De Boekenwereld. Jaargang 11
(1994-1995)– [tijdschrift] Boekenwereld, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Comenius en het boek
| |
[pagina 162]
| |
(hfdst. XIII, 12-15): ‘De boekdrukkunst verenigt het talent der eeuwen, brengt al het oude aan het licht, en geeft met het oude al het nieuwe aan het nageslacht door.’ Heel concreet zegt hij zelfs dat de machtige bewegingen van renaissance en humanisme verspreid zijn door de boekdrukkunst, en hier formuleert hij expliciet dat deze stromingen ‘de weg voor het universele Licht uitstekend geëffend hebben’ (hfdst. VI, 5-6) - een boeiende waardering voor de kunsten en de wetenschappen van de periode rond 1500. De weg van het licht culmineert in een schets van de universele wijsheid, waarvoor onder meer ‘universele boeken’ nodig zijn, ‘die alles wat noodzakelijk geweten moet worden waarachtig, in kort bestek en helder omvatten’ (hfdst. XV 4); een lang hoofdstuk (XVI) is gewijd aan de samenstelling van deze drie boeken. Ook op enkele andere plaatsen in zijn werk uit Comenius zich over het belang van het boek voor de mensheid.Ga naar eindnoot4. In zijn bekende boek Het labyrint van de wereld, een in 1623 oorspronkelijk in het Tsjechisch geschreven zoektocht naar de waarheid, noemt hij de bibliotheek ‘een apotheek voor de geest’ (hfdst. X, 6). Deze mooie vergelijking sluit aan bij een traditie die terug gaat op de Griekse historicus Diodorus Siculus. Laatstgenoemde meldt dat de Egyptische koning Osymandyas (farao Ramses II) deze woorden als spreuk boven de ingang van zijn bibliotheek in Thebe had geplaatst.Ga naar eindnoot5. Overigens kan Comenius deze metafoor ook indirect ontleend hebben, namelijk via een boek over bibliotheken van de zestiende-eeuwse Vlaamse humanist Justus Lipsius, waar Diodorus Siculus aangehaald wordt.Ga naar eindnoot6. Dat men boeken hoger moet waarderen dan goud en edelstenen - een formulering die in hetzelfde boek van Lipsius voorkomtGa naar eindnoot7. - staat onder meer te lezen in een voordracht uit 1650 over het boek als instrument voor de opvoeding, afgedrukt in de Opera didactica omnia uit 1657 (pars III, kol. 105). Uit zijn Typographeum vivum, eveneens afgedrukt in de Opera uit 1657 (pars IV, kol. 85-96) blijkt dat Comenius een uitgebreide kennis had van alle aspecten van boekproduktie. De titel wijst op zijn eigenlijke onderwerp: de didactiek op de scholen vormt een ‘levende typografie’. In zijn tekst geeft Comenius een uitvoerige vergelijking tussen de drukkerij en de school: het bedrukken van het papier wordt vergeleken met het inprenten van de leerstof in de geest van de leerling. Deze vergelijking voert hij door tot in detail, aan de hand van een beschrijving van de personen, de instrumenten en de handelingen in de beide disciplines. Handelingen als het in de zethaak zetten van de afzonderlijke letters, het corrigeren van de drukproef of het inkten van de drukvorm krijgen hun complement in de didactiek.Ga naar eindnoot8. Het meest verspreide werk van Comenius, zijn schoolboek uit 1658, Orbis sensualium pictus (de getekende wereld der zintuiglijke dingen, de wereld in beeld)Ga naar eindnoot9., bevat een aantal illustraties en beschrijvingen van het boekenvak, te weten het papiermaken, het zetten en drukken, de boekhandel en het boekbinden. Onder de drukkerij bijvoorbeeld wordt in enkele talen een twintigtal vaktermen opgegeven, hetgeen opnieuw illustreert dat de auteur een meer dan oppervlakkige kennis van het boekenbedrijf bezat. Hoe kwam hij aan die kennis?
Wij weten dat de gemeenschapshuizen van de Uniteit van de Boheemse Broeders (een protestants kerkgenootschap voortgekomen uit de beweging van de hervormer Jan Hus) vaak over een eigen drukkerij beschikten. Dat was zowel het geval in het gemeenschapshuis in het Tsjechische Přerov waar Comenius schoolging en later als leraar werkzaam was, als in de vestiging in het Poolse Lesno, waar hij tot de verwoesting in 1656 intensief bij de drukkerij betrokken was. Ook op andere plaatsen, zowel in het Tsjechische gebied als in Hongarije, was hij met drukkerijen verbonden.Ga naar eindnoot10. Maar er is meer: wij weten ook dat hij in zijn Amsterdamse periode, van 1656 tot zijn dood in 1670, zeer dicht bij het drukkerijwezen heeft gestaan. Zijn naam komt namelijk op de ledenlijst van het Amsterdamse boekverkopers- en boekdrukkersgilde voor, al staat er niet bij in welke hoedanigheid: boekverkoper, boekdrukker of boekbinder. Deze organisatie van patroons was in 1662 opgericht en al in datzelfde jaar werd Comenius opgenomen. Het merkwaardige is nu dat er geen enkele druk bekend is, waarin zijn naam op het titelblad of in het colofon als verantwoordelijk voor uitgave of druk vermeld is. Dit vormt een probleem.Ga naar eindnoot11. Toen ik in 1984 in een kleine publikatie, Zethaak en pen, schrijvende boekdrukkers en drukkende schrijvers, een lijstje opstelde van schrijvers die gedurende kortere of langere tijd het drukkersvak hebben uitgeoefend, heb ik daarin, na overleg met de grote kenner van het zeventiende-eeuwse boek in Nederland, De la Fontaine Verwey, aarze- | |
[pagina 163]
| |
lend gemeld dat Comenius enige tijd een drukkerij in Amsterdam had, waarbij ik aantekende: ‘in samenwerking met Jan Paskovius’. Is deze formulering nog steeds geldig? Voor de beantwoording van deze vraag is het nuttig eerst de produktie van deze drukkerij aan een nader typografisch onderzoek te onderwerpen en vervolgens het verschijnsel van een niet-drukker als ‘meester’ van een drukkerij in een breder cultureel kader te plaatsen. Om met het eerste te beginnen: onmiddellijk moet opgemerkt worden dat hier geen tijdrovend typografisch onderzoek naar drukken die mogelijk uit de drukkerij van Comenius stammen, gepresenteerd kan worden. Dit zou het opsporen en bijeenbrengen van exemplaren van deze drukken inhoudenGa naar eindnoot12., het analyseren van de gebruikte lettertypen en het vergelijken van deze typen met die van andere Amsterdamse drukkers uit deze periode, in het bijzonder van drukkers die voor Comenius gewerkt hebben, zoals Christoffel Cunradus, Johannes Janssonius en Gabriel a Roy. Toch kan er hier wel wat over gezegd worden. Wie het in 19720 door Fialová bijeengebrachte lijstjeGa naar eindnoot13. van uit deze drukkerij voortkomende edities nader bekijkt, bemerkt dat deze drukken - tussen 1661 en 1663, merendeels in het Tsjechisch, verschenen - hetzij op naam van Jan Paskovský/Johannes Paskovius (soms tezamen met Jan Theofil Kopydlanský) staan, hetzij anoniem gepubliceerd zijn (deze laatste zijn dan door de Comenius-bibliografe Urbánková aan Paskovský toegeschreven).Ga naar eindnoot14. Komen we de Pool Paskovský in de jaren 1661-1663 tegen als drukker van werken die in verband met Comenius staan, al eerder, in 1657 en 1658, zien we Gabriel a Roy als zodanig werkzaam. Deze verzorgde, samen met Cunradus, de Opera van 1657 en drukte in 1658 een boek in het Tsjechisch.Ga naar eindnoot15. In de jaren 1657- '59 drukt Cunradus voor Comenius; in 1659 zelfs een boek in de Tsjechische taal. Op grond van dit alles meent Blekastad, de auteur van de biografie van Comenius, dat de Tsjechische hervormer leider was van een drukkerij waaraan eerst Gabriel a Roy en later Paskovský verbonden waren. In of kort na 1668 verkocht Comenius uit geldgebrek deze drukkerij aan zijn mecenassen de familie De Geer. Fialová, zojuist genoemd, zegt op grond van een brief van Comenius uit 1663 dat deze in 1660 met geld verkregen uit een inzameling onder Engelse geestverwanten een drukkerij inrichtte, waarin hij Paskovský en Kopydlanský als drukkers aanstelde; deze beiden bleven na de verkoop aan De Geer als pachters werkzaam. Er is wel verondersteld dat Comenius deze drukkerij in zijn woonhuis ingericht had, maar zeker is dat niet. Hij woonde in deze jaren op de Prinsengracht tegenover de Elandstraat en op de Egelantiersgracht (de precieze huizen zijn onbekend), dezelfde
Comenius, Opera didactica omnia, Amsterdam: Christoffel Cunradus en Gabriel a Roy, 1657, [gedeelte van het] titelblad (foto Silver Hands, Amsterdam).
gracht overigens waar Cunradus zijn drukkerij had. Paskovský had zijn bedrijf in dezelfde buurt, namelijk op de Westermarkt (in 1665). Gabriel a Roy zat in de jaren 1656-'58 wat verder weg, in de Koestraat; in 1662-'63 woonde en werkte hij op de Lauriergracht.Ga naar eindnoot16. Laten we nu het probleem van een geheel andere kant benaderen en het verschijnsel van een buiten het vak staand persoon als hoofd van een drukkerij in een bredere context plaatsen. Die context is allereerst de bijzondere plaats die de Nederlandse Republiek in de zeventiende eeuw als boekproducent innam. De grote rol die de Republiek - en de stad Amsterdam in het bijzonder - in de boekenwereld speelde, hangt zoals bekend onder meer samen met de hier aanwezige vrijheid: de ideeën van allerlei in Europa vervolgde religieuze genootschappen konden vanuit ons land verspreid worden. Tegelijkertijd vestigden zich in de Republiek aanhangers van die vervolgde groepen, zo zeer zelfs dat men Amsterdam ‘het Babel van de secten’ heeft genoemd. Boeken van deze stromingen werden hier gedrukt, allereerst bij alge- | |
[pagina 164]
| |
mene uitgevers-drukkers als Johannes Janssonius (drukte werken van Böhme en Comenius), die misschien ook onder het pseudoniem Johann (Hans) Fabel drukte (werken van Böhme en Franckenberg) en Nicolaes en Paulus Aertsz van Ravesteyn (werken van Böhme, onder auspiciën van de mecenas Abraham Willemsz van Beyerland).
Comenius, Orbis sensualium pictus, Neurenberg: Michael Johannes Friedrich Endter, 1688, p.190 (foto UB Amsterdam).
Maar we kennen ook het verschijnsel dat bepaalde uitggevers-drukkers zich in het bijzonder met de spirituele literatuur bezighouden, dat wil zeggggen dat hun fonds in het teken van deze traditie staat. Dat is in onze zeventiende eeuw hetgeval met onder anderen Henricus Betkius (werken van Böhme, Franckenberg), Jan Rieuwertsz al of niet in samenwerking met Pieter Arentsz; werken van Bourignon, Spinoza) en Henricus Wetstein (werken van Bourignon, Leade, Pordage). Het was ook mogelijk - en nu komen we dichter bij Comenius - dat bepaalde groeperingen over een eigen drukkerij beschikten. Dat laatste was bijvoorbeeld het geval met de kring rondom de mystica Antoinette de Bourignon, overigens zeer door Comenius bewonderd. Zowel in haar Amsterdamse woning, waar aanhangers van wel zes verschillende godsdienstige bewegingen huisden, - symbool voor dat ‘Babel van de secten’ - als in haar woning in het Duitse Husum, beschikte ze over een eigen drukkerij bemand door enthousiaste volgelingen.Ga naar eindnoot17. Dergelijke drukkerijen werden vaak direct of indirect bekostigd door een mecenas die zich voor de betreffende religieuze beweging inzette. Een voorbeeld hiervan is de Arnhemse burgemeester Willem Gozewijn Huygens die Johann Georg Gichtel, een volgeling van de invloedrijke mysticus Jacob Böhme, in de gelegenheid stelde een drukkerij in te richten en de verzamelde werken van zijn lichtend voorbeeld te drukken. Gichtel, die tevens voor de tekstverzorging verantwoordelijk was, stelde twee Amsterdamse drukkers aan het hoofd van de drukkerij: vader en zoon Van Hoogenhuysen. Zij brachten in 1682 in vijftien delen Alle theosophische Wercken van de Duitse mysticus uit, met een uitvoerige biografie van de hand van Gichtel. In deze uitgave wordt geen naam van een drukker vermeld, maar we mogen aannemen dat de Van Hoogenhuysens de drukkers waren en dat Gichtel alleen financieel bij de drukkerij betrokken was.Ga naar eindnoot18. Terugkerend naar het probleem van de drukkerij van Comenius, meen ik dat diens situatie verwant is aan die van Gichtel. De rol van Comenius is een louter financiële. De drukkerij, die ten behoeve van de Boheemse Broeders werkte, stond feitelijk onder leiding van Paskovský (al of niet te zamen met Jan Theofil Kopydlanský); die namen vinden we immers in een aantal van de aan Comenius toegeschreven drukken. Gabriel a Roy werkte mijns inziens geheel voor eigen risico, evenals Cunradus. Of hun lettertypen voor drukken in de Tsjechische taal verwantschap tonen met die van Paskovský moet nog nagegaan worden. De vraag of Comenius een eigen drukkerij had, kan dus met ja beantwoord worden als men kijkt naar zijn positie als financieel eigenaar, en met nee als men kijkt naar het feitelijke vakwerk: hij was geen echte druk- | |
[pagina 165]
| |
kerspatroon, dat was Paskovský. Blijft de vraag waarom de naam van Comenius figureert in het boekverkopers- en drukkersgilde, terwijl dat in het verwante geval van Gichtel niet gebeurd is. Het antwoord kan alleen maar zijn dat het kennelijk nuttig geacht werd dat de drukkerij officieel bij het gilde ingeschreven stond. We weten dat de Amsterdamse drukkers beducht waren voor concurrentie. Overigens wees mej. Van Eeghen (zie noot 11) er al op dat Comenius in de lijst van inschrijvingen een uitzonderingspositie inneemt. Het zal voor de invloedrijke relaties van Comenius gemakkelijk zijn geweest deze inschrijving te regelen: zijn eerste beschermheer was de grote ondernemer Laurens de Geer die hem in 1656 naar Amsterdam had gehaald. Mogelijk is binnen deze Amsterdamse spirituele kringen een maatschappelijke structuur waarneembaar waarin auteur, mecenas en drukker participeerden. In de weg van gedachte naar druk, van de conceptie in de geest van de schrijver tot het resultaat in de boekhandel, tekent zich in een aantal gevallen een drievoudige geleding af: de weg loopt dan van een auteur (bijvoorbeeld Gichtel, Comenius en Bourignon), via een mecenas (bijvoorbeeld vader en zoon De Geer, Coenraad van Beuningen, Abraham van Beyerland, Willem Gozewijn Huygens) naar een drukker (de Van Ravesteyns, Betkius, de Van Hoogenhuysens, Paskovský, Rieuwertsz). Over deze structurering binnen de Amsterdamse spirituele bewegingen is nog weinig bekend; hier ligt een prachtige taak voor een historicus die net zo gedreven is als deze schrijvers, mecenassen en drukkers dat waren. | |
[pagina 166]
| |
|