‘Aldoor maar tekenen, plakken, prutsen en dingen maken.’ In gesprek met Wim Bijmoer
Aafke Boerma en Erna Staal
Vorig jaar werd hij 80 jaar. Een oogziekte maakt hem tegenwoordig het tekenen onmogelijk, maar zijn visuele geheugen is er geenszins door aangetast. Tot in de kleinste details weet Wim Bijmoer (1914) zich zijn tekeningen te herinneren en kan hij erover vertellen. Een omvangrijk deel van zijn collectie is vorig jaar door het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum in Den Haag aangekocht. Die collectie bevat onder andere originele tekeningen van het schaap Veronica en illustraties voor bekende versjesbundels van Annie M.G. Schmidt, zoals Het fluitketeltje, Dit is de spin Sebastiaan en De lapjeskat. Daar is hij erg blij mee. ‘Zo wordt het tenminste goed bewaard en hebben andere mensen d'r ook nog es wat an.’
Bijmoer heeft niet alleen als illustrator gewerkt. Hij heeft een jarenlange carrière achter de rug als decor- en kostuumontwerper in de toneel- en televisiewereld, zowel in Nederland als in het buitenland, maar de meeste mensen kennen hem toch als de man van Dikkertje Dap, het schaap Veronica en, niet te vergeten, Abeltje.
Tekenen is, ook bij het ontwerpen van de decors, de basis van je bestaan geweest. Ben je meteen penseel in de hand geboren?
‘Bij wijze van dan, hè. Er zit wel wat in. Op de lagere school begon het gelijk al. We hadden nog geen papier, maar leien met griffels en dat piepte zo prachtig. Alles wat ik zag, tekende ik op die leien. Stiekem natuurlijk, want op de voorkant van je lei stonden de sommetjes en op de achterkant - de gladde kant - maakte ik tekeningen. Ik was gefascineerd door plaatjes, in de krant, in boeken, maakte niet uit. Uren kon ik er naar kijken, het beeld indrinken. Mijn vader begreep daar niets van. “Moet het tot leven komen?”, vroeg hij altijd.
Op de middelbare school heb ik eigenlijk ook niks anders gedaan dan tekenen. Aldoor maar tekenen, plakken, prutsen en dingen maken. Met Kerstmis en met sinterklaas, met Pinksteren en met Pasen, tekenen. Dat zat er gewoon in.’
Omslagontwerp voor de versjesbundel De lapjeskat (1954) (collectie Letterkundig Museum, Den Haag).
En na de middelbare school?
‘Mijn vader had me graag bij een bank zien werken, “in effecten”. Helaas, ondanks de opleiding aan de Handelsschool heb ik er geen dag aan besteed. Ik ging lessen volgen aan de Kunstnijverheidsschool in Amsterdam. Kunstgeschiedenis werd gegeven door Huib Luns (“een Rubens-achtig type”), de vadervan de toenmalige minister Joseph. Ja, hoe gaat het dan verder... Eerst, zoals dat altijd gaat tot wanhoop van je ouders, een tijdje niks. Vervolgens ging ik als beginnend affichetekenaar werken bij REMAKO, het reclamebureau van Jos van Woerkom, een in die tijd heel bekende affichetekenaar. Daar ben ik een paar jaar volontair geweest voor een tientje in de maand. Mijn vader werkte in die tijd bij de Rotterdamsche Bank op het Rokin en die kwam dan tussen de middag langs en verklaarde mij voor gèk wat ik daar deed! Papier opspannen en nat maken, verf aanmaken. Maar ik heb daar ontzettend veel geleerd. Vooral letters tekenen. En dat is natuurlijk heel belangrijk.’
Wie bewonderde je in die tijd?
‘Als jonge jongen woonde ik in dezelfde straat als Fré Cohen, de Zaaiersweg in Betondorp. Bij die familie kwam ik wel over de vloer. Fré liep altijd te lachen. Toen ik haar nog niet zo goed kende dacht ik, óf ze