de overheid bestempelde als ‘verwerpelijk’: gezagondermijnende vlugschriften, pamfletten, zedenbedervende pornografische romans en satirische poëzie. Soms werden deze publikaties ondergronds in Parijs gedrukt, maar veel vaker nog in het veilige buitenland en vandaar naar Frankrijk gesmokkeld.
Wie de boeken van Robert Darnton over dit onderwerp kent, zal daarover kunnen meepraten. Darnton wist aan te tonen, onder meer op basis van zijn fenomenale archiefvondst in Zwitserland, het archief van de Société Typographique de Neuchatel (een grote uitgeverij die het koninkrijk Frankrijk voorzag van verschillende soorten filosofische lectuur, roofdrukken en pornografische best- sellers) dat het juist deze ondergrondse schrijvers en drukkers waren die de kiem zaaiden voor de Franse Revolutie.
Het laatste boek van Gudrun Gersmann, Im Schatten der Bastille, kan gezien worden als een aanvulling op de publikaties van Darnton. Zij is erin geslaagd het brede spectrum van de Franse ondergrondse boekcultuur uit de tweede helft van de achttiende eeuw in kaart te brengen en dan met name die van Parijs. Zij laat zien hoe de censuur in elkaar stak en toont het gecompliceerde netwerk van de verborgen handel met de geheime drukkerijen, de smokkelroutes, maar ook de gevangeniservaringen. Van de vele honderden schrijvers, drukkers, boekhandelaren en colporteurs die tussen 1650 en 1789 de Bastille bevolkten, zijn zo'n 600.000 archiefstukken bewaard gebleven en toegankelijk gemaakt. Gersmann maakt daarvan en van verschillende andere bronnen ruimschoots gebruik (maar liefst 120 pagina's van het boek zijn ingeruimd voor noten en geraadpleegde literatuur). Hoewel zij helaas niet over de vaardige pen van Darnton beschikt en zeker geen nieuwe gezichtspunten aandraagt, weet zij toch uit de dagboekfragmenten, brieven en aantekeningen een levendig beeld op te roepen op grond waarvan de lezer een goede indruk krijgt van de Franse literaire ondergrondse en hoe deze door de overheid werd bestreden.
Je vraagt je als lezer wel af waarom het de Franse autoriteiten niet lukte de gestaag groeiende illegale boekenstroom in te dammen, ondanks alle decreten, verordeningen, politierazzia's en arrestaties. Zelfs openbare boekverbrandingen waren geen uitzondering. ‘Als de beul evenveel boeken gelezen had als hij heeft verbrand, dan moest hij nu een van de geleerdste mannen van het koninkrijk zijn’, was de reactie van Voltaire, wiens Lettres philosophiques al in 1734 op de brandstapel terecht kwam, op de veelvuldige autodafe's. Maar vaak was een dergelijke daad niet meer dan een zwak symbolisch gebaar en verbrandde de beul slechts een stapel oud papier, aangezien de heren van het parlement de verboden boeken voor zichzelf confisqueerden. De vraag bij het lezerspubliek, dat zich niet met de gangbare officiële literatuur tevreden wilde stellen, was kennelijk te groot en de handel in de geliefde ‘drogues’ vormde dan ook een uitermate lucratief bedrijf. De meest geliefde onderwerpen waren pornografie en de vele schandalen, met name over de adel, die de Franse samenleving deden gonzen. Deze roddel en sensatie boden natuurlijk een prachtige afleiding voor de dagelijkse ellende en grauwe realiteit. Hoe obscener, hoe radikaler het geschrift, hoe begeerlijker dat was voor de lezers. Een geruchtmakende zaak was de zogenaamde halsbandaffaire die in de winter van 1786 de gemoederen en de pennen in beweging bracht en nog twee eeuwen daarna stof leverde voor talloze publikaties. Het gerucht ging dat koningin Marie-Antoinette een kostbaar halssnoer aan kardinaal Rohan gegeven zou hebben. Deze laster gaf het koninklijk imago een onherstelbare deuk en zou zelfs zo ver dragen dat Napoleon later de affaire beschouwde als een van de drie oorza ken van de Franse revolutie.
Er zat kennelijk brood in schandalen (en pornografie) en dit maakte de schrijvers, drukkers en handelaren bijzonder creatief. Velen lukte het dan ook het altijd aanwezige gevaar handig te omzeilen. Toch zijn het niet allemaal succesverhalen die Gersmann naar voren haalt. Het bestaan van veel schrijvers en colporteurs was triest, armoedig en meestal uitzichtloos. Het zijn de verhalen van kommer en kwel, van vage hoop en verstoorde illusies en van voortdurend geldgebrek. Als het in de handel helemaal niet meer ging, konden ze altijd nog dienst doen als politiespion, zoals de boekhandelaar Goupil. Deze zou uiteindelijk zelf een tijd in de Bastille doorbrengen, nadat zijn vrouw gepakt was wegens het leuren met in beslag genomen verboden pamfletten.
Na de revolutie bleven opmerkelijk genoeg de censuur en de vervolging van schrijvers en drukkers bestaan. De Bastille was weliswaar veranderd in een ruïne, maar de vrijheid van meningsuiting, zoals die in de Verklaring van