. Wel was het in één oogopslag duidelijk dat de boekhandelaar P.J. Uylenbroek de centrale figuur was, want in het pakje bevonden zich verder zeven brieven aan hem van de jonge Tollens (uit de periode 1803-1808, nu in de kb), de aankondiging van Bilderdijks eerste huwelijk, een brief van O.C.F. Hoffham aan Uylenbroek, enzovoorts. Er was in ‘de gouden jaren’ '50 en '60 vrij veel goeds te koop op antiquarisch gebied, zodat, om met Frederik Muller te spreken, ‘de eene vond den andere voortbrengt en [...] men als 't ware eene wichelroede in de hand krijgt om zoiets te ontdekken’. Het was mr. Hugo W. Bosscha die, misschien gedreven door de wichelroede, lucht kreeg van onze ontdekking en
op handige wijze beslag wist te leggen op ‘'t pakje’. De koop werd gesloten op 25 juni 1955. Bosscha betaalde er f 650,-voor. Datum en prijs heb ik kunnen achterhalen via het Codeboekje dat Bosscha erop na hield. Als executeur-testamentair van zijn bibliotheek (hij overleed in 1979) heb ik daar nog veel gebruik van gemaakt. Het bevat veel bijzonderheden over handelaren en prijzen, en is nog steeds ‘spannende’ lectuur.
Wanneer iemand ooit een slag geslagen heeft, dan moet het Bosscha zijn geweest, in 1955- ‘'t Pakje’ bracht heel wat aan het rollen.
Prachtportret van W. Bilderdijk, gebruikt ter verfraaiing van een negentiende-eeuwse uitgave van zijn werk (collectie D. Noothoven van Goor in het Prospectussen-& Personalia-Archief, Bibliotheek KVBBB, Amsterdam).
Maar over het verdere verloop ervan en het belang van de brieven kan ik niet oordelen. Wel kan ik, als antiquaar, melden dat ‘'t pakje’ op 11 maart 1980 op de Bosscha-veiling van Beijers werd aangeboden. De inhoud bestond onder meer uit de nummers 1, 9, 44 en 323 van de catalogus, bevattende:
‘1. bilderdijk, willem (Nederlands letterkundige, Amsterdam 1756-1831 Haarlem). 85 eigenh. brieven aan Bilderdijks vriend en uitgever Pieter Johannes Uylenbroek (Amsterdam 1748-1808). Loeiden en 's Gravenhage 23 mei 1781 -16 juni 1803. 126 p. 4to. (7000-8000). Hoogst belangrijke verzameling. J. Bosch vermoedde in het voorwoord van zijn “Aanvullende uitgave van Bilderdijk's briefwisseling” (deel I 1955), dat 42 van deze brieven verloren zouden zijn gegaan. Hij beoordeelt de brieven aan Uylenbroek als de voornaamste bron “voor onze kennis van den dichter en den literator Bilderdijk in zijn Haagse jaren.” 42 brieven uit deze verzameling zijn tot nu toe niet gepubliceerd. Bijgevoegd: Bilderdijks huwelijksaankondiging (3 juni 1785) en 3 eigenh. gedichten.’
Gekocht voor f 11.000,- door het Bilderdijk-Museum (VrijeUniversiteit, Amsterdam).
Deze omschrijving geeft niet aan dat de brieven ook verzonden zijn uit Amsterdam,
| |
| |
Groningen, Londen en Brunswijk. We kunnen aan de hand van die plaatsnamen Bilderdijks gang in den vreemde goed volgen. Van de 85 brieven van Bilderdijk aan Uylenbroek waren er overigens al 46 gepubliceerd in Brieven van Mr. Willem Bilderdijk (ed. W. Messchert e.a.), zij het niet volledig.
‘19. tollens, hendrik. (Nederlands dichter, Rotterdam 1780-1856 Rijswijk). 6 eigenh. brieven aan zijn vriend en uitgever P.J. Uylenbroek te Amsterdam. 1803-1808. 8 p. 4to. Bijgevoegd: Eigenh. gedicht. 29 regels. 1p. 4to. (220-250). 1-4-1805: “Ik verpligstendste aller menschen!’”
Gekocht voor f 525,- door de kb.
Bij deze brieven had Bosscha zelf opgemerkt dat het ging om ‘aardige brieven van de jonge Tollens, waarin deze zich van zijn jolige kant doet kennen in de berijmde Nieuwjaarswens. In de eerste brief dringt T. erop aan zijn Lierzang aan de Britten, hoewel Uylenbroek dat afgeraden had, toch uit te geven, waarvan hij (T.) de kosten dragen zal.’
‘44. (bellamy, jacobus). Vaderlandsche gezangen van Zelandus. (2e druk.) Amsterdam, 1785. Oorspr. kartonnage (iets besch.), onafgesneden. (220-250). Op het schutblad eigenhandig: “Aan Mejuffrouw J.H. Harlingh van Bellamy”. Bijgevoegd: eigenhandige brief van O.C.F. Hoffham aan P.J. Uylenbroek te Amsterdam, Alt-Huttendorf15 August. 1784.3 blz. 4to.,
De antiquariaatscatalogi worden geniet (collectie G.W. Gijsbers,Arnhem).
waarin hij o.m. naar aanleiding van de eerste druk van de “Vaderlandsche Gezangen” schrijft: “waarlijk in Zelandus bezit Neêrland een' Gleim en Kleist”.’
Gekocht voor f 340,- door N.N.
O.Chr.F. Hoffham (1744-1799) was als klerk werkzaam in Amsterdam tot 1774. Hij stond onder invloed van Bellamy, was medewerker van spectatoriale geschriften en was bevriend met Uylenbroek.
‘323. eemland. - (pypers, pieter). Eemlandsche Tempe, of Clio op Puntenburgh; landgedicht. Amsterdam, P.,J. Uylenbroek, 1803.2 delen. Rood marokijn, rug, platten en binnenkant met goud filetten, sneden verguld. Met2 gegraveerde titels, 3 portretten, 2 zinneprenten en 16 gezichten (Amersfoort 8, Baarn 2, Eemnes, Laren, Nijkerk, Puntenburgh, De Treek, Zeist). (1200-1500). Zeer fraai exemplaar uit het bezit van de schrijver. Een der gezichten van Baarn, die van Puntenburgh en De Treek in 2 staten, evenals het portret van Mevr. de Neufville. De portretten van de heer en mevrouw Pypers in drie staten, waarvan een op zijde. Opmerkelijk de gravure van de tabaksplanterijen
bij Amersfoort. Ingebonden de brief, waarmee het stadsbestuur van Amersfoort voor de opdracht van het boek dank zegt en afschrift van Pypers' antwoord. Bijgevoegd: eigenhandige brief (Loosduinen 18-I-1806, 4 p. 4to) van
| |
| |
pastoor Imme aan de uitgever Uylenbroek, waarin kritiek op Pypers' boek wordt uitgeoefend. In beide banden een niet geïdentificeerde exlibris: gekroonde N in goud-druk.’
Gekocht voor f 5000,- door Bas Hesselink.
Pieter Pypers (1749-1805) was tabakshandelaar in ruste. In deel II van zijn werk bevinden zich enige gedichten op de tabakscultuur. De bijgevoegde brief is afkomstig uit “t pakje'. De twee delen zelf kocht Bosscha van Max Israël op 3 mei 1952 voor/195,-.
De belangstelling voor deze nummers was niet gering. Uiteindelijk bracht ‘'t pakje’ meer dan f 12.000,- op.
Ex-libris A.P.M. de Kluys (collectie Museum van het Boek, Den Haag).
| |
A.P.M. de Kluys
Zo raadselachtig als de Weense vondst was, zo curieus is ook het verhaal over A.RM. de Kluys, orchideeënkweker èn bibliomaan, wiens ex-libris vele boeken siert. In een interview afgenomen door Lisa Kuitert, over mijn verzameling ‘Boeken op postzegels’ in De Boekenwereld 9 (1993), nr. 4, maakte ik op p. 176 een opmerking richting De Kluys. Hij stond in ons kaartsysteem genoteerd voor: landbouw, wat hij steevast invulde via de Bestelkaart voor Boekwerken.
‘Landbouw’ kwam bij ons sporadisch voor, het werd hoogstens aangeboden in de rubriek ‘Varia’. Vandaar ook dat hij maar zelden een catalogus kreeg toegezonden. Maar vanaf een bepaald moment ging hij bestellen, en niet weinig ook! Een vaste relatie kwam aldus tot stand, al was dat aanvankelijk éénrichtingsverkeer. En dat bleef het, totdat na enige jaren een briefje binnenkwam met het verzoek of we eens langs wilden komen: er waren financiële moeilijkheden. Aan de hoeveelheden boeken die hij bestelde, hebben we vaak de gedachte verbonden dat hij minstens in een kasteel moest wonen. Toen echter de Voltstraat in Tilburg was gevonden, verwaaide die illusie en betraden we een gewoon burgermanshuisje. De kennismaking (in de keuken!) verliep goed, maar toch enigszins stroef. We hadden elkaar tenslotte niet eerder ontmoet. Maar er hing ook een gespannen sfeer omdat de uitkomst van dit bezoek van groot geldelijk belang voor hem was. Hij kampte met een zware navordering van de belastingdienst. Toen De Kluys zich even verwijderde, vertrouwde zijn vrouw ons toe dat we te doen hadden met een zéér merkwaardige man, die het presteerde om na een gang naar de
| |
| |
bakker thuis te komen met boeken in plaats van brood. Mevrouw had kostgangers in huis moeten nemen om het dagelijkse leven te financieren. Toen we dit vernamen wisten we nog niet dat we ons bevonden in een huis dat onder de last van enorme partijen boeken letterlijk op instorten stond. Maar langzamerhand beseften we dat we met iemand kennis hadden gemaakt die er volgens Koenens woordenboek een hartstochtelijke liefhebberij voor boeken op nahield, een bibliomaan. De keuken moet welhaast de enige plek geweest zijn waar geen boeken waren; bij de kennismakingsronde door het huis vielen we van de ene verbazing in de andere. Om hiervan een indruk te geven, probeer ik mijn pen op de volgende woorden: boeken, boeken, boeken... overal boeken, in metalen kasten, in extra stellingen, daartussen stapels boeken op de vloer. Een overvloed van de kelder tot de zolder, zelfs de door schotten afgesloten uitloop naar de dakrand was volgestouwd. De zolder was zo zwaar belast, dat de plafonds van de daaronder gelegen kamers vervaarlijke bulten vertoonden, die als het ware op springen stonden. Zijn oorspronkelijke ordening was door de jarenlange toevoer veranderd in wanorde. Meermalen troffen we op de stapels boeken aan, die hij de week daarvoor bij ons had gekocht. De conclusie daarvan zou wel eens kunnen luiden dat hij een ziekelijk verlangen had naar het ontvangen van pakketten.
Het karakter van zijn verzameling valt moeilijk te omschrijven. Een vaste lijn ontbrak, maar het viel direct op dat literatuur, filosofie, kunst en dergelijke niet op zijn verlanglijstje stonden. Er heerste een voorkeur voor topografie en voor enige aspecten uit de natuur, vooral het betere en zeldzame werk: Witte, Flora, Berghuis, De Nederlandsche Boomgaard, Flore des Serres, enzovoorts. Kwalitatief was er niet veel op aan te merken.
Hoewel De Kluys moeilijk afstand kon doen van zijn boeken, was hij hiertoe vanwege zijn penibele situatie nu gedwongen, en als eerste transactie bood hij ons zijn verzameling boeken over orchideeën aan. De koop kwam niet vlot tot stand. Er was bij ons niet veel enthousiasme, want van orchideeën-boeken wisten we niet veel, en hoe moesten wij ze kwijtraken? Toen we het uiteindelijk eens geworden waren, gingen we met een zware lading en tal van vraagtekens weer richting Arnhem. Bij het beschrijven van de boeken ten behoeve van de catalogus besefte ik dat het om hoogstaande
Omslag [boven] en laatste twee pagina's [pagina 218I van de antiquariaatscatalogus van Gijsbers & Van Loon betreffende de boeken over orchideeën uit de verzameling van De Kluys (collectie G.W. Gijsbers, Arnhem).
werken ging. In 1953 verscheen de catalogus en de reacties waren positief. We hadden de juiste adressen weten te vinden en wel zodanig, dat de 130 nummers tellende lijst in korte tijd was uitverkocht. De hovenier van het Engelse Hof was te laat en greep naast alle door hem bestelde werken!
In de loop der jaren werden nog vele ritten Arnhem-Tilburg-Arnhem gemaakt en Kluys verhuisden er per keer honderden boeken, in totaal duizenden, maar dat betekende nauwelijks een ontlasting voor de vloeren in de Voltstraat. De Kluys wenste uitsluitend met ons zaken te doen, maar we moesten wel hoge prijzen betalen en hem de gelegenheid geven op ceremoniële wijze afstand te doen van zijn boeken. De handel vond plaats op de trap, waarvan de bovenste treden het toneel vormden: hij bovenaan om de boeken aan te geven, wij daaronder om het bod te bepalen. Elk boek en elke serie moest afzonderlijk worden gekocht, daar werden we soms radeloos van. Dan ineens ontspande hij zich, het bod viel
| |
| |
Interieur van Gijsbers & Van Loon te Arnhem (collectie G.W. Gijsbers, Arnhem).
mee, een woord viel goed en weer was er een koop gesloten. Na het bereikte akkoord werd van elk boek afscheid genomen, hij gaf ze dan een ‘aai’ over de rug, met de blik op oneindig. Dat was natuurlijk een tijdrovende bezigheid, waaraan meestal pas midden in de nacht een einde kwam... en dan moesten we ook nog terug naar Arnhem.
Het karakter van De Kluys lag ons niet zo best en het was vaak moeilijk in harmonie zaken te doen. De Kluys was bijna niet te benaderen. Hij noemde zichzelf graag Kluysenaar en had de naam Ermitage bedacht voor huis en werk. Door een ernstige ziekte raakte de relatie verstoord. Na zijn overlijden werd de verzameling jaren later door de firma J.L. Beijers te Utrecht geveild. Daarmee kwam een einde aan een welhaast grotesk te noemen voorstelling. De anekdote over De Kluys' gang naar de bakker is bijna spreekwoordelijk: de een zijn brood is de ander zijn boeken.
|
|