De Boekenwereld. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 168]
| |
Ambrose Bierce in Nederlandse vertaling
| |
[pagina 169]
| |
ze hun status zullen bewijzen. Zelfs in het door hem gekozen genre, het korte verhaal, produceerde hij maar twee, hoewel opmerkelijke, bundels, In the Midst of Life (1892; eerst verschenen als Tales of Soldiers and Civilians in 1891) en Can Such Things Be? (1893). Zijn verhalen hebben maar twee onderwerpen: oorlog en het bovennatuurlijke, waardoor hij stevig in de categorie van de genre-auteurs wordt geplaatst. Toch waren zijn prestaties daar groots: er bestaat waarschijnlijk geen andere auteur die de volgehouden wreedheid heeft bereikt van Bierce's visie op oorlog, en hij is opmerkenswaard als de enige schrijver die tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog daadwerkelijk diende als soldaat en daar later over geschreven heeft. Het is vanwege dit gegeven dat Bierce uitgebreid wordt behandeld in de studie van Edmund Wilson over de literatuur van de Burgeroorlog, Patriotic Gore. (Stephen Crane, wiens Red Badge of Courage algemeen wordt beschouwd als het beste verhaal over de Burgeroorlog, werd pas zes jaar na het einde daarvan geboren.) Op gelijke wijze wordt Bierce op het gebied van het bovennatuurlijke verhaal beschouwd als de belangrijkste Amerikaanse opvolger van Edgar Allen Poe. Hij produceerde verhalen die een diep-donkere visie op de mensheid overbrengen, in een genre dat over het algemeen beperkt is tot literair effectbejag. Het grootste deel van Bierce's schrijverschap bestond uit actualiteitgebonden journalistiek. Hij schreef gigantisch veel gedurende een carrière die zich uitstrekte van de late jaren 1860 tot 1913 en van San Francisco tot Londen. Veel hiervan is zo gedateerd dat het heden ten dage onleesbaar is. Maar zelfs hierover heeft de moderne wetenschap, terugkijkend op de columns die Bierce schreef tijdens Amerika's eerste imperialistische avontuur, de Spaans-Amerikaanse oorlog, opgemerkt dat Bierce, uitgaande van zijn ervaringen tijdens de Burgeroorlog, tot de eersten behoorde die kritiek uitoefenden op de nieuwe koers die de Amerikaanse geschiedenis opging.Ga naar eindnoot5. William Randolph Hearst, voor wie Bierce een belangrijk deel van zijn carrière werkzaam was, was natuurlijk een belangrijke voorstander van dit avontuur. Maar Bierce had voordien goede diensten bewezen voor zowel Hearsts oplage als voor de sociale gerechtigheid toen hij Hearsts campagne leidde tegen de Railroad Refunding Act van 1896. De spoorwegeigenaren hoopten hiermee kwijtschelding te krijgen van hun schuld aan de federale regering voor de landtoewijzing drie decennia eerder ten behoeve van de aanleg van de transcontinentale spoorlijnen. Op een buitengewoon afmattend moment in deze campagne ontmoette Colis P. Huntington, eigenaar van de Southern Pacific Railroad, Bierce op de
Frontispice en titelpagina van Ambrose Bierce, Battle Sketches, geïllustreerd door Thomas Derrick en in 1930 uitgegeven door de First Editions Club (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
| |
[pagina 170]
| |
trappen van het Capitool terwijl ze een zitting van het Congres verlieten en deed een cynisch en slecht overwogen aanbod: ‘Nou, noem je prijs, elke man heeft zijn prijs.’ In een column waarin hij de poging onthulde hem tot zwijgen om te kopen, bulderde Bierce ten antwoord: ‘Mijn prijs is ongeveer 75.000.000. Indien ik, wanneer hij genegen is te betalen, de stad uit mocht zijn, dan kan hij het overhandigen aan mijn vriend, de Minister van Financiën van de Verenigde Staten.’ Dit voorval brak de campagne van de spoorwegeigenaren en uiteindelijk ook hun greep op de economie van Californië en andere westelijke staten, met verreikende gevolgen niet alleen voor die regio, maar ook voor de economische geschiedenis van de Verenigde Staten.Ga naar eindnoot6. Ook het Devil's Dictionary, Bierce's fraaiste satire - niet lokaal-actueel maar universeel - kwam voort uit zijn journalistieke werk: de afzonderlijke lemma's waren in de loop der jaren in zijn columns verschenen. Het is niet overdreven te stellen dat de beste van deze definities even lang stand zullen houden als de menselijke waanzin.Ga naar eindnoot7.
Titelpagina van Het voorval op de Owl Creek brug met een houtgravure door Arnold Pijpers, Bayard Pers 1945 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
De geschiedenis van Bierce's werk in vertaling vertoont opvallende overeenkomsten met het patroon van de opkomst en neergang van zijn populariteit in de Verenigde Staten. De enige vertalingen van Bierce's werk die tijdens zijn leven verschenen, bestonden uit enkele afzonderlijke verhalen, te beginnen met ‘Owl Creek Bridge’, die in een vertaling van Victor Llona in Franse tijdschriften werden gepubliceerd. De eerste bundels met werk van zijn hand in vertaling verschenen in het Duits. In 1920 en 1922, tijdens de nasleep van de Eerste Wereldoorlog, publiceerde Hirsch in München twee verzamelingen korte verhalen. Deze werden in 1923 gevolgd door een bundel in het Frans. In geen van beide talen zouden echter in de daarop volgende kwart eeuw verdere vertalingen verschijnen. De derde taal waarin Bierce's werk in vertaling verscheen, was het Nederlands, toen, in 1945, tijdens de laatste maanden van de bezetting, Het voorval op de Owl Creek brug als clandestiene uitgave werd uitgebracht. Het is opmerkelijk dat Bierce's werk niet alleen eerder in het Nederlands verscheen dan in enige andere buitenlandse taal - afgezien van de Duitse en Franse uitgaven uit de jaren '20 - maar dat er in het Nederlands ook méér werd vertaald. Bovendien zijn er in het Nederlands meer verschillende edities van Bierce's werk verschenen dan in welke andere taal dan ook, met uitzondering van het oorspronkelijke Engels; de huidige telling bedraagt veertien verschillende edities die sinds 1945 in het Nederlands zijn verschenen, tegen tien in het Frans en negen in het Duits (inclusief uitgaven uit de Bondsrepubliek, de voormalige DDR en Zwitserland), de dichtstbijzijnde achtervolgers sedert 1920. Deze getallen zijn des te opmerkelijker wanneer men bedenkt dat de groep potentiële lezers in Nederland veel kleiner is dan in Duitsland of Frankrijk. Een van de twee mensen die verantwoordelijk waren voor de introductie van Bierce in Nederland was Johan H. van Eikeren (1900-1969), de sleutelfiguur achter de invloedrijke uitgaven in de reeks Het Model voor de(n) Uitgever (later Een Corvey Model). Twee van de vijf eerste uitgaven van Bierce's werk die de eerste fase van zijn verschijning in het Nederlands vormen, maakten deel uit van deze serie. Van Eikeren had bovendien een hand in twee andere Bierce-uitgaven. De Corvey-serie, 157 uitgaven in totaal, die onder Van Eikerens redactie verscheen van 1936 tot 1969, was door de uitgever ervan, de Papiergroothandel C.G.A. Corvey, bedoeld als proeve van door hen te leveren papier en omslagmateriaal. Dat werd dan ook zo fraai mogelijk gepresenteerd door het gebruik van mooie lettertypes en weloverwogen vormgeving. Hierdoor steeg de serie verre uit boven alleen maar promotiemateriaal. Ter | |
[pagina 171]
| |
Titelpagina van Een waker bij den dode met een tekening door A. Nonymous (ps. van Johan H. van Eikeren) (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
erkenning van de literaire waarde ervan en van haar invloed op de Nederlandse boekproduktie vormde ze in 1983 het onderwerp van een tentoonstelling en van een studie en bibliografie door Huib van Krimpen. In deze studie merkt Van Krimpen op dat er weinig bekend is over Jo van Eikerens persoonlijke achtergrond en leven; zelfs de datum waarop hij bij Corvey in dienst trad, is niet vastgelegd.Ga naar eindnoot8. Al eerder had Bierce's werk gediend voor bibliofiele edities uitgegeven door A.J.A. Symons' First Editions Club in Engeland. Symons zelf had de inleiding verzorgd bij de eerste van deze uitgaven, Ten Tales, verschenen in 1925. Deze werd in 1930 gevolgd door wat de meest somptueuze uitgave moet zijn die ooit van Bierce's werk verscheen, de uitgave op groot papier van zijn Battle Sketches, gedrukt door de Shakespeare Head Press, Oxford, en verlucht met acht houtsneden door Thomas Derrick.Ga naar eindnoot9. Gelet op Van Eikerens bemoeienis met boektypografie en zijn kennis van het Engels, is het niet onmogelijk dat hij bekend was met deze edities van Bierce's werk. Het was echter niet als onderdeel van de reeks Het Model van de Uitgever dat Van Eikeren voor het eerst betrokken was bij een uitgave van Bierce's werk, maar als de ontwerper van een clandestiene druk die tijdens de laatste maanden van de bezetting het licht zag. Het betreft hier de vertaling van ‘An Occurrence at Owl Creek Bridge’, die in april 1945 als zelfstandige uitgave bij de Bayard Pers verscheen onder de titel Het voorval op de Owl Creek brug. Het colofon bevat de belangrijkste informatie: ‘Dit verhaal is ontleend aan een na de oorlog bij de uitgever F.G. Kroonder te Bussum verschijnende grote bundel novellen van Bierce, welke werd verzameld en vertaald door Jan Spierdijk. Het is in april 1945 met de hand gezet uit de Bodoni-letter en in een beperkte oplaag gedrukt op houtvrij Brittannia-tekst. Lay-out en typografische verzorging van J. van Eikeren. Vijftig exemplaren gedrukt op Oud-Hollands vergé werden genummerd 1-50, de nummers 1-25 zijn bovendien voorzien van een extra stel, door den kunstenaar A. Pijpers, gesigneerde handdrukken van de vijf houtgravures.’Ga naar eindnoot10. De inleiding is januari 1945 gedateerd. Het boekje meet 25 × 17,5 centimeter en telt 34 pagina's. De Jong meldt in zijn beschrijving van deze titel verder dat de totale oplage 500 exemplaren bedroeg en werd gedrukt bij Drukkerij C. Visser. Hij identificeerde de Bayard Pers als Kroonder zelf.Ga naar eindnoot11. De complete bundel die Kroonder had gepland verscheen uiteindelijk in 1949. Van Eikeren verbrak zijn lange dienstverband bij Corvey en was anderhalf jaar, van september 1946 tot mei 1948, werkzaam bij Kroonder.Ga naar eindnoot12. Jan Spierdijk (1919), de vertaler, was op dat moment literair redacteur van De Telegraaf en publiceerde eigen poëzie en vertalingen uit het Perzisch. Hoewel Van Eikeren door zijn uitgevers-activiteiten een sleutelrol vervulde bij de promotie van Bierce's
Titelpagina van Soldaten en burgers. Hoewel deze editie houtgravures van Jeanne Bieruma Oosting bevat, is de illustratie op deze pagina gemaakt door Arnold Pijpers, en ontnomen aan de in 1945 verschenen uitgave Het voorval op de Owl Creek brug (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
| |
[pagina 172]
| |
werk in het Nederlands, is het Spierdijk die uiteindelijk de eer toekomt Bierce bij de Nederlandse lezer geïntroduceerd te hebben, niet alleen als zijn eerste Nederlandse vertaler, maar ook als degene die als eerste diens werk onder de aandacht van Kroonder bracht en door hem Van Eikeren erbij betrok. Spierdijk zelf was met Bierce's werk bekend geraakt via C.J. van Ormondt, bij wie hij Engels had gestudeerd. In 1943, terwijl hij voor Kroonder met poëzievertalingen bezig was, stelde hij als nieuw project een verzameling van Bierce's verhalen voor. Gedurende de rest van de bezettingsjaren werkte hij aan de vertaling, als bron gebruikmakend van uitgaven van Bierce's verhalen in de Amsterdamse Universiteitsbibliotheek. Het voorval op de Owl Creek brug was de eerste vrucht die dit voorstel afwierp.Ga naar eindnoot13. Arnold Pijpers (1900-1951), de illustrator, kwam, evenals Kroonder, uit Bussum. Een omvangrijk bestanddeel van zijn oeuvre bestaat uit houtgravures. Overigens moet opgemerkt worden dat de kleding van de figuren, vooral op de tweede gravure op pagina 7, soms meer lijkt te stammen uit de tijd van de Engelse Burgeroorlog dan de Amerikaanse, en de brug die Bierce voor de geest stond, was ongetwijfeld eerder een houten overspanning dan de stenen constructie die Pijpers heeft afgebeeld op de gravure die de titelpagina siert (en die ook op het omslag afgedrukt is). Desalniettemin kunnen de gravures van Pijpers glansrijk de vergelijking doorstaan met de illustraties die ongeveer tezelfdertijd in de Verenigde Staten werden uitgevoerd door de veel bekendere kunstenaar Paul Landacre voor de Heritage Press-editie van Bierce's werk. De volgende Nederlandstalige uitgave van een verhaal van Bierce kwam in september 1946 van de pers, als zesde publikatie in de na-oorlogse hervatting van Van Eikerens Corvey-reeks, en als 43ste in de serie als geheel.Ga naar eindnoot14. Een waker bij den dode, een vertaling van Bierce's A Watcher by the Dead’, was geheel het werk van Van Eikeren: onder het pseudoniem A. Nonymous' was hij verantwoordelijk voor de vertaling en de tekeningen, en hij deed ook de typografische vormgeving. De ‘Verantwoording’ bevat de relevante details: ‘Deze vertelling van Ambrose Bierce, (de Amerikaanse auteur die bij een burgeroorlog in Mexico spoorloos verdween en waarvan sindsdien nooit iets werd vernomen) werd, gezet uit de Bodoni-letter, afgedrukt op houtvrij Hollands Text. Voor het omslag werd gebruikt Natron Kraft. De cliché's werden vervaardigd door Chemez te Haarlem [...] meijer's Boek- en Handelsdrukkerij te Wormerveer zet en drukt de modellen [...]’. Het twintig pagina's tellende boekje meet 23,5 × 17 centimeter. Het is een van de minder succesvolle uitgaven in de reeks, onder meer door de tamelijk grove tekeningen en het te kleine lettercorps dat werd gebruikt. Bovendien wordt Van Eikerens vertaling ontsierd door zijn gewoonte ondergeschikte bijvoeglijke en bijwoordelijke bijzinnen met komma's apart te zetten, waardoor de lectuur ervan vergelijkbaar is met een autoritje met een bestuurder die weinig ervaring heeft met het gebruik van een koppeling. Voor Bierce's volgende verschijning in het Nederlands keren we terug naar Bussum en Kroonder. EG. Kroonder was voor de oorlog in Amsterdam in het boekenvak werkzaam geweest, maar tijdens de bezetting naar Bussum verhuisd. Zoals we hebben gezien, produceerde hij daar Het voorval op de Owl Creek brug als clandestiene uitgave. Na de oorlog begon hij in Bussum onder zijn eigen naam een uitgeverij, waarbij een respectabele lijst titels verscheen op het gebied van literatuur en geschiedenis (waaronder veel vertalingen van auteurs als Rilke, Poeskin en Toynbee) en sociale wetenschappen. In 1964 ging het bedrijf op in C. de Boer te Hilversum, dat in 1965 van naam veranderde in Nederlands Uitgevers Centrum en dat vervolgens in 1969 werd opgenomen in het nog steeds bestaande Unieboek. Gedurende de late jaren '40 publiceerde Kroonder als promotioneel nieuwjaarsgeschenk voor vrienden en klanten kleine boekjes. Een vertaling van Bierce's ‘The Man and the Snake’ vormde in 1947 zijn keuze. De typografie en het ontwerp van De man en de slang zijn netjes en klassiek, en het is geïllustreerd met een houtsnede door Jeanne Bieruma Oosting (1898-1994), die op dat moment in Amsterdam woonde. Het colofon informeert ons als volgt: ‘Met dit boekje biedt de Uitgeverij EG. Kroonder te Bussum vrienden en relaties haar beste wensen voor het Nieuwe Jaar aan. De tekst werd met de hand gezet uit de Bodoni-letter en al gedrukt op Oud-Hollands papier door drukkerij Faber & Co. te Bussum. Typografie Johan H. van Eikeren. Deze vertaling werd gekozen uit de bundel Soldaten en burgers van Ambrose Bierce die, vertaald en ingeleid door Jan Spierdijk met houtsneden van Jeanne Bieruma Oos- | |
[pagina 173]
| |
ting, in 1948 zal verschijnen.’ Het boekje bevat geen indicatie over de grootte van de oplage, maar een afzonderlijke aantekening in Kroonders dossier in het Prospectussen- & Personalia-Archief in de Bibliotheek van de Koninklijke Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels geeft aan dat die uit 750
Houtgravure door Paul Landacre bij ‘Horseman in the Sky’ in Tales of Soldiers and Civilians, New York 1943 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
exemplaren bestond. Het boekje meet 21 × 14 centimeter en telt 20 pagina's. Kroonders definitieve bundeling van Bierce's verhalen verscheen uiteindelijk in 1949, onder de titel Soldaten en burgers. Naast de twee verhalen uit deze verzameling die reeds als afzonderlijke boekjes waren gepubliceerd, was een derde, ‘Parker Anderson, philosooph’, verschenen in de zevende jaargang van De Stem (dat later zou opgaan in Vrij Nederland) op 22 maart 1947. Het 216 pagina's tellende gebonden boek bevat in totaal achttien verhalen: tien van Bierce's oorlogsverhalen (waarvan er negen afkomstig zijn uit Soldiers and Civilians uit 1891; het tiende, ‘Een zeker soort officier’ voegde Bierce toe aan deze verzameling die hertiteld was tot In the Midst of Life, in zijn verzamelde werken uit 1909), zeven van zijn bovennatuurlijke verhalen (vier uit Tales from Soldiers and Civilians, en drie die oorspronkelijk waren opgenomen in Can Such Things Be?) en de tekst van de samenwerking tussen Bierce en Danziger, ‘De monnik en de dochter van de beul’. Een aantekening van de vertaler over Bierce, die oorspronkelijk in 1945 het licht had gezien in Het voorval op de Owl Creek brug, sluit de bundel af. Het boek is gebonden in blauw linnen met belettering in goud op het voorplat en de rug en meet 25 × 17 centimeter. De titelpagina meldt dat het boek is verlucht
Houtgravure door Jeanne Bieruma Oosting bij ‘Een ruiter in de lucht’ in Soldaten en burgers, Bussum 1949 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
met houtgravures van Jeanne Bieruma Oosting.Ga naar eindnoot15. Het boek telt tien van deze gravures. Mogelijk voelde Bieruma Oosting, die gedurende haar carrière ook vertalingen van Edgar Allen Poe en Robert Louis Stevenson illustreerde, zich beter thuis bij de bovennatuurlijke verhalen, want van de oorlogsverhalen kregen alleen ‘Het voorval op de Owl Creek brug’ en ‘Een ruiter in de lucht’ een gravure, terwijl ze van de fantastische verhalen ‘Het dichtgespijkerde venster’, ‘De man en de slang’, ‘Herinneringen aan een schipbreuk’, ‘Over een tweeling’, ‘Op wacht bij de dode’ en ‘Een inwoner van Carcosa’ van een illustratie voorzag. De laatste twee illustraties verschenen bij ‘De monnik en de dochter van de beul’. De grote velden zwart in de gravures zorgen voor weinig ‘verluchting’ - eigenlijk eerder het tegendeel - maar het is interessant haar behandeling van het verhaal in een aantal gravures te vergelijken met de gravures die Landacre maakte voor de in 1943 verschenen Amerikaanse Heritage Press uitgave van Soldiers and Civilians, aangezien ze | |
[pagina 174]
| |
vaak precies hetzelfde voorval uit een verhaal heeft gekozen om te illustreren - de vlucht van de ruiter in de lucht in het verhaal met die titel, de slang in ‘De man met de slang’, de binnenkomst van de panter in ‘Het dichtgespijkerde venster’ en Jarette's wake in ‘Op wacht bij de dode’. Een van Pijpers gravures uit de editie van 1945 herverschijnt
Houtgravure door Paul Landacre bij ‘Watcher by the Dead’ in Tales of Soldiers and Civilians, New York 1943 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
overigens op de titelpagina. De essentie van Bierce's stijl in het Engels is de precisie van zijn taal. Edmund Wilson noemde deze in zijn behandeling ‘militair’, gekarakteriseerd door ‘bondigheid, strenge ordening, ondubbelzinnige duidelijkheid’.Ga naar eindnoot16. Bierce gebruikte nooit twee woorden als één zijn doel kon dienen, en dat ene woord dat hij koos, diende precies het juiste te zijn voor de betekenis die hij wilde overbrengen. Het is de soort stijl die aangescherpt is als resultaat van vele jaren bewust ambachtelijk schrijven. Ondanks de ogenschijnlijke eenvoud en duidelijkheid is Bierce's stijl bij nadere beschouwing uiterst kunstmatig, net als, om Wilsons vergelijking door te trekken, het militaire leven, dat in zijn ogenschijnlijke eenvoud en duidelijkheid ook uiterst kunstmatig is. Een dergelijke stijl kan verraderlijk misleidend zijn voor een vertaler. Op het eerste gezicht is hij uiterst ongecompliceerd en helder, maar om hem adequaat te vertalen moet men met evenveel precisie werken als de auteur in eerste instantie deed. Over het algemeen is Bierce goed behandeld door zijn Nederlandse vertalers, die zich allemaal (met uitzondering misschien van Van Eikeren) van het probleem bewust lijken te zijn geweest. In de eerste vertaling bepaalde Spierdijk een norm om aan te voldoen. Hoewel zijn Nederlandse literaire stijl noodzakelijkerwijs
Houtgravure door Jeanne Bieruma Oosting bij ‘Op wacht bij de dode’ in Soldaten en burgers, Bussum 1949 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
vaak uitvoeriger is dan Bierce's Engels - het is een vuistregel onder vertalers dat het Nederlands ongeveer vijf tot tien procent meer woorden vergt dan het Engels om hetzelfde te zeggen - is Spierdijk zorgvuldig geweest in zijn woordkeuze en heeft hij zoveel mogelijk Bierce's stijl gehandhaafd. Ik kan me voorstellen dat een hedendaagse Nederlandse lezer bij de kennismaking met Spierdijks enigszins gedateerde stijl iets ervaren zal van de geringe ontregeling die de Engelse lezer, zelfs in Bierce's eigen tijd, onderging bij de kennismaking met diens proza. Spierdijk heeft ook vaak vernuftig kleine ironietjes van Bierce opgepakt, die latere vertalers ontsnapt zijn, zoals in zijn omzetting van een regel in het begin van ‘Op wacht bij de dode’: ‘Ofschoon het warm weer was, waren de beide ramen, niettegenstaande het gebruik, dat de doden veel lucht moeten hebben, gesloten en de blinden neergelaten.’ Het volgende jaar, 1950, zag wat misschien wel de fraaiste van alle Bierce-uitgaven is het licht, opnieuw als Corvey-model: | |
[pagina 175]
| |
Een dozijn dierenfabels. Oude en nieuwe verhalen en fabels uit het dierenrijk. De twaalf korte stukken hierin waren ontnomen aan Bierce's Fantastic Fables, zoals hij die uiteindelijk uitgaf in deel 6 van zijn verzamelde werken. De fabels waren vertaald en bewerkt door F. van Leeuwen en treffend geïllustreerd met houtsneden door Bert Bouman. Het is de 67ste publikatie in de reeksGa naar eindnoot17. Het boekje meet 21,5 × 15 centimeter, telt 24 pagina's inclusief schutbladen en verscheen in augustus 1950. Het colofon geeft aanvullende informatie: ‘Met toestemming van “De Linie” werden deze fabels voor “Het Model voor de Uitgever” gebundeld. Dit deeltje werd naar aanwijzingen van Johan H. van Eikeren gezet uit de Bodoni letter en afgedrukt door N.V Drukkerij v/h G.J. van Amerongen & Co. te Amersfoort. C.G.A. Corvey Papiergroothandel N.V Amsterdam Rotterdam Den Haag Groningen Utrecht Almelo verspreidt deze modellen om toepassing van zijn papier te laten zien. Gebruikt werd beter houtvrij Offset 426 120 grams voor het binnenwerk en Boston Tekst wit 70 × 100 cm 100 grams voor de omslag.’ De oplage van deze uitgave is onbekend. De houtsneden zijn vroeg werk van Bert Bouman, die in 1949 al illustraties had vervaardigd voor een ander Corvey-model en die naam zou maken als een vruchtbaar illustrator van kinderboeken, in het bijzonder van navertellingen van bijbelverhalen voor kinderen. De levendige dieren in dit boekje zijn duidelijk verwanten van de dieren die later aanwezig zijn bij de schepping of op de ark. De reeks vertalingen van Bierce's fabels, elk voorzien van een houtsnede door Bouman, verscheen in het conservatieve katholieke weekblad De Linie vanaf nummer 207 (17 maart 1950) en liep regelmatig door tot en met nummer 222 van 30 juni 1950. Na een periode waarin soortgelijke fabels van onder anderen Robert Louis Stevenson en G.E. Lessing in vertaling verschenen, werden in nummer 230 (25 augustus 1950) en nummer 241 (10 november 1950) opnieuw fabels van Bierce opgenomen. In totaal werden er achttien gepubliceerd en degene die gebundeld werden, waren verschenen in nummer 207 tot en met 220. Een vervolgdeeltje waarin de zes overgebleven teksten werden verzameld zag nooit het licht.Ga naar eindnoot18. Bij de reeks in De Linie wordt geen vertaler vermeld. Brinkman's Catalogus over 1946-50 identificeert F. van Leeuwen, wiens naam als vertaler in het Corvey-model gegeven wordt, als de socialistische auteur Freek van Leeuwen (1905-1968), van wie Kroonder twee romans uitgegeven had. In het licht van zijn politieke opvattingen, en gezien de sterk anti-socialistische instelling van de krant, is het mogelijk dat hij ervoor gekozen heeft zijn naam daar te laten vervallen. Van Leeuwens belangstelling als socialist voor Bierce - en vooral voor fabels als ‘De man die de gans plukte’, ‘De opstandige mier’ en ‘Twee paarden’, die betrekking hebben op armoede en macht - is heel begrijpelijk, en weerspiegelt mogelijk een algemeen misverstand in linkse kringen over Bierce. De felheid waarmee Bierce de gevestigde maatschappelijke orde en het industrieel kapitalisme aanviel, heeft mensen vaak doen aannemen dat hij sympathie koesterde voor het socialisme. Niets is echter minder waar. Hoewel Bierce inderdaad zijn meeste energie stak in aanvallen op de gevestigde orde en machtsstructuren - die waren, tenslotte, gevestigd en daardoor zijn belangrijkste doelen - maakte hij de voorgestelde alternatieven even krachtig belachelijk. Regelmatig prikte hij de sentimentele gelijkstelling van arm met deugdzaam door, ondermeer toen hij tijdens een debat stelde dat wanneer deze gelijkstelling op waarheid berustte, de afschaffing van de armoede een infame zaak zou zijn. Hij bespotte ook het socialisme als zodanig, zoals in zijn definitie van ‘troglodiet’ in The Devil's Dictionary. ‘In het bijzonder een holbewoner uit de paleolithische periode, na de Boom en voor de Flat. Een beroemde gemeenschap van troglodieten verbleef met David in de Grot van Adullam. De kolonie bestond uit “iedereen die in moeilijkheden verkeerde, en iedereen die schulden had, en iedereen die ontevreden was” - in het kort, al de socialisten van Judah.’ Bierce brak ook met zijn vriend en collega-dichter Edwin Markham vanwege de socialistische inhoud van Markhams ‘The Man with the Hoe’. Niet dat Bierce enige illusie koesterde over de corruptie van de rijken en machtigen, of geen sympathie voelde voor hun slachtoffers, maar hij beschouwde de situatie als ‘onontkoombaar en onuitroeibaar’.Ga naar eindnoot19. In het vervolg komt Bierce's visie op de wereld nogmaals ter sprake. Alvorens de behandeling van de eerste ronde van Bierce's werk in Nederlandse vertaling af te sluiten, moet nog melding worden gemaakt van een verschijning in een tijdschrift. Twee verhalen van Bierce, verge | |
[pagina 176]
| |
zeld van een inleiding door de vertaler, werden in 1949 opgenomen in De Vlaamse Gids 33 (p- 321-331), onder de naam van Marnix Gijsen (pseudoniem van J.A. Goris, 1899-1984). Als Belgisch cultureel attaché in New York toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak, verbleef Gijsen gedurende de oorlogsjaren in de Verenigde Staten en hij bleef daar ook nadien in diplomatieke dienst. Het is duidelijk dat hij tijdens deze jaren met Bierce's verhalen in aanraking was gekomen en in zijn inleiding verwijst hij specifiek naar de in 1946 verschenen verzameluitgave van Bierce's werk. Terwijl het merendeel van de vroege Nederlandse vertalingen zich concentreerde op de oorlogs- en bovennatuurlijke verhalen, kiest Gijsen, opmerkelijk genoeg, twee veel minder gewaardeerde verhalen voor zijn vertaling - een groteske, ‘De geroskamde koe’ (‘The Curried Cow’) uit Bierce's reeks ‘Negligible Tales’ en ‘De mislukte brand’ (‘An Imperfect Conflagration’) uit ‘The Parenticide Club’. Gijsen koos ervoor deze verhalen te presenteren als bewijs voor het wezenlijk Amerikaanse karakter van Bierce. Ondanks het feit dat Bierce behoort tot de minderheidsstroming die een negatief oordeel over de Amerikaanse praktijk heeft geveld, zo vertelt hij ons, tonen deze verhalen dat Bierce ‘typisch Amerikaans’ is en volledig staat in wat volgens Gijsen de Amerikaanse ‘behoefte [is] om het fantastische tot uitersten te drijven’, en te laten meedelen in de Amerikaanse fascinatie met geweld. Met de Dierenfabels uit 1950 sluit het eerste hoofdstuk van Bierce's carrière in het Nederlands; het zou een decennium duren voordat er meer vertalingen verschenen. In het algemeen concentreerden deze eerste publikaties zich op Bierce's literaire kwaliteiten en waren ze vooral gericht op de intelligentsia, in fraai gedrukte en geïllustreerde edities. De tweede ronde, in de jaren '60, zou de culturele beroering van dat tijdperk weerspiegelen, met aandacht voor Bierce's politieke en maatschappelijke satire, het bovennatuurlijke en zijn bespotting van conventionele fatsoensnormen in de meer groteske verhalen zoals die door Gijsen voor het eerst werden vertaald. De uitgaven zouden meer gericht zijn op de massamarkt. Bierce's oorlogsverhalen, die in herdruk bleven verschijnen, werden nu gelezen als anti-oorlogspropaganda. In het licht van de groeiende tegen-culturele waarden die de jaren '60 karakteriseerden is het niet opmerkelijk dat het eerste werk van Bierce dat in dat decennium uitgebracht werd Satans woordenboek was, een selectie uit de lemmata van Bierce's The Devil's Dictionary, vertaald door Gerard Pijfers, en verschenen bij uitgeverij Van Ditmar in 1962. Hoewel het boek een oplage moet hebben gehad die een aantal malen groter was dan die van de vroege gelimiteerde edities, blijkt het in feite de zeldzaamste vertaling van Bierce in het Nederlands te zijn. Gedurende een acht jaar tellende zoektocht naar een exemplaar, is me er nooit een aangeboden door een antiquaar, noch is het me gelukt een exemplaar in te kijken voor dit artikel. Geen enkel exemplaar staat geregistreerd als opgenomen in de collectie van een Nederlandse bibliotheek, en het archief van de uitgever is niet toegankelijk voor wetenschappelijk onderzoek. Uitgaande van de informatie in Brinkman's Catalogus 1961-1965, telt het boek 58 pagina's en meet het 20 × 11 centimeter. Het daaropvolgende jaar voegde Van Ditmar aan zijn fonds een collectie van achttien verhalen van Bierce toe, vertaald door R. Germeraad, onder de titel Mijn lievelingsmoord en andere verhalen. Zeven van de negen oorlogsverhalen die Germeraad in deze bundel vertaalde, waren ook opgenomen in de uitgave uit 1949; daarentegen was slechts een van de vijf bovennatuurlijke verhalen voordien vertaald geweest. Het boek besluit met vier van Bierce's groteske verhalen over komisch geweld. Wederom de aangroeiende culturele storm weerspiegelend, was het een van deze verhalen dat zijn titel aan de gehele verzameling leende. In het boek zijn geen biografische gegevens of kritische waardering opgenomen. Germeraads vertaling is bruikbaar maar niet spectaculair, evenals het ontwerp van de 156 pagina's tellende bundel, die met 20 × 11,5 centimeter groter is dan het doorsnee-pocketboek en smaller dan de doorsnee-paperback. De culturele storm was losgebarsten tegen de tijd dat de volgende uitgave van Bierce's verhalen, Dat vervloekte ding en andere griezelverhalen, verscheen in 1967. Dit was het eerste van drie Bierce-deeltjes die zouden verschijnen bij uitgeverij Meulenhoff, en het maakte deel uit van de reeks Meesters der fantastische vertelkunst. Het boek omvat 160 pagina's en bevat dertien verhalen van Bierce, vertaald door A.L. Spoorenberg. Er is geen inleiding of biografische informatie in opgenomen. Het is duidelijk dat Spoorenbergs eerste criterium bij de vertaling de loop van het verhaal was, | |
[pagina 177]
| |
Houtgravure door Paul Landacre bij ‘Boarded Window’ in Tales of Soldiers and Civilians, New York 1943 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
aangezien hij zich aanzienlijke vrijheden veroorlooft met Bierce's stijl, woordkeuze en de opbouw van de tekst. Van de dertien opgenomen verhalen waren er zeven eerder in het Nederlands verschenen, vijf in de uitgave uit 1949 en twee in die uit 1963, zodat er zes in deze bundel voor het eerst zijn vertaald. Met 17,5 × 11 centimeter heeft dit boek het standaard-pocketformaat en op het omslag is een passend ontregelende foto afgedrukt van de zeer invloedrijke, jonge Nederlandse fotograaf Sanne Sannes (1937-1967), die de commerciële fotografie wegvoerde van de eenvoudige afbeelding naar een doorvorsing van de emotionele impact van foto's. Het is een macabere Bierciaanse toets dat Sannes bij een auto-ongeluk werd gedood, ongeveer in de tijd dat deze bundel verscheen. Met een ander omslag werd deze bundel in 1977 herdrukt in de reeks Prisma-pockets. Meulenhoffs volgende Bierce-uitgave was een nieuwe editie van Bierce's satirische definities, Satans groot woordenboek in 1969. Else Hoog voorzag 686 van de 1850 duivelse definities die Bierce neergeschreven had van een vertaling, waarbij ze over het algemeen de parodieën op contemporaine poëzie liet vervallen, die Bierce vaak als illustratie aan zijn definities had toegevoegd. Hoog voegde bovendien de uitgebreidste biografische en kritische beoordeling van Bierce die in het Nederlands is verschenen als nawoord aan de verzameling
Houtgravure door Jeanne Bieruma Oosting bij ‘Het dichtgespijkerde venster’ in Soldaten en burgers, Bussum 1949 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
toe. De paperback van 144 pagina's meet 20 × 12,5 centimeter, het standaard paperbackformaat. Meulenhoffs laatste Bierce-verzameling uit deze periode, Bij de brug over de Owl Creek telt veertien verhalen, vertaald door de gelauwerde vertaler Bob den Uyl en kwam uit in 1975. Vier verhalen verschijnen hier voor het eerst in het Nederlands, tien (zes oorlogsverhalen - inclusief het immer populaire verhaal dat de bundel zijn titel gaf en dat in elke Nederlandse bundeling van Bierce's verhalen werd opgenomen) waren reeds eerder verschenen. Den Uyls eigen droge en laconieke stijl sluit goed aan bij Bierce's stijl in het Engels, en leverde een vertaling op die zeer de moeite waard is.Ga naar eindnoot20. De bundel besluit met een chronologisch overzicht van Bierce's carrière, een keuze uit de kritische oordelen en een bibliografie samengesteld door Wouter Donath Tieges. Het boek van 152 pagina's werd ook weer uitgebracht in paperback-formaat, 20 × 12,5 centimeter. De volgende Bierce-uitgave die het licht zag, was, in 1979, een fotografische herdruk op dundrukpapier van de in 1963 bij Van Ditmar verschenen verhalenbundel Mijn lievelingsmoord als eerste deel in de Dundruk-serie van Pranger. Tegen het midden van de jaren '70 hadden de culturele woelingen die de tweede reeks Bierce-vertalingen hadden gevoed aan kracht ingeboet, en het heeft er veel van weg dat deze herdruk | |
[pagina 178]
| |
mogelijk een boek te veel is geweest. In ieder geval heb ik maar zelden bij een Nederlands antiquariaat naar Bierce-vertalingen geïnformeerd zonder dat de eigenaar met dit dunne, lichtblauwe boekje kwam aanzetten. Twee volgende Nederlandse uitgaven van Bierce's werk verschenen in de jaren
Frontispice en titelpagina van Een dozijn Dierenfabels met houtsneden door Bert Bouman (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
'80. De eerste, Verschrikkelijke vertellingen, verscheen in 1984 bij uitgeverij Keizer in Dronten en werd in 1988 door Arachne uitgevers te Amsterdam heruitgegeven als Het bodemloze graf en andere huiveringwekkende verhalen. Dit boek gebruikt opnieuw de achttien vertalingen door Germeraad uit 1963 en 1979, waaraan vier vertalingen door F. Mitchell zijn toegevoegd. Drie van deze vier zijn nieuw in het Nederlands, waaronder ‘De stroopkan’, naar mijn idee een van Bierce's meest karakteristieke verhalen, terwijl het vierde voor het eerst in 1967 door Spoorenberg vertaald was. De verhalen worden voorafgegaan door een korte en tamelijk oppervlakkige inleiding door Mitchell. Deze bundel van 216 pagina's is wederom op paperback-formaat uitgegeven. De twee drukken verschillen alleen wat betreft de samenstelling van het vooren nawerk. De laatste uitgave, Ambrose Bierce: Alle verhalen verscheen in 1985 bij Loeb in Amsterdam en beoogt een gezaghebbende collectie van al Bierce's verhalen te zijn, opnieuw vertaald door één hand. De vertaler, Pieter Cramer, leverde ook een kort biografisch nawoord bij de 400 pagina's tellende, groot formaat paperback (24,5 × 17 centimeter). De vertaling, hoewel niet vergelijkbaar met de literaire kwaliteit die Spierdijk en Den Uyl hebben geleverd, is zeker adequaat en de bundel bevat alle verhalen die oorsponkelijk waren opgenomen in Bierce's
| |
[pagina 179]
| |
schijnlijk niet komen. Het boek is daarom een onschatbaar item voor een Bierce-verzamelaar.Ga naar eindnoot21.
Aan het slot van deze beschouwing is het interessant te speculeren over de reden waarom Bierce's werk zo populair is in Nederland. De aanvankelijke impuls om zijn werk uit te geven werd zeker veroorzaakt door de ervaringen van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. De schok van de capitulatie en de bezetting, en de verwoesting veroorzaakt in de strijd tegen de Duitse bezetter - daarbij bedenkend dat Nederland was ontsnapt aan vergelijkbare vernietigingen tijdens de Eerste Wereldoorlog - was vergelijkbaar met de schok die Bierce, als jonge, idealistische rekruut voelde toen hij de werkelijkheid van de Amerikaanse Burgeroorlog ervoer. Bierce's walging betrof echter niet de oorlog op zich; eenmaal de aanvankelijke schok van de lichamelijke realiteit van oorlogsvoering voorbij, vormden de jaren van militaire dienst, in zekere zin, de periode van zijn leven die hem de meeste voldoening schonk. Zijn walging had vooral betrekking op de romantisering en sentimentalisering van oorlog, met het populaire beeld van oorlog als een zaak van trommels en trompetten, wapperende vlaggen, steigerende paarden, moedige aanvallen en edele opofferingen, en - misschien nog wel meer - op het smakeloze gebruik van dit beeld in de jaren na de oorlog waarmee de politici geworden officieren hun persoonlijke en politieke belangen stimuleerden, terwijl zij hun carrières bouwden op het lijden en het bloed van hen die werkelijk de prijs van de oorlog betaald hadden. Als een tegengif hiervoor stond Bierce erop te tonen wat hij als de oorlogswerkelijkheid zag: mannen die hun dood niet dapper maar onwetend, dom tegemoet gingen, die hun heldhaftige daden begingen uit dwaasheid, misplaatste overmoed, wanhoop, of de angst om angst te tonen; nauwkeurige beschrijvingen van de aanblik, de klank en de geur van de dood als lichamen uiteenvallen door de inslag van kogels, en het rottende vlees dat van de botten van verscheurde lichamen valt, terwijl ze liggen te vergaan in de zomerzon - de overblijfselen van alle militaire ‘heldhaftige daden’. Deze helder geziene bijstelling van Bierce's kant heeft herhaaldelijk weerklank gevonden bij hen die, als enkeling of als land, hun romantische illusies over oorlog verbrijzeld zagen toen ze ervaring uit de eerste hand opdeden. Ditzelfde oorlogsrealisme, maar ditmaal beschouwd als anti-oorlogspropaganda, voedde ook de interesse voor Bierce's werk in de jaren '60. Evenals dat het geval was bij zijn visie op het socialisme, zou Bierce niet zo optimistisch zijn geweest. Hij beschouwde oorlog, hoe gruwelijk die ook mocht zijn, als een noodzakelijk kwaad, onontkoombaar gemaakt door de menselijke natuur. Bierce's journalistiek tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog maakt duidelijk hoezeer hij oorlogszuchtige politici verafschuwde, die popelen om oorlog te propageren waarin het sterven aan anderen wordt overgelaten. Misschien kan alleen maar iemand die zo duidelijk is over de kosten van oorlog als Bierce was, zo hartstochtelijk de stelling verdedigen dat er niet gemakkelijk de toevlucht in gezocht moet worden. Toch zou hij praten over afschaffing van oorlog als louter dwaasheid hebben beschouwd. Weerklank op de voorstelling van oorlog in Bierce's werk is echter algemeen en geeft geen verklaring voor de voortdurende en bijzondere belangstelling die Bierce bij Nederlanders schijnt te hebben. Daarvoor moeten we dieper graven. Iedere biograaf en criticus die over Bierce geschreven heeft, heeft melding gemaakt van het strenge, orthodoxe presbyterianisme waaraan hij was blootgesteld tijdens zijn kindheid en
Ambrose Bierce, Dat vervloekte ding, Amsterdam 1967. Omslagfoto door Sanne Sannes (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
| |
[pagina 180]
| |
jeugd in zuidelijk Ohio, en velen hebben dit gebruikt ter verklaring van het een of andere aspect van Bierce's leven of karakter. Niemand heeft er echter voor gekozen dit te beschouwen als de belangrijkste kracht bij de vorming van zijn leven en zijn kunst. Ik geloof dat er een sterke verdediging gevoerd kan worden voor dit strenge calvinisme
Ambrose Bierce in 1896, tekening door F. Soulé Campbell, afgedrukt als frontispice in The Collected Works of Ambrose Bierce, Volume 1, New York 1909 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
als het belangrijkste kenmerk dat Bierce's leven en werk samenbindt. In eerste instantie zou ik naar voren brengen dat het dit calvinisme was (en zijn volharding in de absolute, onkenbare rechtschapenheid van God), dat zowel oproept tot, als de maatstaf is voor het concept van sociale rechtvaardigheid dat Bierce's loopbaan bezielde als gesel van de corrupten, de hypocrieten, en de gewoon pretentieuzen want iedere zonde is tenslotte gelijk voor de God van het calvinisme. Bierce moge de specifiek theologische bagage van de prediker die elke vorm van menselijk falen aanviel al vroeg hebben afgeworpen, hij bleef de rol van Amerikaanse Jeremiah tot het eind toe spelen. Wanneer het ver genoeg doorgevoerd wordt, is dit calvinisme uiteindelijk ondermijnend voor iedere menselijke instelling of elk menselijk streven. In het licht van Gods onkenbare rechtschapenheid en de menselijke verdorvenheid kan geen enkele menselijke instelling onderzoek weerstaan. In Bierce's satire is er natuurlijk geen instelling of onderdeel van het menselijk leven dat de zweep ontkomt. Bierce's opvatting dat de kwaden van oorlog en economische uitbuiting onontkoombaar en onuitroeibaar zijn, lijkt voort te vloeien uit dezelfde visie op de menselijke verdorvenheid. Elke revolutionaire, utopische poging de condities van het menselijk bestaan radicaal te veranderen is gedoemd te mislukken door de aard van hen die eraan deelnemen, en van hen die het voorstellen. Deze opvatting van de menselijke feilbaarheid ligt ook aan de basis van Bierce's oorlogs- en bovennatuurlijke verhalen. Steeds opnieuw, er zijn te veel voorbeelden om op te noemen, worden Bierce's protagonisten, zowel soldaten als burgers, verraden of vernietigd door hun eigen angst, ijdelheid of andere zwakheden. In ‘Owl Creek’ wordt de menselijke hoop afgeschreven als een fantoom dat werd gecreëerd door ons eigen instinct voor zelfbehoud; in ‘Moxon's Master’ is het ons verstand dat monsters creëert. In ‘Chickamauga’ speelt de doofstomme jongen - een tabula rasa dat niet besmet is door begrip | |
[pagina 181]
| |
van de dwaasheden van zijn ouders - oorlogje temidden van een werkelijke strijd die hij niet kan horen, een triest maar vernietigend beeld van overgeërfde zonde. Het is opmerkelijk dat in de bovennatuurlijke verhalen Bierce's spoken haast altijd onzichtbaar zijn, in ieder geval voor de verteller. Die onzichtbaarheid vormt juist de beangstigende kwaliteit van ‘Het vervloekte ding’ (‘er zijn kleuren die we niet kunnen zien: en God helpe me! het vervloekte ding heeft zo'n kleur’). In ‘De middelste teen van de rechtervoet’ is het enige wat wij en de verteller mogen zien van het spook de afdruk van haar voet in het stof, een voetstap die ons doet realiseren waarom het personage dat het spook zag met afgrijzen stierf. Bierce's definitie van ‘spook’ in Satans woordenboek luidt: ‘het uiterlijke, zichtbare teken van een innerlijke angst’. In veel van zijn verhalen - ‘Een waker bij de dode’, ‘De geschikte omgeving’ - is er inderdaad niets om bang voor te zijn; de horror bestaat alleen in de oververhitte verbeeldingvan de hoofdpersoon.
Houtgravure door Paul Landacre bij ‘Man and Snake’ In Tales of Soldiers and Civilians, New York 1943 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
‘De stroopkan’ is gelijksoortig, maar door de veralgemenisering van het idee gaat dit verhaal een stap verder waardoor het misschien de volmaakste uitdrukking van Bierce's houding vormt. De geest is hier geen schrikwekkend wezen in de lijkwade van het graf, maar het meest onopmerkelijke spook dat men ooit kan tegenkomen: de plaatselijke kruidenier, die precies zo verschijnt als hij dat bij leven iedere dag deed. Het verhaal is geschreven in een weloverwogen effen, zakelijke stijl, die er toe dient ons te overtuigen van de waarheid ervan, en van een besef van het alledaagse. Het is bovendien opmerkelijk als griezelverhaal waarvan de plot in zijn geheel verteld kan worden zonder dat dat op enige wijze de uiteindelijke kracht van het verhaal schaadt. Een gerespecteerd zakenman uit een klein stadje is op weg naar huis als hij zich herinnert dat zijn vrouw hem had gevraagd een kan stroop voor de volgende ochtend mee te nemen. Wanneer hij langs de kruidenier komt, is deze net bezig de winkel voor die dag te sluiten en, dankbaar dat hij nog op tijd is, stopt de zakenman en doet zijn aankoop, een handeling die zo weinig opmerkelijk is, dat hij zich pas als hij thuis is, realiseert dat de kruidenier met wie hij had gesproken, gestorven was en enige dagen voordien begraven. Maar toch kan het geen hallucinatie zijn: de kan stroop staat er. Zijn ervaring doet al snel de ronde in het stadje en de volgende avond verzamelt een nieuwsgierige menigte zich voor de winkel. Opnieuw, net wanneer de straatlantaarns aangaan, verschijnt een licht in de winkel, en iedereen die daar bijeen is kan de figuur van de kruidenier door het ritueel van het sluiten van zijn winkel zien gaan, zoals hij dat gedurende vele jaren dagelijks deed. Een paar dappere zielen gaan de stoep op, de moedigste gaat de winkel binnen, de menigte dringt achter hem aan de winkel binnen. Het licht gaat uit; in het donker nemen angst en paniek bezit van de mensen en ze vernietigen de winkel; mannen takelen elkaar toe en vrouwen en kinderen worden onder de voet gelopen bij hun pogingen buiten te komen. Waar zit de gruwel in dit verhaal? Niet in het rondspoken. Net zoals in ‘De man en de slang’ is er niets werkelijk beangstigends. Maar anders dan in dat verhaal - en dit is wat naar mijn idee ‘De stroopkan’ superieur maakt - suggereert Bierce in dit geval
Houtgravure door Jeanne Bieruma Oosting bi] ‘De man en de slang’ in Soldaten en burgers, Bussum 1949 (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
| |
[pagina 182]
| |
dat de verschrikking niet gelegen is in de reactie van één, mogelijk verward individu, maar iets is in het hart van ieder persoon in de menigte. Bierce heeft ons in de luren gelegd, en wij zijn het zelf die met een schok groot gebracht worden wanneer we ons realiseren dat hij ons van aangezicht tot aangezicht heeft gebracht met het meest schrikwekkende van alles: hoe dicht we allemaal tegen gekte aanzitten, hoe dun het fineer van conventies en fatsoensnormen is, hoe het beest van paniek en geweld zich net onder de huid van elke normale man, vrouw en kind bevindt en alleen maar op de meest onzinnige omstandigheid wacht om het op gang te brengen en te doen ontbranden. We worden van aangezicht tot aangezicht gebracht met onze eigen misleiding wat betreft onze rationaliteit, en ontdaan van ons zelfbedrog wat betreft de wezenlijkheid van ons fatsoen. De gruwel waarmee Bierce werkt, de uiteindelijke gruwel die hij onthult, is niet iets ‘daarbuiten’. Het is de waarheid over onszelf. In zijn verhalen ontmoeten we ons eigen hart der duisternis. Ik hoef niet toe te voegen dat dit hart der duisternis alleen maar een andere naam is voor wat Bierce's calvinistische voorvaderen de erfzonde noemden. Noch hoef ik uit te leggen dat Nederland een land is waarop de hand van het calvinisme nog steeds zwaar drukt. Misschien zijn Nederlandse lezers gevoelig voor Bierce omdat ze een verwante ziel in hem ontdekken, iemand die dezelfde tegenstrijdige waarheden verkondigt die zij voelen: de hang naar gerechtigheid in verschillende vormen, of die nu traditioneel christelijk is of modern socialistisch; de overblijfselen van een leer van erfzonde die waarschuwt dat iedere menselijke aanspraak op rechtvaardigheid onzuiver is, en dit morele streven ondergraaft; en uiteindelijk het venijn van een analyse gebaseerd op dit gevoel van het menselijk tekort dat leidt tot cynisme over iedere instelling waarvan de burgerlijke maatschappij, die ook uit het calvinisme voortkwam, verwacht dat men die onderschrijft. Het kan zelfs zo zijn dat Bierce beter past bij de Nederlandse geest, dan bij de Amerikaanse, met zijn veel naïevere en gevaarlijkere hartstochten. Vertaald door Hans Hafkamp | |
[pagina 183]
| |
Eerste pagina van het typoscript van ‘De spion’, een hoorspelbewerking door Jan Spierdijk van ‘Parker Anderson, Philosopher’ (collectie D.H. Mader, Amsterdam).
|
|